ECLI:NL:RBNNE:2022:3899

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
LEE 21/3552
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schadevergoeding in het kader van de Tijdelijke wet Groningen met betrekking tot een kinderdagverblijf na aardbevingsschade

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 14 oktober 2022, wordt de schadevergoeding behandeld die aan eiser is toegekend na schade aan zijn pand, waarin een kinderdagverblijf is gevestigd, als gevolg van aardbevingen in Groningen. Eiser had eerder een schadevergoeding van € 2.922,33 ontvangen, maar na bezwaar werd een aanvullende vergoeding van € 659,28 toegekend. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 7 oktober 2021, waarin verweerder stelde dat schade 3 (nieuw) eerder behandeld was en daarom niet opnieuw beoordeeld kon worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de schade niet door de aardbevingen was veroorzaakt en dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW niet was weerlegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting, waar zowel eiser als verweerder vertegenwoordigd waren, en deskundigen zijn gehoord. Na het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank besloten dat de schadevergoeding voor schade 3 en de aanvullende schade aan de fundering € 15.400,- bedraagt, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 16 januari 2018. De rechtbank heeft het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigd en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3552

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigden: mr. S.O. Visch en mr. M. Feenstra).

Procesverloop

In het besluit van 7 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een schadevergoeding toegekend van in totaal € 2.922,33.
In het besluit van 7 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en een aanvullende vergoeding van in totaal € 659,28 toegekend.
Eiser heeft op 17 november 2021 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 3 februari 2022 zijn de gronden van beroep ingediend.
Verweerder heeft op 19 mei 2022 een verweerschrift ingediend, voorzien van een nader advies van L.H.M. Nabben, van NIVRE, van 4 mei 2022.
Eiser heeft op 26 september 2022 een reactie van Vergnes Expertise BV (Vergnes) overgelegd.
Bij brief van 29 september 2022 heeft de rechtbank twee verzoeken bij verweerder neergelegd. Bij mail van 5 oktober 2022 is een aanvullend advies van Nabben ingebracht.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn zoon als gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Als deskundige is verschenen: Nabben van NIVRE. Als contra-expert is verschenen: P.J. Vrieling van Vergnes.
De rechtbank heeft na het onderzoek ter zitting een onderzoek ter plaatse gehouden. Na de descente is het onderzoek gesloten.

Inleiding

1. Aan het bestreden besluit is het hierna volgende voorafgegaan.
1.1.
Eiser is sinds 1997 eigenaar van een pand waarin sinds 2000 een kinderdagverblijf is gevestigd. Volgens eiser is bij de werkzaamheden om er een kinderdagverblijf van te maken geen scheurvorming of verzakking gezien. De schade is volgens eiser zichtbaar geworden na de beving van Huizinge.
1.2.
Eiser heeft een melding gedaan van de schade bij het Centrum Veilig Wonen (CVW), waarna door Archipunt twee rapporten zijn uitgebracht:
- in het eerste rapport uit 2015 is als schade 17 (oud) een scheur in metselwerk vermeld.
- in het tweede rapport uit 2016 is als schade 4 (oud) een klemmende deur vermeld.
Als oorzaak van schade 4 (oud) is het volgende vermeld:
“Niet bevinggerelateerde schade. Mogelijke achterliggende oorzaak: uit het wijken van de kitvoeg in de dilatatie blijkt verzakking/verplaatsing van het metselwerk een progressief proces. Metselwerk rust op kozijn, pui kan hierdoor iets vervormen wat het klemmen veroorzaakt. Daarnaast zijn seizoensinvloeden (herfst, vocht) niet uit te sluiten.”
1.3.
Vergnes heeft naar aanleiding van deze rapporten drie calculaties opgemaakt:
- een calculatie op 29 maart 2019 (totaal: € 7.635,39);
- een calculatie op 25 april 2019 (totaal: € 3.980,14);
- een calculatie op 17 oktober 2019, die ziet op de betonvloer (totaal: € 40.002,31).
Deze calculaties zijn ter beschikking gesteld aan de Arbiter bodembeweging (hierna: Arbiter). De eerste twee calculaties zijn door de Arbiter op 4 december 2019 volledig toegekend (€ 11.615,53). De verzakking van de betonvloer heeft in dezelfde uitspraak van de Arbiter geleid tot een toekenning van € 20.000,-.
In de calculatie van 29 maart 2019 is een bedrag van € 684,24 opgenomen voor schade 17 (oud). In de calculatie van 25 april 2019 is een bedrag van € 134,45 opgenomen voor schade 4 (oud). Het bedrag dat door de Arbiter voor deze schades is toegekend is, conform de calculaties, € 818,69.
1.4.
Op 2 juli 2020 is in opdracht van verweerder door NIVRE een rapport uitgebracht na een op 25 juni 2020 gehouden inspectie vanwege een op 16 januari 2018 bij het CVW gedane melding. Als schade 3 (nieuw) is het
“wijken van geveldelen”opgenomen. Onder verwijzing naar schade 4 (oud) is vermeld dat de schade eerder is behandeld.
1.5.
Vergnes heeft in de bezwaarfase in de contra-expertise van 30 november 2020, onder verwijzing naar een nieuwsbericht van de Tijdelijke commissie mijnbouwschade Groningen van 10 januari 2020, betoogd dat schade 3 (nieuw) wel moet worden behandeld.
2. Bij besluit van 7 oktober 2021 is anders beslist en is overwogen dat schade 3 (nieuw) eerder behandelde schade betreft. Verweerder acht zich niet bevoegd een inhoudelijk oordeel over de schade te geven en komt reeds daarom tot een afwijzing.

Bevoegdheid verweerder

3. De rechtbank heeft verweerder ter zitting voorgehouden dat in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Arbiter nimmer standpunten zijn uitgewisseld over het
“wijken van geveldelen”.Verweerder heeft vervolgens het standpunt betrokken dat deze schade inhoudelijk kan worden beoordeeld. Reeds hierom is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit gedeeltelijk te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank ziet aanleiding om te onderzoeken of met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, zelf in de zaak kan worden voorzien. Daarbij wordt uitgegaan van de feiten en omstandigheden zoals die voorliggen ten tijde van het doen van deze uitspraak (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van
13 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO0267).

Toetsingskader

4. Niet in geschil is dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is. Op grond van deze bepaling wordt vermoed, bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, dat die schade is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.
4.1.
Verweerder weerlegt het bewijsvermoeden als het aan de hand van een adviesrapport aantoont dat de schade is te herleiden tot een evidente en autonome oorzaak, waarvan (met hoge mate van zekerheid) aannemelijk is dat die bodembeweging als (mede)oorzaak van die schade uitsluit (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 8 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1631, overweging 39).
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS, waaronder de uitspraak van
18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4250), mag een bestuursorgaan, als in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid naar voren zijn gebracht.

Beoordeling schade 3 (wijken van geveldelen) en aanvullende schade (fundering)

5. Met betrekking tot de door Vergnes op 2 september 2022 waargenomen, en in het door eiser overgelegde rapport van 26 september 2022 opgenomen, schade aan de fundering overweegt de rechtbank als volgt.
5.1.
Vergnes heeft al op 30 november 2020, circa twee jaar geleden, er op gewezen dat het technisch aannemelijk is dat de fundering schade heeft opgelopen en dat dit onderzocht moet worden.
5.2.
In een op 14 april 2021 door deskundige R. Krijns, van NIVRE, opgesteld addendum is te lezen dat
‘fluctuaties van grondwaterstand invloed hebben op de draagkracht van de ondergrond’en dat
‘bij daling van de grondwaterstand dit leidt tot krimp van de klei en dus een afname van het volume van dit bodemmateriaal.’Vervolgens is geconcludeerd dat een eventuele verzakking niet is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van bodemactiviteiten. De rechtbank stelt vast dat deze conclusie niet is onderbouwd met gegevens van de grondwaterstanden.
5.3.
De bezwaaradviescommissie heeft in het advies van 9 augustus 2021 geen aanleiding gezien om nader onderzoek te verrichten naar de door eiser opgeworpen mogelijke verzakking van en scheurvorming aan de fundering.
De bezwaaradviescommissie heeft zich in het advies van 9 augustus 2021 verlaten op de notitie van ir. P.C. van Staalduinen en ing. H.J. Everts van 23 oktober 2020. De rechtbank stelt vast dat dit advies op 16 december 2020 is aangepast (zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 29 juni 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:2840). In de aangepaste versie is vermeld dat het ook na deze notitie nog steeds noodzakelijk is om de oorzaak van de schade te duiden. Dit geldt volgens de notitie ook in geval de trillingssnelheid geringer is dan de geformuleerde grenzen. Gelet hierop is het van belang de laatste versie te hanteren en niet, zoals de commissie en verweerder in het verweerschrift onder 2.22, de versie van
23 oktober 2020.
5.4.
Nabben heeft in het advies van 4 mei 2022 opgeschreven dat
‘de deskundige stellig van mening is dat er tot dusver geen kenmerken zijn waargenomen waaruit kan worden opgemaakt dat er daadwerkelijk sprake is van schade aan de fundering.’
5.5.
Vergnes heeft de fundering op 2 september 2022 opgegraven en foto’s van de aangetroffen scheurvorming gemaakt. In het rapport van 26 september 2022 is door Vergnes geconcludeerd dat met het onderzoek zowel de scheefstand van het bouwdeel als de schade aan de fundering wordt bevestigd. De bevindingen hebben aanleiding gegeven voor het opmaken van een aangepaste herstelbegroting voor het herstellen van de schade (bijlage 2, offerte Bouwbedrijf Kuper en Kroeze BV, 20 september 2022).
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder met de onder 5.2 en 5.3 gegeven argumenten, alsmede hetgeen nadien -in onder meer het nader advies van Nabben van
5 oktober 2022- nog is aangevoerd, het bewijsvermoeden voor de schade aan de fundering niet weerleggen. De schade is op basis hiervan niet te herleiden tot een evidente en autonome oorzaak, waarvan (met hoge mate van zekerheid) aannemelijk is dat die bodembeweging als (mede)oorzaak uitsluit.
6. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of voor schade 3 het bewijsvermoeden is weerlegd.
6.1.
Verweerder heeft zich aangesloten bij de door Nabben uitgebrachte adviezen. Nabben heeft in het advies van 4 mei 2022 opgeschreven dat
‘de deskundige stellig van mening is dat de schade primair te wijten is aan een bouwfout.’Volgens hem wordt het metselwerk niet ondersteund door een deugdelijke draagconstructie (bijvoorbeeld een latei) en is het metselwerk als gevolg van het eigen gewicht gaan doorhangen en als gevolg daarvan gebroken en gescheurd. Verder is Nabben van mening dat de overkapping de reeds kwetsbare constructie (aanvullend) heeft belast.
6.2.
In het rapport van 26 september 2022 is door Vergnes naar voren gebracht dat bodembeweging kan zorgen voor scheurvorming op zwakkere plekken, die voorheen in staat waren de normale belasting op te nemen (blz. 17). De scheefstand van het bouwdeel wordt door Vergnes gezien als een rechtstreeks gevolg van de scheurvorming in de fundering:
‘Doordat de fundering volledig is doorgebroken is er een verschuiving in het metselwerk ontstaan met de scheefstand in het bovengelegen bouwdeel als gevolg. De scheurvorming en verplaatsing in de fundering laat zien dat er door de verschuiving (deformatie) schade is ontstaan aan het gehele geveldeel.’
In het kader van het bewijsvermoeden is het volgens Vrieling niet uit te sluiten dat deze schade is ontstaan door mijnbouwactiviteiten.
6.3.
In een aanvullend advies van 5 oktober 2022 is door Nabben vervorming van de pui vanuit de ondergrond uitgesloten. Hij heeft op basis van zijn (uiteengezette) bevindingen geconcludeerd dat er geen sprake is van een verband tussen (en/of toename) van de geclaimde scheefstand en de op locatie geconstateerde scheurvorming in het metselwerk beneden maaiveld.
6.4.
Eiser heeft in de overgelegde pleitnotitie benadrukt dat tot de reeks aardbevingen in Groningen zich nooit problemen hebben voorgedaan met de fundering, de gevel of anderszins en verwezen naar de uitspraak van de Arbiter van 4 december 2019. Ter zitting is door Vrieling naar voren gebracht dat ook het aanvullend advies van Nabben van 5 oktober 2022 geen verklaring voor de oorzaak van de schade geeft. Volgens hem is door verplaatsing van de fundering ook een deel van de gevel onder extra spanning komen te staan, waardoor de gevel is gaan wijken en metselwerk van de pui uitdrukt.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de uitgebrachte deskundigenadviezen, gelet op hetgeen hiertegen is ingebracht, niet de conclusie kan worden getrokken dat de schade is te herleiden tot een evidente en autonome oorzaak, waarvan (met hoge mate van zekerheid) aannemelijk is dat die bodembeweging als (mede)oorzaak van die schade uitsluit. Het bewijsvermoeden is dan ook niet weerlegd.
Voor zover verweerder zich ter zitting heeft willen beroepen op de eerdere conclusies van Archipunt, merkt de rechtbank nog op dat in 2019, door de Arbiter, is geoordeeld dat met deze rapporten het bewijsvermoeden niet is weerlegd.

Herstelmethode

7. De rechtbank stelt vast dat na de melding van 16 januari 2018 bijna vijf jaar zijn verstreken. Partijen hebben ingestemd dat op basis van de overgelegde calculaties een schatting zal worden gemaakt van de toe te kennen schadevergoeding (voor zover het bewijsvermoeden niet is weerlegd). Dit geldt voor zowel de aanvullende schade aan de fundering als schade 3 (nieuw). Naar het oordeel van de rechtbank is dat ook mogelijk. De rechtbank zal dan ook op basis van de op dit moment aanwezige gegevens schade begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Daar waar de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, wordt zij geschat. Dit volgt uit artikel 6:97 BW. Daarbij slaat de rechtbank acht op hetgeen eiser, verweerder en de door hen ingeschakelde deskundigen naar voren hebben gebracht.
7.1.
Door Nabben is op 5 oktober 2022 een calculatie overgelegd voor duurzaam herstel van schade 3 van € 4.933,55 (inclusief BTW). Deze calculatie is door de rechtbank bij brief van 29 september 2022 opgevraagd nadat in het nader advies was opgeschreven dat [in 2019]
“in het kader van herstel van de schade (bouwtechnisch gezien) uit had moeten worden gegaan van een andere herstelmethode, namelijk op basis van het verwijderen van het metselwerk boven het raamkozijn, om vervolgens boven de pui (ruwbouw) timmerwerk met plaatmateriaal aan te brengen.”
7.2.
Door eiser is een offerte van Bouwbedrijf Kuper en Kroeze van € 20.415,00 (inclusief BTW) overgelegd voor herstel van schade 3 en de schade aan de fundering.
Dat de offerte van eiser hoger uitvalt dan de calculatie van Nabben is er vooreerst in gelegen dat er posten zijn opgenomen voor grondwerk (€ 1.062,55), beton fundering
(€ 1.029,68) en metselwerk fundering (€ 1.489,50). Dit komt neer op een bedrag van
€ 3.581,73 (exclusief BTW).
In de offerte van Bouwbedrijf Kuper en Kroeze is verder, anders dan in de calculatie van Nabben, een post opgenomen van € 10.314,61 (exclusief BTW) voor de vervanging van de binnen- en buitenkozijnen en schilderwerk. Eiser heeft naar voren gebracht dat is aangegeven dat de kozijnen zo ontzet zijn dat deze niet kunnen worden hergebruikt. Vrieling heeft naar voren gebracht dat als de kozijnen niet hergebruikt kunnen worden er wel een oplossing moet komen. Verweerder heeft opgemerkt dat dan wel sprake is van een verbetering. Vervolgens is gesproken over een
“nieuw voor oud-correctie”. Eiser heeft deze correctie tijdens de descente geschat op 1/3, verweerder op 50%.
7.3.
Met betrekking tot de door eiser in het beroepschrift van 3 februari 2022 genoemde (mogelijke) aanvullende kosten, merkt de rechtbank op dat deze kosten zonder nadere onderbouwing niet kunnen worden beoordeeld.
8. De rechtbank komt daarmee aan bij de begroting van de schade.
8.1.
Bij de beoordeling van dit onderdeel wordt vooropgesteld dat de eigenaar van een zaak die wordt beschadigd, door die beschadiging reeds voor en onafhankelijk van herstel daarvan in zijn vermogen een nadeel lijdt, gelijk aan de waardevermindering welke het desbetreffende vermogensbestanddeel heeft ondergaan, en dat, indien het een zaak betreft waarvan herstel mogelijk en verantwoord is, het geldsbedrag waarin deze waardevermindering kan worden uitgedrukt, in het algemeen gelijk zal zijn aan de - naar objectieve maatstaven berekende - kosten, welke met het herstel zullen zijn gemoeid (vgl. het arrest van de HR van 7 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2786, r.o. 3.6).
8.2.
De rechtbank neemt de door eiser overgelegde offerte van 20 september 2022 als uitgangspunt bij de toekenning van de schade, omdat hierin ook de aanvullende schade aan de fundering is meegenomen.
8.3.
De opgestelde begroting voor de aanvullende schade aan de fundering is volgens Nabben ruim voldoende voor het herstel. Verweerder heeft geen argumenten gegeven om een lager bedrag voor deze post toe te kennen. Deze post zal conform de offerte worden begroot op € 3.581,73 (exclusief BTW).
8.4.
De rechtbank ziet ook aanleiding de post voor de vervanging van de binnen- en buitenkozijnen te begroten. Verweerder heeft onvoldoende ingebracht om deze in de offerte opgenomen post niet te begroten. Voor wat betreft de door verweerder aangevoerde
“correctie nieuw voor oud”overweegt de rechtbank dat een dergelijke correctie plaatsvindt, als voldaan is aan de eisen van artikel 6:100 BW:
“Heeft een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan moet, voor zover dit redelijk is, dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening worden gebracht.”In dat geval kan een correctie worden toegepast (vgl. het arrest van de HR van 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:933, 4.5).
De rechtbank heeft tijdens de descente waargenomen dat de kozijnen toe zijn aan een schilderbeurt. Verder is uit het verhandelde ter zitting gebleken dat de kozijnen minimaal 25 jaar oud zijn. De rechtbank acht, gelet op de staat van de kozijnen, en wat hierover is aangevoerd, een correctie van 1/3 van een bedrag van € 10.314,61 voor binnen- en buitenkozijnen, inclusief schilderwerk, redelijk.
Deze post zal worden toegekend voor een bedrag van € 6.876,40 (exclusief BTW).
8.5.
De resterende posten, ruwbouwtimmerwerk boven kozijn met deur (€ 1.274,88) en stut en sloopwerken (€ 2.059,90) worden conform de offerte begroot.
8.6.
Van het toe te kennen bedrag wordt het eerder begrote herstel in de desbetreffende gevel voor schades 4 (oud) en 17 (oud) afgetrokken (€ 818,69, zie ook overweging 1.3). Niet gesteld is dat al was hersteld. Dit herstel kan dan ook worden meegenomen in de nieuwe, geoffreerde, herstelmethode.
8.7.
Bij het bedrag (afgerond € 12.975,-) dient nog BTW te worden opgeteld. Vanwege de toegepaste correctie wordt -gelet op de offerte- gerekend met 9% BTW over een bedrag van € 2.500,- (€ 225,-) en 21% BTW over een bedrag van € 10.475,- (€ 2.200,-).
8.8.
Alles overziend begroot de rechtbank schade 3 en de aanvullende schade -daar waar nodig schattenderwijs- op een bedrag van € 15.400,-. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat verweerder dat bedrag alsnog dient toe te kennen.
8.9.
In de offerte van 20 september 2022 is het huidige prijspeil gebruikt. In de praktijk gaat verweerder uit van het prijspeil zoals dat geldt ten tijde van het opleveren van het adviesrapport door de onafhankelijke deskundige. Dat is het meest actuele prijspeil. Vervolgens compenseert het Instituut de vertraging in de voldoening van die geldsom door uitkering van de wettelijke rente (ABRvS 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2682). In onderhavige procedure is pas in beroep werk gemaakt van calculaties van de schade. Daarbij is het meest actuele prijspeil gebezigd. Verweerder heeft niet betoogd dat daarom geen wettelijke rente kan worden toegekend vanaf de datum van de melding. Reeds daarom zal deze datum worden aangehouden bij de toekenning van de wettelijke rente.

Proceskosten

9. Nu het beroep van eiser gegrond is, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de kosten die eiser in beroep heeft moeten maken. De gevraagde kosten voor de memo van Vergnes van € 919,60 komen voor toekenning in aanmerking. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten van twaalf uren (inclusief memo, zitting en descente) x € 95,-. Dit komt neer op een bedrag van € 1.379,40 inclusief BTW.
10. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt tot een bedrag van € 181,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover is beslist over schade 3 en de aanvullende schade aan de fundering niet is opgenomen;
  • bepaalt dat de aan eiser toe te kennen vergoeding voor schade 3 en de aanvullende schade aan de fundering € 15.400,- bedraagt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2018 tot en met de dag van betaling;
  • laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een totaalbedrag
van € 1.379,40;
- draagt verweerder op om het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.