Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.[eiser sub 1] ,
[eiser sub 1],
[eiser sub 2],
[eiser sub 2],
[eiser sub 3],
[eiser sub 3],
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 1],
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
2.De verdere beoordeling
door tijdsverloop een aanwijs tot actualisatie per een door de rechtbank te bepalen datum gewenst is, nadat partijen consensus hebben bereikt over kostenverrekening van de investeringen in de opstallen.”
de rechtbank normaliter uitgaan van de waarde op het moment van verdeling”. Desondanks heeft Panman niet, ook niet na de commentaren van partijen, aan de griffier om een (nadere) verduidelijking of instructie gevraagd. Wat hier verder ook van zij, de rechtbank heeft nooit willen terugkomen op de door haar genomen (bindende) beslissing over de peildatum en zij ziet in deze ietwat ongelukkige gang van zaken ook geen aanleiding om dat alsnog te doen.
De Rechtbank is uitgegaan als waardepeildatum per 21 september 2020. De taxateur beschikt niet over een (betrouwbare) glazen bol, waarmee hij de toekomst op een betrouwbare wijze kan voorspellen. Bij het uitbrengen van een taxatie kan alleen een waarde tot dat moment worden vastgesteld. Referenties na de waardepeildatum, kennen meestal een eerder overeenkomstdatum. Ze geven wel een goed beeld van de marktontwikkeling. Aangezien de Rechtbank niet weet wanneer het ‘verdelingsmoment’ plaatsvindt, heeft zij naar ik begrijp, een ‘ijkmoment’ willen vaststellen. Hiermee kan dan bij vergelijkbare omstandigheden de waarde worden geactualiseerd. Anders had de Rechtbank het mogelijk geformuleerd als ‘opnamedatum taxatie’. Het is aan de Rechtbank wat zij redelijk en billijk acht te hanteren.”
De marktwaarde is getaxeerd (zie definitie). Eventuele verrekening van gemaakte (onderhouds-verbeterings)kosten tussen partijen maakt geen deel uit van de taxatieopdracht en is niet van invloed op de marktwaarde.”
De normwaarde op 1 januari 2021 betreft € 83.700/ha, betrekking hebbend eop het Hogeland (voormalige gemeente [plaats] ) (gebiedscode 2006). De Belastingdienst hanteert als verpachte waarde bij oneindige pacht 60%=€ 22.220,-/ha. De deskundige is eveneens uitgegaan van 60% (blz. 18). Ter informatie: Het betreffende reapport van de WUR is van een oudere datum, toen gold nog de norm van 50%.”
Waarde in verpachte staat van de bedrijfsgebouwen: Bij de bedrijfsgebouwen zijn de geschiktheid, doelmatigheid en tussentijdse investeringen in het bedrijfsgebouw meegewogen. Éen en ander in relatie tot de bedrijfsomvang van bijna 48 hectare gemeten maat, waarvan 1,22ha blijvend grasland. Daarbij is uitgegaan van 1 op 3 aardappelteelt in samenhang met overwegend de bieten- en graanteelt. Abusievelijk en verwarrend is de passage ‘Gezien de enerzijds sterke grondmarktstijging…derhalve een afgeleide van de waarde in vrij te aanvaarden staat’ bij het onderdeel Bedrijfsgebouwen opgenomen. Deze passage heeft echter betrekking op de landerijen. De passage is verwijderd in het definitieve rapport.”
nietmet zich brengt dat van de agrarische waarde moet worden uitgegaan. [gedaagde sub 1] c.s. heeft in zijn nadere akte een analyse van zijn bedrijfsadviseur, Accon AVM, overgelegd. Hierin zijn meerdere scenario's doorgerekend. Uit die analyse volgt dat toedeling van [plaats] en/of [plaats] aan [gedaagde sub 1] c.s. alleen dan financierbaar is, wanneer dit plaatsvindt tegen de eerder door Doornbosch Clevering getaxeerde waarden (per 29 september 2010) voor wat betreft beide boerderijen of in elk geval voor wat betreft [plaats] . Bij toedeling tegen de door Panman getaxeerde waarden (per 21 september 2020) kan [gedaagde sub 1] c.s. de bedrijfsvoering niet continueren. Om die reden stelt hij recht te hebben op toedeling tegen een zodanig waarde dat een rendabele exploitatie nog juist mogelijk is (de agrarische waarde).
voor het bepalen van de waarderingsgrondslagervan uitgegaan moet worden dat [plaats] niet verpacht is (zie rechtsoverweging 5.20 van het vonnis van 13 maart 2019). Omdat bij de onder 1.a gevorderde verklaring van recht naar het oordeel van de rechtbank geen zelfstandig belang bestaat, ligt deze voor afwijzing gereed.
3.De beslissing
De aan deze toescheiding verbonden voorwaarde is dat [gedaagde sub 1] binnen twee maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis bij aangetekende brief aan de overige partijen kenbaar dient te maken dat hij voornoemde onroerende zaak geheel dan wel gedeeltelijk geleverd wenst te krijgen, bij gebreke waarvan (de niet overgenomen delen van) [plaats] alsnog bij wijze van verdeling verkocht zullen worden;