ECLI:NL:RBNNE:2022:426

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
LEE 21/2320
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over vergoeding van waardedaling van een woning na mijnbouwschade

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 31 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, en verweerder over de vergoeding van waardedaling van een woning. Eiser, die sinds 15 juli 2015 voor 50% eigenaar is van de woning, had een aanvraag ingediend voor vergoeding van waardedaling, welke door verweerder was afgewezen. Verweerder stelde dat de vordering tot vergoeding van waardedaling niet aan eiser was gecedeerd, wat leidde tot het beroep van eiser tegen het bestreden besluit. Tijdens de zitting op 21 december 2021 heeft eiser verzocht om aanhouding van de zaak, omdat hij meer tijd nodig had om bewijs te verzamelen over de cessie van de vordering. De rechtbank oordeelde echter dat eiser voldoende tijd had gehad om zich voor te bereiden en dat er geen reden was om de behandeling aan te houden.

De rechtbank heeft vervolgens de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de leveringsakte van de woning. Eiser stelde dat de leveringsakte alle aanspraken van de voormalige eigenaren aan hem had overgedragen, inclusief de vordering tot schadevergoeding voor waardedaling. Verweerder betwistte dit en stelde dat de vordering niet was overgedragen. De rechtbank concludeerde dat de tekst van de leveringsakte niet voldoende duidelijk was om te concluderen dat de vordering tot waardedaling aan eiser was overgedragen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de Haviltex-norm, die vereist dat contractuele bedingen worden uitgelegd aan de hand van de bedoeling van partijen.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om geen vergoeding van waardedaling aan eiser toe te kennen, omdat er geen bewijs was dat de vordering aan eiser was gecedeerd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 31 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2320

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigden: mr. L.A. Jager en mr. M.J.W. Timmer).

Procesverloop

In het besluit van 5 februari 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag tot vergoeding van waardedaling van de woning van eiser afgewezen.
In het besluit van 9 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Bij de beoordeling van dit beroep neemt de rechtbank de volgende feiten – voor zover hier van belang – als vaststaand aan.
1.1.
Eiser is sinds 15 juli 2015 voor 50% eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , met postcode [postcode] (hierna: de woning)
1.2.
Op 1 januari 2021 heeft verweerder een aanvraag van eiser tot vergoeding van waardedaling ontvangen.
1.3.
In het primaire besluit van 5 februari 2021 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat aan hem geen vergoeding wordt toegekend, omdat de woning geen waardedaling heeft ondervonden in de periode dat hij voor 50% rechthebbende is.
1.4.
Eiser heeft – met dagtekening van 17 maart – bezwaar ingesteld tegen dit besluit.
1.5.
In het kader van de behandeling van het bezwaarschrift heeft verweerder bij brief van 27 maart 2021 eiser de mogelijkheid geboden om het bezwaar mondeling toe te lichten. Eiser heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
1.6.
In het bestreden besluit van 9 juni 20221 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen op 20 juli 2021 beroep ingesteld.
1.7.
Bij e-mailbericht van 9 december 2021 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Aanhoudingsverzoek
2. Ter zitting heeft eiser verzocht de behandeling van de zaak aan te houden. Daartoe voert eiser aan dat hij op het moment van ontvangen van het verweerschrift – 14 december 2021 – pas is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verklaring in te leveren van de voormalige eigenaren omtrent de cessie van de vordering tot waardedaling. Daaraan heeft eiser nog toegevoegd dat hij tijd nodig heeft om met de bank te overleggen, omdat destijds sprake was van een executieverkoop. Gelet op het geringe tijdsverloop is eiser hier op het moment van de zitting nog niet in geslaagd.
3. De rechtbank ziet geen aanleiding de behandeling van de zaak nog aan te houden. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser zich, zoals hij heeft betoogd ter zitting, primair op het standpunt stelt dat aan de hand van de tekst van de akte kan worden bepaald of de vordering tot waardedaling al dan niet aan hem is gecedeerd. Zoals ter zitting is gebleken heeft verweerder op 9 december 2021(gelijktijdig met de e-mail aan de rechtbank) reeds het verweerschrift per e-mail toegestuurd aan eiser. Gelet hierop heeft eiser voldoende tijd gehad om zich voor te bereiden op de zitting. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat een eventuele verklaring van de voormalige eigenaren alsnog na afloop van de onderhavige procedure kan worden aangeleverd bij verweerder en dat deze in beoordeling zal worden genomen.
Geschil en beoordeling
4. Tussen partijen is in geschil of aan eiser door middel van cessie een recht op schadevergoeding voor waardedaling van zijn woning toekomt. Niet in geschil is dat na de datum van levering van de woning aan eiser geen schade aan de woning is opgetreden in de vorm van waardedaling.
4.1.
Eiser voert aan dat in de leveringsakte van de woning alle aanspraken die de voormalig eigenaren ten aanzien van het gekochte jegens derden kan uitoefenen aan hem hebben overgedragen. Hieronder valt ook de vordering tot schadevergoeding van waardedaling. De tekst van de leveringsakte is voldoende duidelijk. Aldus stelt eiser zich op het standpunt dat hij recht heeft op een waardedalingsvergoeding.
4.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat middels de leveringsakte de vordering tot vergoeding van waardedaling niet aan eiser is overgedragen. Verweerder heeft aldus kunnen volstaan met het afwijzen van de aanvraag van eiser.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.1.
In de notariële leveringsakte van de woning is de volgende bepaling opgenomen:
“Alle aanspraken die verkoper ten aanzien van het gekochte kan of zal kunnen doen gelden tegenover derden, waaronder begrepen bouwer(s), (onder)aannemer(s), installateur(s), architecten) en leverancier(s), zoals met betrekking tot verrichte werkzaamheden of met betrekking tot aan het gekochte toegebrachte schade, gaan over op koper, zonder dat verkoper tot vrijwaring verplicht is, en worden zoveel nodig hierbij door verkoper geleverd aan koper, die deze levering aanvaardt. Koper is bevoegd en wordt hierbij door verkoper gemachtigd de overdracht van deze aanspraken aan bedoelde derden mee te delen. Verkoper is verplicht de hem bekende gegevens daarover aan koper te verstrekken en eventuele garantiebewijzen aan koper te overhandigen.”
5.1.2.
In het bestreden besluit heeft verweerder over cessie het volgende overwogen:
“Vorderingen – zoals vorderingen vanwege waardedaling – zijn overdraagbaar door middel van cessie.
(…)
In het bezwaarschrift heeft u aangegeven dat is betaald voor zowel de woning, als voor de aanspraken op derden. Volgens het Instituut kan echter uit de akte en de aangehaalde bepaling niet worden afgeleid dat is bedoeld om vorderingen op de NAM in verband met waardedaling van de woning ook aan u over te dragen.”
5.1.3.
In het verweerschrift heeft verweerder omtrent cessie het volgende opgenomen:
“Dat laat onverlet dat een aanspraak op de vergoeding van waardedaling (met inachtneming van 3.4, zesde lid, van de Werkwijze) door middel van cessie overgedragen kan worden aan een derde – bijvoorbeeld door de koper van een woning. Als de cessie rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, zal het Instituut de cessie ook honoreren, mits het ter zake van de vordering niet reeds bevrijdend heeft betaald aan de partij die zijn vordering gecedeerd heeft.
(…)
Het Instituut meent dat de waardedalingsvordering in de overgelegde akte van levering onvoldoende is bepaald waardoor geen sprake is van cessie.”
5.2.
De rechtbank concludeert dat uit bovenstaande overwegingen volgt dat verweerder zowel in het bestreden besluit als in de beroepsprocedure als uitgangspunt neemt dat vorderingen tot vergoeding van waardedaling door middel van cessie kunnen overgaan op derden. Verweerder stelt zich voorts in beide instanties op het standpunt dat in het geval van eiser de vordering tot waardedaling echter niet is overgedragen. Het standpunt van eiser dat verweerder ten tijde van het beroep een gewijzigd standpunt over cessie inneemt kan dan ook niet slagen.
5.3.
De rechtbank overweegt voorts dat artikel 3.4, zesde lid, van de Procedure en Werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen de ruimte biedt om naast de kadastrale gegevens over de eigendom van de woning ook het bestaan van een cessie te betrekken bij de beantwoording van de vraag aan wie de vergoeding wordt betaald, zoals eerder door deze rechtbank is overwogen in de uitspraak van 10 januari 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:6.
5.4.
In de notariële leveringsakte van de woning staat opgenomen dat alle aanspraken jegens derden zijn overgedragen. Dit betekent echter niet dat daarmee ook de vordering wegens waardedaling van de woning is overgedragen. De betekenis van de cessiebepaling in de leveringsakte volgt uit de uitleg daarvan. Zoals eveneens volgt uit de onder 5.3. genoemde uitspraak.
5.4.1.
De rechtbank concludeert dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1511, volgt dat bij de uitleg van contractuele bedingen in notariële leveringsakten van registergoederen plaatsvindt aan de hand van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepaling mochten toekennen en wat zij op dat punt redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenoemde Haviltex-norm, Hoge Raad, 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158). De onder 5.1.1. weergegeven bepaling van de notariële leveringsakte betreft een dergelijk contractueel beding.
5.4.2.
Voor de uitleg zijn aldus de bedoeling van zowel eiser als de voormalige eigenaren van de woning van belang, zoals die blijken uit de tekst van de leveringsakte en de overige feiten en omstandigheden. Naast de leveringsakte zijn er geen gegevens voorhanden waaruit de bedoelingen van partijen – in het bijzonder de verkopende partij – kunnen blijken. Uit de gegevens blijkt niet expliciet dat vorderingen wegens waardedaling of andere vorderingen op de NAM zijn overgedragen. Gelet op de algemene bewoording van de bepaling kan niet zonder twijfel worden vastgesteld dat door partijen tevens is bedoeld om vorderingen in het kader van mijnbouwschade, in het bijzonder de waardedalingsvordering, over te dragen. Voorts acht de rechtbank van belang dat de verkopende partij, de S.N.S Bank, als gevolmachtigd verkoper staat vermeld in de leveringsakte. Niet is gebleken of de S.N.S. Bank namens de verkopende partij ook is gemachtigd om de vordering tot vergoeding van waardedaling over te dragen in de leveringsakte. Gelet op deze omstandigheden mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid besluiten om aan eiser geen vergoeding van waardedaling toe te kennen.
6. De rechtbank concludeert dat de door eiser aangedragen verschrijvingen in het verweerschrift niet kunnen leiden tot het oordeel dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van andere schendingen van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
7. De rechtbank overweegt ten overvloede dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat eiser voor een vergoeding vanwege waardedaling in aanmerking kan komen indien hij een verklaring overlegt van de voormalige eigenaren van de woning waaruit blijkt dat cessie van de waardedalingsvordering aan eiser heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat een verklaring van de S.N.S. Bank niet volstaat.
8. Gelet op het hierboven overwogene is het beroep ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van D.A. Bekking, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 31 januari 2022 en openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.