Inleiding
In de nacht van 15 augustus 2020 vond in Finsterwolde een verkeersongeval plaats waarbij een auto tegen een boom reed en in brand vloog. Drie van de inzittenden, [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn hierbij om het leven gekomen. Verdachte was de bestuurster van de auto en heeft het ongeval als enige overleefd.
De rechtbank moet beoordelen of dit ongeval aan de schuld - in de zin van artikel 6 van de
Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) - van verdachte te wijten is, zoals primair is tenlastegelegd. Zo niet, dan is aan de orde of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW, zoals subsidiair is tenlastegelegd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden, waardoor haar auto in de berm is geraakt, tegen een boom is gereden en waardoor de drie passagiers in haar auto zijn overleden. Het aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag bestond eruit dat verdachte met haar kleine en zwaarbeladen auto veel te hard over een verkeersdrempel in een 30zone heeft gereden, waardoor zij de controle over de auto kwijtraakte.
De officier van justitie is van mening dat dat betekent dat verdachte schuld heeft aan het ontstaan van het ongeluk en dat overtreding van artikel 6 WVW dus bewezen kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat niet is gebleken dat het te hard (over de verkeersdrempel) rijden door verdachte de oorzaak was van het tegen een boom botsen. Uit het onderzoek door de politie is niet gebleken dat een dergelijke kleine en zwaarbeladen auto de controle verliest na te hard rijden over een verkeersdrempel. Ook heeft de raadsman erop gewezen dat verdachte, toen zij door de ambulance werd afgevoerd, meerdere malen heeft geroepen “blijf van mijn stuur af”.
De raadsman komt tot de conclusie dat niet kan worden bewezen dat verdachte schuld had aan het ontstaan van het ongeluk en dat zij daarom moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. De subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW (kort gezegd: te hard te rijden en gevaar veroorzaken) kan wel worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De feiten
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de nacht van 15 augustus 2020 werd verdachte door haar partner [slachtoffer 1] gevraagd of zij hem en zijn vriend [slachtoffer 2] wilde ophalen van een feestje in Finsterwolde. Verdachte stemde toe en reed met haar auto, een Seat Arosa, naar Finsterwolde. Haar buurman [slachtoffer 3] ging met haar mee.
Verdachte haalde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op en reed vervolgens over de Hoofdweg en (aansluitend) de weg Modderland terug. In deze weg zit een verkeersdrempel, waar een maximumsnelheid van 30 km/u geldt. Vlak na de drempel buigt de weg naar links en wordt de maximumsnelheid 60 km/u. Ongeveer 39,5 meter na de drempel is de auto van verdachte in de (gezien vanuit de rijrichting) rechterberm geraakt en ongeveer 16 meter verderop tegen een boom gebotst, waarna de auto in brand vloog.
Verdachte raakte zwaargewond, maar slaagde er wel in om uit de gecrashte auto komen. Bij een poging om de anderen uit de auto te halen, viel ze en raakte buiten bewustzijn. Verdachte is per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Het ambulancepersoneel beschreef dat verdachte tijdens de rit een aantal keren “wegviel”, waarna zij erg emotioneel wakker werd en telkens schreeuwde "blijf van mijn stuur af”. Bloedonderzoek wees uit dat verdachte niet onder invloed van drugs of alcohol was.
Er waren geen getuigen bij de botsing en verdachte heeft verklaard dat zij geen herinnering heeft aan wat er aan de botsing voorafging. Verdachte heeft verklaard dat ze niet wist dat de drempel in een 30-zone lag en dat zij denkt dat ze te hard reed. Verdachte reed zowel op de heen- als de terugweg over de Hoofdweg in Finsterwolde. Op camerabeelden is te zien dat zij op de terugweg, dus met de drie mannen in haar auto, een stuk harder reed dan op de heenweg. De politie heeft berekend dat de snelheid van de auto op het moment van botsen minimaal 67 en maximaal 94 km/u was. Gelet op de mate waarin de auto nog zou kunnen versnellen tussen de drempel en de botsplaats heeft de politie berekend dat de snelheid bij het verlaten van de drempel minimaal 54 km/u moet zijn geweest, maar vermoedelijk in werkelijkheid hoger was.
De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte (veel) te hard heeft gereden over de drempel in de 30 km-zone.
Juridisch kader
De rechtbank dient als eerste de vraag te beantwoorden of verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Het komt aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Er kan niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld.
Conclusies van de rechtbank
Het staat vast dat verdachte met haar zwaarbeladen, kleine auto (veel) te hard heeft gereden over een drempel in een 30 km-zone. Dat verdachte
als gevolg hiervande macht over het stuur is kwijtgeraakt, in de berm is gaan rijden en tegen de boom is gebotst, kan de rechtbank evenwel niet met zekerheid vaststellen. Uit het dossier blijkt immers dat verdachte in de ambulance, vanuit een bewusteloze toestand, meermalen heeft geschreeuwd “blijf van mijn stuur af”; iets wat zij volgens haar huidige partner in haar slaap ook nog altijd roept, zo blijkt uit het reclasseringsrapport. De rechtbank kan aan deze omstandigheid niet voorbijgaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan hierdoor niet worden uitgesloten dat sprake was van een andere omstandigheid, zoals een gedraging van een van de andere inzittenden van de auto, die tot gevolg heeft gehad dat de auto tegen de boom is gebotst.
Nu het causale verband tussen de gedragingen van verdachte (het te hard rijden) en de fatale botsing tegen de boom niet met zekerheid kan worden vastgesteld, kan schuld in de zin van artikel 6 WVW niet bewezen worden. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich door te hard te rijden schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde: overtreding van artikel 5 WVW. De rechtbank baseert zich hierbij op de bewijsmiddelen opgenomen in de voetnoten 10, 11, 12 en 13.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 15 augustus 2020 te Finsterwolde als bestuurder van een voertuig, een personenauto (merk Seat, type Arosa), daarmee rijdende op de weg Modderland, terwijl zij in het door haar bestuurde motorrijtuig, drie volwassen passagiers vervoerde met een snelheid die hoger lag dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, een in de genoemde weg verkeersdrempel is opgereden en overgereden, en vervolgens met dat motorrijtuig in de rechtsgelegen berm is gaan en blijven rijden, en tegen een in de rechterberm staande boom is gebotst, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op: subsidiair Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.