ECLI:NL:RBNNE:2022:3249

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
LEE 21/3090
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening ingangsdatum WAO-uitkering en zorgvuldigheid medisch onderzoek door Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de ingangsdatum van de WAO-uitkering. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv om zijn WAO-uitkering per 5 april 2021 te verhogen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Eiser stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid al eerder, namelijk per 8 april 2019, was toegenomen en dat de herbeoordeling door het Uwv niet zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen resterend belang had bij een inhoudelijke beoordeling daarvan. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig en volledig was, ondanks de korte duur van het spreekuur. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht de ingangsdatum van de WAO-uitkering op 5 april 2021 had vastgesteld, omdat eiser geen rechtsmiddelen had ingesteld tegen eerdere besluiten die de arbeidsongeschiktheid per 8 april 2019 vaststelden. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond en bepaalde dat het Uwv het griffierecht aan eiser moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3090

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv),
(gemachtigde: T.R. Vallinga).

Inleiding

1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van de uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.1.
Met het besluit van 4 augustus 2021 heeft het Uwv beslist dat met ingang van 5 april 2021 eisers WAO-uitkering wordt verhoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Met het besluit van 6 september 2021 (het bestreden besluit 1) op het bezwaar van eiser is het Uwv bij de mate van arbeidsongeschiktheid gebleven.
1.2.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft daarom beroep ingesteld. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Daarbij waren gevoegd een rapport van
14 maart 2022 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en twee telefoonrapporten van 23 augustus 2021 en 15 september 2021.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 1 april 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, samen met zijn echtgenote, en de gemachtigde van het Uwv deelgenomen.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst en het Uwv in de gelegenheid gesteld nader onderzoek te verrichten.
1.5.
Met het gewijzigde besluit van 4 mei 2022 (het bestreden besluit 2) heeft het Uwv, met verwijzing naar rapporten van 21 april 2022 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 2 mei 2022 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, de mate van arbeidsongeschiktheid per 5 april 2021 op arbeidskundige gesteld op 80 tot 100%. Dit besluit komt in de plaats van het bestreden besluit 1. Eiser heeft bij e-mails van 9, 12 en
23 mei 2022 daarop gereageerd.
1.6.
Op 17 augustus 2022 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Eiser en de gemachtigde van het Uwv zijn verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Deze zaak gaat over de vraag of het Uwv de WAO-uitkering van eiser terecht niet eerder dan met ingang van 5 april 2021 heeft herzien.
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Aan eiser is met ingang van
30 september 2002 een uitkering op grond van de WAO toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. De WAO-uitkering van eiser is laatstelijk per
5 april 2012 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Op
27 februari 2020 en 30 december 2020 heeft eiser het Uwv verzocht om een herbeoordeling omdat zijn medische situatie sinds 2019 is verslechterd. Bij dat verzoek heeft eiser een brief van de neuroloog van 11 april 2019 gevoegd, waarin staat dat bij hem de diagnose fibromyalgie is vastgesteld. Bij besluit van 10 maart 2020 heeft het Uwv aangegeven dat mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is toegenomen maar dat eiser pas na 104 weken mogelijk in aanmerking komt voor een verhoging van de uitkering. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder het kopje ‘Inleiding’. Aan de besluitvorming liggen rapporten van 7 juni 2021 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 30 juli 2021 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
4. De rechtbank stelt vast dat met het bestreden besluit 2 het Uwv een gewijzigd besluit op bezwaar heeft genomen op het bezwaar van eiser, in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 5 april 2021 op arbeidskundige gronden is vastgesteld op 80 tot 100%. Daarbij heeft het Uwv het bezwaar van eiser alsnog gegrond verklaard. Hiermee heeft het Uwv een besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen. De rechtbank overweegt dat het Uwv bestreden besluit 1 heeft vervangen voor bestreden besluit 2. Niet is gebleken dat eiser nog een resterend belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van bestreden besluit 1. Om deze reden wordt het beroep van eiser voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard.
5. Nu het bestreden besluit 2 niet geheel tegemoet komt aan het beroep van eiser, voor zover dat ziet op de ingangsdatum van de WAO-uitkering, wordt dit besluit met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb in de procedure betrokken en wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen dat besluit. De rechtbank moet aan de hand van wat eiser tegen het bestreden besluit 2 heeft ingebracht de vraag te beantwoorden of het Uwv eerder dan per 5 april 2021 de WAO-uitkering had moeten herzien.
6. Met het bestreden besluit 2 heeft het Uwv eisers mate van arbeidsongeschiktheid op arbeidskundige gronden per 5 april 2021 gewijzigd naar 80 tot 100%. Hieraan ligt ten grondslag dat de arbeidskundige bezwaar en beroep vanwege de extra voor gestelde beperkingen op en na 5 april 2021 geen functies heeft kunnen duiden. De ingangsdatum,
5 april 2021, van de WAO-uitkering is ongewijzigd gebleven. Aan dit besluit liggen rapporten van 21 april 2022 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van
4 mei 2022 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Zorgvuldigheid medisch onderzoek
7. Eiser voert aan dat de herbeoordeling en het medisch onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig zijn geweest. Hij stelt hierover dat het bezoek aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet goed is verlopen. Hij wijst er daarbij op dat het bezoek maar 20 minuten heeft geduurd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alleen een paar vragen aan hem heeft gesteld. Daarnaast vindt eiser dat er niet goed naar hem is geluisterd. Op de zitting heeft eiser een toelichting gegeven op zijn standpunten.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig en volledig is geweest. Daartoe is het volgende van belang. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de dossiergegevens bestudeerd, eiser gezien op het spreekuur van 22 april 2022, de door de neuroloog in april 2019 vastgestelde diagnose fibromyalgie bij de beoordeling betrokken en hierover inzichtelijk gerapporteerd. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten, bestaat er geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegevens over eiser heeft gemist. De grond van eiser dat het spreekuur bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep vrij kort heeft geduurd kan hem niet baten, aangezien voor een zorgvuldig onderzoek de duur van het spreekuur niet doorslaggevend is. Dat, naar eiser stelt, de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het spreekuur alleen een paar vragen aan hem heeft gesteld, leidt ook niet tot het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Dat geldt ook voor de grond van eiser dat tijdens het onderzoek geen test is gedaan. Gelet op de medische informatie waarover de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv beschikte, was het niet nodig om een test bij eiser af te nemen.
Ingangsdatum van de herziene uitkering
8. Eiser voert aan dat de ingangsdatum van zijn WAO-uitkering per april 2019 had moeten ingaan. Dat is de datum waarop de neuroloog de diagnose fibromyalgie bij hem heeft vastgesteld.
8.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt en overweegt daartoe als volgt. Het Uwv betoogt terecht dat bij het besluit van 10 maart 2020 al is bepaald dat de arbeidsongeschiktheid van eiser per 8 april 2019 is toegenomen. Nu eiser geen rechtsmiddelen tegen dit besluit heeft ingesteld staat dit in rechte vast.

Conclusie en gevolgen

9. Vanwege het feit dat het Uwv hangende het beroep het bestreden besluit 1 heeft vervangen met het bestreden besluit 2, moet hij het griffierecht aan eiser vergoeden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
9.1.
Het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond. Dit betekent dat 5 april 2021 als ingangsdatum van de WAO-uitkering in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 2, ongegrond;
- bepaalt dat het Uwv aan eiser het in beroep betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage-van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.