ECLI:NL:RBNNE:2022:305

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
18/244894-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met drie overleden slachtoffers: vrijspraak artikel 6 WVW, veroordeling artikel 5 WVW. Toewijzing shockschade en affectieschade.

Op 15 augustus 2020 vond in Finsterwolde een ernstig verkeersongeval plaats waarbij de verdachte, als bestuurder van een Seat Arosa, met een snelheid van meer dan 30 km/u over een verkeersdrempel reed. Dit leidde tot een botsing tegen een boom, waarbij drie passagiers om het leven kwamen. De verdachte overleefde het ongeval en werd later aangeklaagd voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Tijdens de rechtszaak werd vastgesteld dat de verdachte te hard had gereden, maar er was onzekerheid over de oorzaak van de botsing. De rechtbank oordeelde dat het causale verband tussen het rijgedrag van de verdachte en het ongeval niet met zekerheid kon worden vastgesteld. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar wel schuldig bevonden aan de overtreding van artikel 5 WVW, wat resulteerde in een taakstraf van 50 uren en een voorwaardelijke rijontzegging van één jaar. Daarnaast werden er vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen behandeld, waarbij de rechtbank enkele vorderingen toewijsbaar achtte en andere niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank hield rekening met de psychische gevolgen van het ongeval voor de verdachte en de nabestaanden.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/244894-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 februari 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 januari 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.L. Rinsma, advocaat te Maastricht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.
De benadeelde partijen zijn bijgestaan door mr. L.H. Poortman-de Boer.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 15 augustus 2020, te Finsterwolde, althans in de gemeente Oldambt, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, merk: Seat, type: Arosa, daarmede rijdende over de weg Modderland, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl zij, verdachte, in het door haar bestuurde motorrijtuig, drie (volwassen) passagiers vervoerde, met een snelheid, die hoger lag dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur en/of een snelheid die hoger lag dan op basis van de belading van het betreffende motorrijtuig verantwoord was een in de genoemde weg verkeersdrempel op te rijden en/of over te rijden, ten gevolge waarvan het betreffende mottorrijtuig in onbalans is geraakt en/of zij, verdachte, de controle over dat motorrijtuig heeft verloren, en/of zij, verdachte, met dat motorrijtuig in de (rechtsgelegen) berm is gaan en/of blijven rijden, en/of op/tegen een in de (rechter)berm staande boom is gebotst/aangereden,
waardoor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] werden gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 15 augustus 2020 te Finsterwolde, althans in de gemeente Oldambt, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk: Seat, type: Arosa), daarmee rijdende op de weg Modderland, en/of terwijl zij, verdachte, in het door haar bestuurde motorrijtuig, drie (volwassen) passagiers vervoerde, met een snelheid, die hoger lag dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, althans met een snelheid die hoger lag dan op basis van de belading van het betreffende motorrijtuig verantwoord was een in de genoemde weg verkeersdrempel is opgereden en/of overgereden, en/of (vervolgens) met dat motorrijtuig in de (rechtsgelegen) berm is gaan en/of blijven rijden, en/of op/tegen een in de (rechter)berm staande boom is gebotst/aangereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Inleiding
In de nacht van 15 augustus 2020 vond in Finsterwolde een verkeersongeval plaats waarbij een auto tegen een boom reed en in brand vloog. Drie van de inzittenden, [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn hierbij om het leven gekomen. Verdachte was de bestuurster van de auto en heeft het ongeval als enige overleefd.
De rechtbank moet beoordelen of dit ongeval aan de schuld - in de zin van artikel 6 van de
Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) - van verdachte te wijten is, zoals primair is tenlastegelegd. Zo niet, dan is aan de orde of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW, zoals subsidiair is tenlastegelegd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden, waardoor haar auto in de berm is geraakt, tegen een boom is gereden en waardoor de drie passagiers in haar auto zijn overleden. Het aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag bestond eruit dat verdachte met haar kleine en zwaarbeladen auto veel te hard over een verkeersdrempel in een 30zone heeft gereden, waardoor zij de controle over de auto kwijtraakte.
De officier van justitie is van mening dat dat betekent dat verdachte schuld heeft aan het ontstaan van het ongeluk en dat overtreding van artikel 6 WVW dus bewezen kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat niet is gebleken dat het te hard (over de verkeersdrempel) rijden door verdachte de oorzaak was van het tegen een boom botsen. Uit het onderzoek door de politie is niet gebleken dat een dergelijke kleine en zwaarbeladen auto de controle verliest na te hard rijden over een verkeersdrempel. Ook heeft de raadsman erop gewezen dat verdachte, toen zij door de ambulance werd afgevoerd, meerdere malen heeft geroepen “blijf van mijn stuur af”.
De raadsman komt tot de conclusie dat niet kan worden bewezen dat verdachte schuld had aan het ontstaan van het ongeluk en dat zij daarom moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. De subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW (kort gezegd: te hard te rijden en gevaar veroorzaken) kan wel worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De feiten
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de nacht van 15 augustus 2020 werd verdachte door haar partner [slachtoffer 1] gevraagd of zij hem en zijn vriend [slachtoffer 2] wilde ophalen van een feestje in Finsterwolde. Verdachte stemde toe en reed met haar auto, een Seat Arosa, naar Finsterwolde. Haar buurman [slachtoffer 3] ging met haar mee.
Verdachte haalde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op en reed vervolgens over de Hoofdweg en (aansluitend) de weg Modderland terug. In deze weg zit een verkeersdrempel, waar een maximumsnelheid van 30 km/u geldt. Vlak na de drempel buigt de weg naar links en wordt de maximumsnelheid 60 km/u. Ongeveer 39,5 meter na de drempel is de auto van verdachte in de (gezien vanuit de rijrichting) rechterberm geraakt en ongeveer 16 meter verderop tegen een boom gebotst, waarna de auto in brand vloog.
Verdachte raakte zwaargewond, maar slaagde er wel in om uit de gecrashte auto komen. Bij een poging om de anderen uit de auto te halen, viel ze en raakte buiten bewustzijn. Verdachte is per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Het ambulancepersoneel beschreef dat verdachte tijdens de rit een aantal keren “wegviel”, waarna zij erg emotioneel wakker werd en telkens schreeuwde "blijf van mijn stuur af”. Bloedonderzoek wees uit dat verdachte niet onder invloed van drugs of alcohol was.
Er waren geen getuigen bij de botsing en verdachte heeft verklaard dat zij geen herinnering heeft aan wat er aan de botsing voorafging. Verdachte heeft verklaard dat ze niet wist dat de drempel in een 30-zone lag en dat zij denkt dat ze te hard reed. Verdachte reed zowel op de heen- als de terugweg over de Hoofdweg in Finsterwolde. Op camerabeelden is te zien dat zij op de terugweg, dus met de drie mannen in haar auto, een stuk harder reed dan op de heenweg. De politie heeft berekend dat de snelheid van de auto op het moment van botsen minimaal 67 en maximaal 94 km/u was. Gelet op de mate waarin de auto nog zou kunnen versnellen tussen de drempel en de botsplaats heeft de politie berekend dat de snelheid bij het verlaten van de drempel minimaal 54 km/u moet zijn geweest, maar vermoedelijk in werkelijkheid hoger was.
De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte (veel) te hard heeft gereden over de drempel in de 30 km-zone.
Juridisch kader
De rechtbank dient als eerste de vraag te beantwoorden of verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Het komt aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Er kan niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld.
Conclusies van de rechtbank
Het staat vast dat verdachte met haar zwaarbeladen, kleine auto (veel) te hard heeft gereden over een drempel in een 30 km-zone. Dat verdachte
als gevolg hiervande macht over het stuur is kwijtgeraakt, in de berm is gaan rijden en tegen de boom is gebotst, kan de rechtbank evenwel niet met zekerheid vaststellen. Uit het dossier blijkt immers dat verdachte in de ambulance, vanuit een bewusteloze toestand, meermalen heeft geschreeuwd “blijf van mijn stuur af”; iets wat zij volgens haar huidige partner in haar slaap ook nog altijd roept, zo blijkt uit het reclasseringsrapport. De rechtbank kan aan deze omstandigheid niet voorbijgaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan hierdoor niet worden uitgesloten dat sprake was van een andere omstandigheid, zoals een gedraging van een van de andere inzittenden van de auto, die tot gevolg heeft gehad dat de auto tegen de boom is gebotst.
Nu het causale verband tussen de gedragingen van verdachte (het te hard rijden) en de fatale botsing tegen de boom niet met zekerheid kan worden vastgesteld, kan schuld in de zin van artikel 6 WVW niet bewezen worden. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich door te hard te rijden schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde: overtreding van artikel 5 WVW. De rechtbank baseert zich hierbij op de bewijsmiddelen opgenomen in de voetnoten 10, 11, 12 en 13.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 15 augustus 2020 te Finsterwolde als bestuurder van een voertuig, een personenauto (merk Seat, type Arosa), daarmee rijdende op de weg Modderland, terwijl zij in het door haar bestuurde motorrijtuig, drie volwassen passagiers vervoerde met een snelheid die hoger lag dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, een in de genoemde weg verkeersdrempel is opgereden en overgereden, en vervolgens met dat motorrijtuig in de rechtsgelegen berm is gaan en blijven rijden, en tegen een in de rechterberm staande boom is gebotst, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op: subsidiair Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 150 uren en een voorwaardelijke rijontzegging (OBM) voor de duur van één jaar met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft erop gewezen dat verdachte elke dag nog geconfronteerd wordt met de gevolgen van het ongeval, onder andere omdat een van de slachtoffers de vader van een van haar kinderen is. Zij is getraumatiseerd en een (gevangenis) straf zal niets toevoegen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 15 november 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 28 december 2021, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte wordt veroordeeld voor de overtreding die inhoudt dat zij gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Verdachte heeft met haar auto in een 30 km-zone te hard over een drempel gereden, waarna ze in de berm is gereden en tegen een boom is gebotst.
Dat verdachte in strafrechtelijke zin schuld had aan het ontstaan van de botsing tegen de boom en (daarmee) aan het overlijden van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , kan niet worden bewezen en weegt de rechtbank daarom ook niet mee in de strafmaat.
Het strafrechtelijke verwijt dat de rechtbank verdachte wel maakt voor haar rijgedrag is minder ernstig dan het verwijt dat de officier van justitie de verdachte maakt. Dit heeft als gevolg dat ook de op te leggen straf lager zal uitvallen dan door de officier van justitie geëist. De rechtbank zal aan verdachte een voorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke rij-ontzegging opleggen.
De rechtbank heeft daarbij meegewogen dat verdachte zwaar lijdt onder de gevolgen van het verkeersongeval, waarbij zij zelf zwaargewond is geraakt, maar bovenal de vader van haar jongste kind is verloren. Er is sprake van een post traumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van het ongeval en verdachte is sindsdien niet meer in staat om voor haar kinderen te zorgen.
Het uitvoeren van een werkstraf, maar ook het betalen van een geldboete lijkt de rechtbank - mede gelet op het reclasseringsrapport - niet wenselijk en ook niet haalbaar.
De rechtbank vindt het belangrijk om ook een woord tot de nabestaanden te richten. De rechtbank is zich ervan bewust dat het strafproces en de straf een bittere pil zijn voor (in elk geval een deel van) hen. Zij zijn hun geliefden kwijtgeraakt en hebben daarna anderhalf jaar moeten wachten op een zitting, om te moeten constateren dat zowel verdachte als de rechtbank geen antwoord geeft op de vraag wat er precies is gebeurd die bewuste nacht.
De rechtbank betreurt dit en spreekt de hoop uit dat de nabestaanden het vreselijke ongeval desondanks een plek kunnen geven en een manier kunnen vinden om door te gaan en invulling te (blijven) geven aan hun levens zonder [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[benadeelde partij 1] , tot een bedrag van € 2.500,00, ter vergoeding van immateriële schade,bestaande uit affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeelde partij 2] , tot een bedrag van € 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade,bestaande uit affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeelde partij 3] , tot een bedrag van € 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade,bestaande uit affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeelde partij 4] , tot een bedrag van € 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade,bestaande uit affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeelde partij 5] , tot een bedrag van € 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade,bestaande uit affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeelde partij 6] , tot een bedrag van € 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade,bestaande uit affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeelde partij 7] , tot een bedrag van € 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade,bestaande uit affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeelde partij 8] , tot een bedrag van € 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade,bestaande uit affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeelde partij 9] , tot een bedrag van € 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade,bestaande uit shockschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeelde partij 10] , tot een bedrag van € 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit shockschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeelde partij 11] , tot een bedrag van € 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeelde partij 12] , tot een bedrag van € 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeelde partij 13] , tot een bedrag van € 30.385,00 ter vergoeding van materiële schade ter hoogte van € 385,00 en immateriële schade ter hoogte van € 30.000,00, bestaande uit € 15.000,00 shockschade en € 15.000 affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeelde partij 14] , tot een bedrag van € 5.385,00 ter vergoeding materiële schade ter hoogte van € 385,00 en immateriële schade ter hoogte van € 5.000,00, bestaande uit shockschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de telkens gevorderde affectieschade. Ten aanzien van de gevorderde shockschade heeft de raadsman aangevoerd dat er strenge eisen worden gesteld aan het confrontatievereiste en dat deze eisen niet worden gehaald.
Oordeel van de rechtbank
Affectieschade
De gevorderde affectieschade is niet betwist door de verdediging. De rechtbank acht vorderingen in beginsel dan ook toewijsbaar, maar ziet in het Besluit vergoeding affectieschade (hierna: het besluit) toch reden om de benadeelde partij deels niet-ontvankelijk in hun vordering te verklaren. In het besluit is namelijk vastgelegd welke nabestaanden recht hebben op een vergoeding en hoe hoog deze vergoeding is per categorie. De rechtbank constateert dat de gevorderde affectieschade telkens is gebaseerd op het bedrag dat is vastgesteld voor een overlijden door misdrijf. Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van een misdrijf (artikel 6 WVW) en enkel een overtreding (artikel 5 WVW) bewezen acht, gaat de rechtbank uit van lagere bedragen dan gevorderd.
De rechtbank zal [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 11] , [benadeelde partij 12] , [benadeelde partij 2] en
[benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in hun vorderingen verklaren, nu zij het bedrag waarop zij recht hebben volgens het besluit (te weten € 15.000,00 in het geval van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 11] , [benadeelde partij 12] , [benadeelde partij 2] , € 17.500,00 in het geval van [benadeelde partij 3] ) blijkens de toelichting op hun vordering reeds hebben ontvangen van het Waarborgfonds Motorverkeer (hierna: het waarborgfonds).
De rechtbank wijst de vorderingen van [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 6] ,
[benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] toe tot een bedrag van € 17.500,00 (conform het besluit). De rechtbank zal de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk in hun vordering verklaren.
De rechtbank wijst de vordering van [benadeelde partij 13] op het punt van affectieschade toe, nu (de onderbouwing van) het gevorderde bedrag aansluit bij de volgens de rechtbank toepasselijke categorie uit het besluit.
Shockschade
Met betrekking tot shockschade overweegt de rechtbank - conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad - dat vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door het waarnemen van het ten laste gelegde, of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het ten laste gelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij.
Met betrekking tot de vorderingen van [benadeelde partij 9] en [benadeelde partij 10] oordeelt de rechtbank dat zij onmiskenbaar zijn geconfronteerd met de directe gevolgen van het ten laste gelegde, maar dat onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Deze benadeelde partijen zullen dan ook niet-ontvankelijk in hun vordering worden verklaard.
Met betrekking tot de vorderingen van [benadeelde partij 13] en [benadeelde partij 14] overweegt de rechtbank dat uit de onderbouwing van de vordering onder meer blijkt dat [benadeelde partij 13] en [benadeelde partij 14] foto’s hebben gezien van de uitgebrande auto met daarin (zichtbaar) het stoffelijk overschot van hun overleden broer. Dit voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan het vereiste van directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het ten laste gelegde. Uit de overgelegde medische stukken wordt deze confrontatie genoemd als oorzaak van de psychische klachten, die bestaan uit een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (PTSS/psychotrauma). Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldaan aan alle vereisten voor het toekennen van shockschade.
De rechtbank ziet in alle omstandigheden - waaronder het feit dat het gaat om de aanblik van een foto en het beperkte verwijt dat verdachte kan worden gemaakt
13- aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen en in beginsel € 7.500,00 toe te wijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaren.
Materiële schade
[benadeelde partij 13] en [benadeelde partij 14] hebben allebei € 385,00 materiële schade gevorderd. De vorderingen zijn op dit punt niet betwist door de verdediging en de rechtbank acht de vorderingen in beginsel op dit punt dan ook toewijsbaar.
Verrekening vergoede bedragen [benadeelde partij 13] en [benadeelde partij 14]
Blijkens de toelichting op de vorderingen hebben [benadeelde partij 13] en [benadeelde partij 14] reeds een bedrag van € 10.000,00 voor materiele en immateriële schade toegewezen gekregen van het waarborgfonds. De rechtbank zal dit bedrag verrekenen met de in beginsel toewijsbare gevorderde schade in dit strafproces. Voor [benadeelde partij 14] betekent dit dat de toewijsbare schade (€ 7.500 + € 385 = € 8.385,00) reeds is vergoed door het Waarborgfonds. De rechtbank verklaart [benadeelde partij 14] dan ook niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Voor [benadeelde partij 13] betekent dit dat een deel van toewijsbare schade (€ 15.000,00 + € 7.500,00 + € 385,00 = € 22.885,00) reeds is vergoed door het Waarborgfonds. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen ter hoogte van het nog niet vergoede deel, te weten € 12.885,00, en verklaart [benadeelde partij 13] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte bij de toe te wijzen vorderingen vaststaat, zal de rechtbank telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden aan de benadeelde partijen.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen wiens vordering is toegewezen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf voor de duur van 50 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen- bromfietsen daaronder begrepen voor de tijd van 1 jaar.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Verklaart de vorderingen van
[benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 11] , [benadeelde partij 12] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 9] , [benadeelde partij 10]en
[benadeelde partij 14]niet-ontvankelijk.
Deze vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 7]en
[benadeelde partij 8]toe en veroordeelt verdachte om aan elk van hen te betalen:
  • het bedrag van € 17.500,00 (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 augustus 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vorderingen voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vorderingen kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 7]en
[benadeelde partij 8]aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 17.500,00 (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 122 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 13]toe tot hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[benadeelde partij 13]te betalen:
  • het bedrag van € 12.885,00 (zegge: twaalfduizendachthonderdvijfentachtig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 augustus 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[benadeelde partij 13]aan de Staat te betalen een bedrag van € 12.885,00 (zegge: twaalfduizendachthonderdvijfentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 385,00 materiële schade en € 12.500,00 immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 99 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. S. Zwarts en mr. J. van Boven, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 februari 2022.
Het proces-verbaal met nummer PL0100-2020222800-1, gesloten op 24 december 2020. De hierna in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen komen uit dit dossier, tenzij anders is vermeld.
De verklaring van verdachte d.d. 31 augustus 2020, p.157 e.v.
De verklaring van verdachte d.d. 31 augustus 2020, p.157 e.v.
Het proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse (VOA) d.d. 31 oktober 2020, p.102 e.v.
De verklaring van verdachte d.d. 31 augustus 2020, p.157 e.v.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor [getuige] d.d. 17 september 2020 p.155.
Het rapport Alcohol en drugs in het verkeer d.d. 10 september 2020 p.99.
De verklaring van verdachte d.d. 31 augustus 2020, p.157 e.v.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 augustus 2020 p.138 e.v.
Het proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse (VOA) d.d. 31 oktober 2020, p.102 e.v.
Het proces-verbaal snelheid d.d. 2 augustus 2021, los in het dossier.
HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822.