ECLI:NL:RBNNE:2022:4282

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
18/010672-22 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 11 november 2022 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gericht op het vaststellen van het bedrag van € 290.410,71 dat de veroordeelde zou moeten betalen aan de staat. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vordering tot ontneming moet worden afgewezen. Dit besluit is genomen omdat de rechtbank eerder een schadevergoedingsmaatregel had opgelegd aan de benadeelde partijen, waardoor de benadeelden hun schade vergoed zouden krijgen. De rechtbank benadrukt dat de ontnemingsmaatregel niet in de weg mag staan van de schadevergoeding aan de benadeelde partijen. Bovendien heeft de rechtbank opgemerkt dat de fiscale wetgeving een eigen instrumentarium biedt voor het innen van schulden, waardoor de fiscus niet als benadeelde derde kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen, met inachtneming van de wettelijke bepalingen en de belangen van de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/010672-22
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 11 november 2022 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[Veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
thans verblijvende in [instelling],
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 1 juli 2022 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 290.410,71 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/010672-22 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 28 oktober 2022.
Ter terechtzitting van 28 oktober 2022 is verdachte verschenen, bijgestaan door mr. A.P.E.M. Pover, advocaat te Meppel.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.P. Senior.

Beoordeling

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden toegewezen. Het oorspronkelijk gevorderde bedrag is gebaseerd op de aanbetalingen die verdachte heeft ontvangen van slachtoffers (feiten 1 en 2) en de niet betaalde omzetbelasting (feit 4). Het bedrag van
€ 12.513,38 is abusievelijk twee maal meegenomen in de berekening en dient daarom in mindering te worden gebracht. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting vaststelt op een bedrag van € 277.897,33.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen in verband met de door hem bepleite vrijspraak van de feiten 1 en 2 en het feit dat de vordering daar op ziet.
Oordeel van de rechtbank
In het negende lid van artikel 36e Sr is het volgende bepaald:
"Bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, worden aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen alsmede de verplichting tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer als bedoeld in artikel 36f voor zover die zijn voldaan, in mindering gebracht."
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de maatregel tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gericht op herstel van de rechtmatige toestand in financiële zin.
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 11 november 2022 in de zaak met parketnummer 18/010672-22 veroordeeld ter zake oplichting meermalen gepleegd, valsheid in geschrift en het opzettelijk doen van onjuiste/onvolledige omzetbelasting waardoor te weinig belasting werd geheven. Daarbij heeft de rechtbank onder meer de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 6], [benadeelde partij 7], [benadeelde partij 8], [benadeelde partij 9], [benadeelde partij 10], [benadeelde partij 11], vermeerderd met de wettelijke rente (gedeeltelijk) toegewezen. Daarbij heeft de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel telkens opgelegd.
Gelet op het doel van de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is de rechtbank van oordeel dat met de opgelegde verplichting tot betaling van de schade van de benadeelde partijen en de daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel, het herstel van de rechtmatige toestand in financiële zin afdoende wordt nagestreefd. De opgelegde schadevergoedingsmaatregel is erop gericht dat de benadeelde partijen hun schade daadwerkelijk vergoed krijgen. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat aan de inning van de schadevergoedingsmaatregel voorrang dient te worden verleend en een inning van een ontnemingsmaatregel niet hieraan in de weg mag staan.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever niet heeft bedoeld de fiscus als benadeelde derde aan te merken. De fiscale wetgeving voorziet in een eigen instrumentarium om schulden in te vorderen. In fiscale gevallen dient de toepasselijkheid van de ontnemingsmaatregel dan ook te worden uitgesloten. Ter terechtzitting is gebleken dat de Belastingdienst zijn eigen instrumentarium om schulden in te vorderen inzet door verdachte de niet betaalde belasting (feit 4) middels een naheffing terug te vorderen.
De rechtbank zal op grond van voorgaande de vordering van de officier van justitie afwijzen.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Wijst de vordering van de officier van justitie af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. H.J. Schuth voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. E.C. Kasper-Kerkdijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 november 2022.