ECLI:NL:RBNNE:2022:4476

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
18-047350-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens meerdere diefstallen met babbeltrucs

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 18 november 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van negen diefstallen. De verdachte maakte gebruik van babbeltrucs om toegang te krijgen tot de woningen van haar slachtoffers, waarbij zij op onbewaakte momenten geld, bankpassen en telefoons wegnam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken werd van de tenlastelegging van diefstal van een auto, omdat niet bewezen kon worden dat zij deze wederrechtelijk had toegeëigend. Voor de overige feiten achtte de rechtbank de diefstallen wettig en overtuigend bewezen, waarbij gebruik werd gemaakt van schakelbewijs. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 304 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar verslavingsproblematiek en de zorg voor haar kind. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, met oplegging van schadevergoedingsmaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/047350-22
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 13/129862-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 november 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , thans verblijvende te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 november 2022. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.J. de Bruijn, advocaat te 's-Gravenhage. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijzing van de tenlastelegging ter terechtzitting, ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 10 januari 2022 tot en met 14 januari 2022, te Leeuwarden, een geldbedrag van 170 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
zij op of omstreeks 29 januari 2022, te Leeuwarden, een medicatie bewaarcontainer, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
zij op of omstreeks 6 februari 2022, te Leeuwarden, een mobiele telefoon (Samsung Galaxy A31), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
zij op of omstreeks 12 februari 2022, te Leeuwarden, een geldbedrag van 10 euro en/of een ABN AMRO bankpas (bankrekeningnummer [nummer] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen; 5.
zij op of omstreeks 15 februari 2022, te Leeuwarden opzettelijk een personenauto (Ford Fiësta kenteken [nummer] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als zijnde eerder met toestemming van haar moeder in gebruik, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
6.
zij op of omstreeks 19 februari 2022, te Leeuwarden, een portemonnee (met inhoud), dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
7.
zij op of omstreeks 19 februari 2022, te Leeuwarden, een doos met wraps, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan Spar City, in elk geval aan een ander toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
8.
zij op of omstreeks 12 februari 2022 te Leeuwarden, 50 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat/die weg te nemen geldbedrag en/of goederen onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door gebruik te maken van een ABN AMRO bankpas op naam van [slachtoffer 4] , welke bankpas zij door misdrijf had verkregen;
9.
zij op of omstreeks 15 februari 2022 te Leeuwarden een Rabobank pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 7] , in elk geval aan een ander toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
10.
zij op of omstreeks 19 februari 2022, te Leeuwarden, 21,35 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat/die weg te nemen geldbedrag en/of goederen onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door gebruik te maken van een ING bank betaalpas op naam van [slachtoffer 6] , welke bankpas zij door misdrijf had verkregen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 5 ten laste gelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
De officier van justitie heeft op grond van de bewijsmiddelen in het dossier bewezenverklaring gevorderd voor het onder 1, 4, 6, 7, 8 en 10 ten laste gelegde. Voorts heeft de officier van justitie bewezenverklaring gevorderd voor het onder 2, 3 en 9 ten laste gelegde omdat er in het dossier voldoende steunbewijs aanwezig is gelet op de specifieke periode, de modus operandi en de door de slachtoffers van de andere ten laste gelegde feiten opgegeven signalementen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er onduidelijkheid bestaat over de toestemming van aangeefster die verdachte al dan niet had om de auto te gebruiken. Ten aanzien van het onder 2, 3 en 9 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de door de slachtoffers opgegeven omschrijvingen van de dader onvoldoende specifiek zijn om te kunnen worden gebruikt als schakelbewijs. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde stelt de raadsman dat niet duidelijk is wie allemaal in de woning van aangever komen waardoor het onduidelijk is om vast te stellen wat er is gebeurd. Bij het onder 3 ten laste gelegde feit zou het signalement zoals dat door het slachtoffer en de getuige is opgegeven, niet aan verdachte zijn te koppelen. Ten aanzien van het onder 9 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat de plaats waar de babbeltruc heeft plaatsgevonden, te weten een auto, zodanig afwijkt van de plaats in de overige ten laste gelegde feiten, te weten telkens een woonhuis, dat niet gesproken kan worden van eenzelfde modus operandi.
Ten aanzien van het onder 1, 4, 6, 7, 8 en 10 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 5 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Voor bewezenverklaring van verduistering, zoals ten laste gelegd, dient komen vast te staan dat verdachte, nadat zij de personenauto ‘anders dan door misdrijf’ onder zich heeft gekregen, zich de personenauto wederrechtelijk heeft toegeëigend. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte toestemming had om de auto te gebruiken en verdachte vervolgens de auto heeft gebruikt om sigaretten te halen. ’s Nachts om half vijf zou verdachte (opnieuw) met de auto zijn vertrokken. Voor zover verdachte voor dit tweede gebruik geen toestemming had, concludeert de rechtbank dat – zonder nadere vaststellingen, waarvoor het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt – niet buiten redelijke twijfel is dat verdachte de auto
‘anders dan door misdrijf’onder zich heeft gekregen. Het zonder toestemming (opnieuw) meenemen van de auto kwalificeert immers mogelijk als diefstal van die auto. Voor zover de toestemming van aangeefster zich – in het verlengde van de verklaring van verdachte ter zitting dat sprake was van een ‘doorlopende’ toestemming – ook uitstrekte over dit tweede gebruik, is niet buiten redelijke twijfel dat verdachte zich
wederrechtelijkde auto heeft toegeëigend. In beide gevallen dient verdachte te worden vrijgesproken.
Gedeeltelijke vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde slechts gedeeltelijk wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan voor het overige zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit de door aangever afgelegde verklaring blijkt dat hij op 10 januari 2022 aan verdachte 20 euro gaf, nadat zij hem daarom had gevraagd. Later die dag, nadat verdachte vertelde dat ze het 20 eurobiljet had verloren, gaf hij haar nogmaals 20 euro. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat sprake is van een wederrechtelijke toeëigening van deze bedragen door verdachte. Verdachte moet voor dat deel van het onder 1 ten laste gelegde (2x 20 euro) worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9 en 10 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Feit 1
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 februari 2022, opgenomen op pagina 10 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-
2022048591 d.d. 27 februari 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] , zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 14 januari 2022 uur hoorde ik dat er werd aangebeld. Ik zag dezelfde vrouw staan. Ik liet haar binnen in mijn woonkamer. Omdat ik zelf in de keuken bezig was, had ik haar alleen in mijn woonkamer achtergelaten zodat zij op zoek kon gaan naar haar sportpas. Ze zei dat ze haar sportpas niet had kunnen vinden en is vervolgens weer vertrokken. Op een bijzettafel in mijn woonkamer had ik een notitieboekje neergelegd waar ik briefjes contact geld ter waarde van zeventig euro had ingestopt. Ik zag dat dit briefgeld weggenomen was.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 februari 2022,opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] , zakelijk weergegeven:
Ik hoorde van [slachtoffer 1] dat hij is benadeeld door een vrouw die meerdere malen geld van hem afhandig zou hebben gemaakt via een babbeltruc. Het bleek een vrouw te zijn die ik in de maand januari 2022 een aantal keer bij [slachtoffer 1] heb gezien. Op Facebook vond ik op een profiel een foto van een vrouw, genaamd [verdachte] . Ik herkende die vrouw als de vrouw die ik een aantal keer bij [slachtoffer 1] had gezien. Ik ben met de foto naar [slachtoffer 1] gegaan. Ik hoorde [slachtoffer 1] zeggen dat het inderdaad de vrouw was die hem geld afhandig had gemaakt.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 12 februari 2022,opgenomen op pagina 17 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] , zakelijk weergegeven:
Ik zag in de BBM Holstmeer-app van bureau Leeuwarden een foto van een vrouw met de naam [verdachte] . Ik herkende de vrouw van de foto die de heer [slachtoffer 1] , aangever, aan mij had doorgestuurd via de mail.
Feit 2
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 februari 2022, opgenomen op pagina 18 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022048591 d.d. 27 februari 2022, inhoudend als verklaring van [getuige 2] , zakelijk weergegeven:
Ik ben werkzaam als ZZP'er bij NAH zorg, in deze hoedanigheid begeleid ik [slachtoffer 2] en ben ik gerechtigd en bevoegd tot het doen van aangifte. Op zaterdag 29 januari 2022 bevond [slachtoffer 2] zich omstreeks 18:00 uur in zijn woning. Er werd bij hem aangebeld en op het moment dat [slachtoffer 2] de voordeur opende zag hij de hem bekende [verdachte] staan. [verdachte] vertelde [slachtoffer 2] dat ze in elkaar werd geslagen door haar vriend en haar woning was ontvlucht. Ze wilde nu graag naar haar moeder in Den Haag maar had geen geld. Ze vroeg aan [slachtoffer 2] of hij haar geld wilde geven. [slachtoffer 2] liet haar vervolgens binnen in zijn woning. Omdat [slachtoffer 2] onder bewind staat en niet over geld beschikt kon hij [verdachte] niet helpen. Vervolgens ging [slachtoffer 2] even naar het toilet en toen hij weer terug kwam had [verdachte] de woning verlaten. Omstreeks 18:15 uur kwam een medewerkster van Allerzorg om [slachtoffer 2] te helpen met zijn medicatie. Zij zag dat de kunststof bewaarcontainer met daarin de baxter met medicatie van [slachtoffer 2] was weggenomen. Behalve [verdachte] is er niemand anders bij [slachtoffer 2] in de woning geweest.
Feit 3
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 februari 2022, opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022048591 d.d. 27 februari 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] , zakelijk weergegeven:
Op zondagochtend 6 februari 2022 omstreeks 09:30 uur werd er aangebeld. Mijn zoon is naar de voordeur gegaan en kwam even later met een voor mij onbekende vrouw de woonkamer in lopen. Ik hoorde de vrouw zeggen dat zij ruzie had gehad met haar vriend en ze vroeg aan mij of ze even mocht bellen. De vrouw vroeg vervolgens of zij een stuk keukenpapier mocht pakken, van de keukenrol die op de eettafel lag. Ik heb gezegd dat ik dat goed vond. Naast de keukenrol lag ook de Samsung Galaxy A31 van mijn man. De vrouw vroeg vervolgens of ze gebruik mocht maken van het toilet. Daarna is de vrouw weer vertrokken. Korte tijd later ontdekte ik dat de telefoon die op tafel lag was weggenomen.
Ik kan de vrouw als volgt omschrijven:
  • vrouw;
  • lengte circa 170 cm;
  • circa 40 jaar oud;
  • zwart haar (strak achterover, mogelijk in een knotje);
  • gezet postuur;
  • half lange, grijze jas;
  • donker blauwe broek.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 februari 2022, opgenomen op pagina 26 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3] , zakelijk weergegeven:
Toen de voordeurbel ging heb ik de deur geopend en zag ik een mevrouw staan. Ik hoorde de mevrouw zeggen dat ze mishandeld was door haar vriend. Ik ben de woning ingelopen naar de woonkamer en bemerkte dat de vrouw achter mij aangelopen was. Na een paar minuutjes gaf de vrouw aan dat ze naar het toilet moest. Daarna heb ik de vrouw de woning uit gelaten. Kort daarna kwamen we er achter dat de telefoon van mijn vader weg was. Deze bleek op tafel te hebben gelegen waar de vrouw ook aan heeft gezeten toen ze even met mijn moeder praatte. Ik kan de vrouw als volgt omschrijven: ze droeg een lichtgrijze half lange jas, had een gezet postuur en donkere ogen. Ik schat haar leeftijd op 40 tot 45 jaar en ze sprak gewoon Nederlands, zonder accent. Ze had half lang donker haar dat ze naar achter droeg. Ze was van gemiddelde lengte 1.70 lang ongeveer.
Feiten 4 en 8
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 februari 2022, opgenomen op pagina 29 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-
2022048591 d.d. 27 februari 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4] , zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 12 februari 2022, omstreeks 15:00 uur werd er aangebeld. Ik deed de voordeur open en ik zag een vrouw staan die vertelde dat zij van de woningstichting was en dat zij graag bij mij naar binnen wilde komen voor inspectie van de steiger. Hierop liet ik deze mevrouw binnen. Vervolgens gingen wij op de bank zitten. Op dat moment vroeg deze vrouw mij om een glaasje water. Hierop liep ik naar de keuken. Op dat moment had ik geen zicht meer op deze mevrouw. Nadat deze mevrouw het drinken op had heeft ze mijn woning verlaten. Op dat moment had ik een vreemd voorgevoel. Ik keek vervolgens in mijn handtas, welke naast de bank lag waar mevrouw zat. Ik keek vervolgens in mijn portemonnee. Ik zag dat er 10 euro en mijn ABN AMRO bankpas miste. Ik hoorde later dat er twee transacties waren geweest met mijn bankpas.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 februari 2022,opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , zakelijk weergegeven:
Ik verbalisant [verbalisant 2] nam contact op met de ABN AMRO. Ik hoorde dat de medewerkster van de ABN AMRO zei dat er tweemaal contactloos was betaald met de betrokken bankpas, op 12 februari om 15.29 uur was er mee betaald bij de Primera en om 15.35 uur bij de Aldi-markt. Vervolgens reden wij verbalisanten naar de Primera in winkelcentrum Bilgaard. Wij hoorden dat de eigenaar van de Primera vertelde dat op zaterdag 12 februari 2022 omstreeks 15.30 uur een junkachtig type in de winkel was. Dit betrof een vrouw met vermoedelijk halflang blond/grijs haar en met vermoedelijk een rode jas. Wij hoorden dat de eigenaar van de Primera vertelde dat deze persoon vermoedelijk rond de vijfendertig/veertig jaar oud zou zijn. Wij hoorden dat de eigenaar van de Primera vertelde dat deze persoon een pakje sigaretten afrekende via contactloos betalen en ook graag veertig euro extra wilde "pinnen". Hij was hierin meegegaan en had de persoon, naast de sigaretten van tien euro, veertig euro contant overhandigd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 24 februari 2022,opgenomen op pagina 34 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , zakelijk weergegeven:
Wij stelden een onderzoek in naar de beelden van de Primera in winkelcentrum Bilgaard te Leeuwarden van 12 februari 2022. Op de beelden zagen wij dat:
  • rond 15:30 uur een vrouw de winkel binnen kwam lopen.
  • deze vrouw er als volgt uit zag: blanke vrouw, normaal tot stevig postuur, donkerblond haar naarachteren gedragen en een knot op het achterhoofd, 3/4 lange gewatteerde lichtgrijze jas, daaronder een grijze joggingbroek met op de zijkant van de benen verticale witte banen met daarop de opdruk "just do it", zwarte sportschoenen met witte accenten, droeg een kleine zwarte schoudertas op de rechterheup welke met een smalle zwarte band over haar linkerschouder hing, droeg een zeer brede donkerkleurige sjaal welke om haar hals en boven lichaam heen was gedrapeerd.
  • deze vrouw zich bij de balie van de winkel meldde en een medewerker aansprak.
  • de medewerker toen uit een kast een pakje sigaretten pakte en op de balie neerlegde.
  • de vrouw de sigaretten contactloos afrekende.
  • zij hiervoor een groene bankpas gebruikte die wij herkenden als zijnde een bankpas van de ABNAMRO bank.
  • de kassalade door het personeelslid werd geopend.
  • het personeelslid hier papiergeld uitpakte en dit op de balie neerlegde.
  • de vrouw dit geld vervolgens pakte en bij zich hield.
  • de vrouw vervolgens de winkel uitliep.
Op de beelden herkenden wij deze vrouw voor 100% als de eerder aangehouden verdachte [verdachte] .
Feiten 6, 7 en 10
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 februari 2022, opgenomen op pagina 48 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-
2022048591 d.d. 27 februari 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 6] , zakelijk weergegeven:
Op zaterdagochtend 19 februari 2022 omstreeks 07:00 uur werd er aangebeld. Ik liep naar de voordeur en zag daar een vrouw staan. De vrouw vroeg of ze mocht bellen naar haar moeder in Drachten. Ik vond het geen probleem en zij is met mij de woonkamer ingelopen. Na ongeveer 20 minuten gaf de vrouw aan dat ze weer verder ging. Toen de vrouw eenmaal weg was ontdekte ik dat mijn portemonnee was weggenomen. Korte tijd later zag ik op mijn betaalapp van de ING dat er om 07:41 uur contactloos was betaald bij de Spar aan de Wirdumerdyk te Leeuwarden. Ik zag dat er was een bedrag van euro 21,35 was afgeschreven.
Ik kan de vrouw als volgt omschrijven:
  • leeftijd circa 30 jaar;
  • gezet postuur;
  • lengte plusminus 170 cm;
  • zwart haar gedragen in een staart;
  • tattoo op borsthoogte;- droeg een zwarte jas.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 februari 2022,opgenomen op pagina 57 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 4] , zakelijk weergegeven:
Ik ben als bedrijfsleider werkzaam bij de "Spar City", gevestigd aan de Wirdumerdijk te Leeuwarden. Op donderdag 24 februari 2022, omstreeks 15:00 uur, kreeg ik telefonisch contact met een mij bekende politieagent. Van hem kreeg ik te horen dat er bij ons op 19 februari 2022 een winkeldiefstal had plaats gevonden. Nadat ik dit te horen had gekregen, besloot ik de beelden van ons videobewakingssysteem van die dag te bekijken. Op de beelden van zaterdag 19 februari 2022, omstreeks het genoemde tijdstip, zag ik een vrouw, gekleed in een donkere jas en donker haar in een staart, de supermarkt binnenlopen. Ik zag dat deze vrouw bij het schap met versproducten stopte. Ik zag dat die vrouw een doos met wraps uit het schap pakte en die vervolgens in haar schoudertas stopte. Vervolgens zag ik dat die vrouw enkele andere producten, die zij in haar handen vasthield, afrekende. Ik zag dus dat die vrouw de wraps niet ter betaling had aangeboden.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 februari 2022,opgenomen op pagina 55 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] , zakelijk weergegeven:
Wij bekeken de camerabeelden van de Spar City Wirdumerdijk in Leeuwarden van 19 februari 2022. Voorafgaand aan het bekijken van de beelden hebben wij de foto's bekeken van de eerder op de dag aangehouden [verdachte] . Ook hebben wij haar foto's bekeken van de briefing waarin werd verzocht tot aanhouding.
Op de beelden van de camera bij de ingang zagen wij omstreeks 07.40 uur een vrouw aankomen bij de Spar. Vervolgens zagen wij deze vrouw de winkel in lopen. Ik kan deze vrouw als volgt beschrijven:
blanke vrouw, gekleed in witte schoenen (vermoedelijk gympen), een blauwe spijkerbroek, een halflange donkerblauwe/zwarte jas (vermoedelijk van het merk Canada Goose) en ze droeg een groene sporttas bij zich, deze tas had een rosékleurige opdruk. Ze droeg haar haar strak achterover in een knot.
Op de beelden van de camera bij de vers-corner zagen wij omstreeks 07.40 uur dezelfde vrouw de winkel inlopen en een verpakte wrap uit de koeling pakken. Vervolgens zagen wij haar verder de winkel inlopen om een flesje cola uit de koeling te pakken. Na het flesje cola gepakt te hebben zagen wij haar naar de kassa lopen om af te rekenen.
Op de beelden van de camera bij 'to go' is omstreeks 07.40 uur hetzelfde te zien als hierboven beschreven met één duidelijk verschil. Mijn collega en ik zagen dat de vrouw de verpakte wrap, direct nadat zij deze gepakt had, om 07:40:44 uur in haar tas liet glijden. Vervolgens hebben mijn collega en ik de beelden van de kassa bekeken. Op de beelden van kassa 2 zagen wij omstreeks 07.41 uur de vrouw aankomen bij de kassa. Na het zien van deze beelden waren mijn collega en ik er 100% zeker van dat deze vrouw dezelfde is als van de voorgenoemde foto's. We hebben haar duidelijk herkend aan de uiterlijke kenmerken van haar gezicht. We zagen vervolgens dat ze nog een product uit de koeling pakte en deze samen met het flesje cola op de toonbank zette. We zagen dat ze de wrap hierbij niet ter betaling aanbood. Vervolgens zagen wij dat ze de caissière aansprak, waarna de caissière een pakje sigaretten uit de kast achter de kassa pakte. We zagen dat de vrouw deze artikelen vervolgens contactloos afrekende met een oranje pinpas van de ING Bank. Op de beelden van de ingang zagen we de vrouw vervolgens naar buiten lopen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 februari 2022, opgenomen op pagina 61 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , zakelijk weergegeven:
Op donderdag 24 februari 2022 omstreeks 15:00 uur hielden wij ons bezig met het onderzoek aangaande de zojuist aangehouden verdachte [verdachte] . Aan het politiebureau bevond zich op dat moment een andere verdachte die gelijktijdig was aangehouden. Wij vernamen dat beide verdachten op woensdag 23 februari een kamer hadden geboekt in het Campanile Hotel te Goutum. Hierna gevraagd bleek dit te gaan om kamer nummer 107. Ook kwam de informatie bij ons dat men de kamer tot 12:00 uur vandaag had geboekt en men dus niet meer terug zou keren naar genoemde kamer. Bij het hotel aangekomen zagen wij op het bed een grote tas staan. Wij zagen dat deze groen van kleur was en dat op de zijkant een roze opdruk stond van het getal "25". Wij herkenden deze tas als de tas die de door ons herkende verdachte [verdachte] bij zich droeg op de eerder door ons bekeken camerabeelden van de Spar City.
Feit 9
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 februari 2022, opgenomen op pagina 42 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-
2022048591 d.d. 27 februari 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 7] , zakelijk weergegeven:
Op 15 februari 2021 (de rechtbank begrijpt: 15 februari 2022) omstreeks 07:45 uur bevond ik mij in mijn auto. Ik stond op een parkeerplaats geparkeerd aan de achterkant van supermarkt Jumbo. Ik hoorde dat er op het raampje van mijn auto werd geklopt. Ik keek op en zag dat er een vrouw naast mijn auto stond met een vragende en wanhopige blik in haar ogen. Ik hoorde dat de vrouw aan mij vroeg of ze mijn telefoon even mocht lenen om haar moeder te bellen. Ik hoorde dat ze zei dat ze haar sleutel kwijt was en nu niet naar binnen kon in haar woning. Ik antwoordde hierop dat ik haar graag wilde helpen en heb mijn telefoon aan haar overhandigd. Mijn telefoon zit in een roodkleurig beschermhoesje waarbij mijn Rabobank pinpas ook in het hoesje zit. Ik zag dat de vrouw mijn telefoon aan mij terug gaf en mij bedankte. Mij bekroop het gevoel dat er iets niet klopte. Ik keek in mijn telefoonhoesje en zag dat mijn telefoon er nog wel in zat maar mijn bankpas niet. Ik weet zeker dat de bankpas vlak voordat ik mijn telefoon en hoesje aan de vrouw overhandigde er nog in zat omdat ik dat zelf gezien heb. Ik herinner mij de vrouw als volgt:
  • blanke, opvallend bleke huidskleur
  • normaal postuur
  • kort tot halflang lichte kleur haar
  • ong. 1.65 lang
  • lichtkleurige jas
  • rond de 30 jaar oud
Bewijsoverweging ten aanzien van de onder 2, 3 en 9 ten laste gelegde feiten:
De rechtbank stelt voorop dat uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere bewezen verklaarde, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend schakelbewijs is toegelaten
1. Het dient daarbij te gaan om bewijsmateriaal dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van de te bewijzen feiten en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddelen. Dat betekent dat het bewijsmateriaal voor het ene feit als ondersteunend bewijs kan dienen voor het andere soortgelijke feit, mits er op belangrijke punten overeenkomsten bestaan.
In onderhavige zaak dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het bewijs voor het ene ten laste gelegde feit als schakelbewijs kan dienen voor een ander ten laste gelegde feit. De aan de rechtbank voorgelegde feiten vertonen de volgende overeenkomsten.
De rechtbank stelt vast dat ter zake van de feiten die aan verdachte ten laste zijn gelegd de aangiften centraal staan van zes personen, die ieder voor zich een aangifte hebben ingediend tegen de verdachte, waarin zij haar betichten van diefstal. De aangiften vertonen sterke overeenkomsten. Zo worden alle aangevers door de verdachte benaderd met een zogenoemde babbeltruc. Verdachte doet zich voor als een vrouw in nood, die op de vlucht is of zich heeft buitengesloten, of als een vrouw die namens de woningbouw een inspectie komt uitvoeren. Telkens verzoekt de vrouw aan de aangevers om geld of om even te mogen bellen, waarna in onbewaakte ogenblikken een geldbedrag, een pinpas of andere goederen worden weggenomen. De verklaringen van aangevers zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook over en weer als (steun)bewijs aan te merken. Dat er bij de verschillende personen niet steeds sprake is van precies dezelfde wijze van handelen door verdachte maakt dat niet anders.
Ten aanzien van het onder 9 tenlastegelegde is de rechtbank van oordeel dat sprake is van dezelfde specifieke periode waarin het feit heeft plaatsgevonden en de omschreven modus operandi. Immers, net als dat geldt voor het onder 2 en 3 tenlastegelegde, verklaart ook deze aangever over een vrouw in nood die even moet bellen en daarbij misbruik maakt van het geschonken vertrouwen. Daaraan kan onvoldoende afdoen dat deze diefstal niet in een woonhuis heeft plaatsgevonden.
Gelet op voornoemde omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een voldoende herkenbare, specifiek en soortgelijke modus operandi, die bovendien voldoende uniek en onderscheid is. In onderhavige zaak kan dan ook gebruik worden gemaakt van een schakelbewijsconstructie. Daar waar voor feiten 2, 3, en 9 geen directe ondersteuning voor de aangifte beschikbaar is, kan het steunbewijs voor die feiten worden afgeleid uit de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de andere feiten. Gelet op de samenhang tussen de afzonderlijke zaken kan worden vastgesteld dat de diefstallen telkens door dezelfde dader, zijnde verdachte zijn gepleegd.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9 en 10 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
zij op 14 januari 2022 te Leeuwarden enig geldbedrag, dat geheel aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
zij op 29 januari 2022 te Leeuwarden een medicatie bewaarcontainer, die geheel aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
zij op 6 februari 2022 te Leeuwarden een mobiele telefoon (Samsung Galaxy A31), die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
zij op 12 februari 2022 te Leeuwarden een geldbedrag van 10 euro en/of een ABN AMRO bankpas (bankrekeningnummer [nummer] ), die geheel aan [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6.
zij op 19 februari 2022 te Leeuwarden een portemonnee (met inhoud), die geheel aan [slachtoffer 6] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
7.
zij op 19 februari 2022 te Leeuwarden een doos met wraps, die geheel aan Spar City toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
8.
zij op 12 februari 2022 te Leeuwarden 50 euro, dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door gebruik te maken van een ABN AMRO bankpas op naam van [slachtoffer 4] , welke bankpas zij door misdrijf had verkregen;
9.
zij op 15 februari 2022 te Leeuwarden een Rabobank pinpas, die geheel aan [slachtoffer 7] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen; 10.
zij op 19 februari 2022 te Leeuwarden 21,35 euro, dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door gebruik te maken van een ING bank betaalpas op naam van [slachtoffer 6] , welke bankpas zij door misdrijf had verkregen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op:
diefstal
diefstal
diefstal
diefstal
6. diefstal
7. diefstal
8. diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel
9. diefstal
10. diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9 en 10 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 304 dagen, met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van de voorwaarden zoals door de reclassering geformuleerd. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van een taakstraf voor de duur van 150 uren gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, het advies van de reclassering en het voortgangsverslag van [instelling] , alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van vier weken schuldig gemaakt aan een reeks diefstallen. Door het handelen van verdachte zijn meerdere slachtoffers financieel benadeeld en is hun vertrouwen in de medemens schade toegebracht. Verdachte verschafte zich in de meeste gevallen toegang tot de woning van de slachtoffers door misbruik te maken van hun bereidheid anderen te helpen. Zij deed zich onder meer voor als een vrouw in nood, die even moest bellen of geld nodig had voor benzine. Op onbewaakte ogenblikken nam zij bij de slachtoffers geld, een telefoon of bankpassen weg. De gestolen bankpassen werden door verdachte gebruikt voor het (contactloos) betalen van levensmiddelen en sigaretten in winkels, waarbij tevens extra geld werd opgenomen. Verdachte heeft op grove wijze het vertrouwen beschaamd dat de voornamelijk oudere, hulpvaardige, slachtoffers in haar hebben gesteld. Verdachte ging daarbij geraffineerd te werk.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij enkel aan haar eigen financieel gewin heeft gedacht ter bekostiging van haar verslaving en zich niet heeft bekommerd om haar slachtoffers. De diefstallen zijn slechts gestopt nadat verdachte door de politie was opgepakt.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte al eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en dat de bij dit vonnis bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd gedurende een aan verdachte opgelegde proeftijd. Een en ander heeft verdachte er echter niet van weerhouden om andermaal over te gaan tot het plegen van strafbare feiten.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het reclasseringsadvies van Tactus Verslavingszorg van 23 mei 2022. De rechtbank leidt onder andere hieruit af dat verdachte gediagnosticeerd is met ADHD, verslavingsproblematiek (alcohol, cocaïne, cannabis matig-ernstig) en een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Omdat de gestelde diagnoses een langdurig dan wel chronisch beloop hebben wordt het recidiverisico ingeschat als hoog. Eerdere hulpverleningstrajecten, zoals een klinische behandeling in 2020 en aansluitend forensisch beschermd wonen in 2021, hebben slechts tijdelijk geleid tot abstinentie. Indien het zorgkader wordt afgeschaald, valt verdachte snel terug in oude gedragspatronen. Volgens de reclassering is een langdurig en ondersteunend kader geïndiceerd.
Verdachte was zwanger ten tijde van de bewezenverklaarde feiten en heeft aangegeven dat zij (opnieuw) gemotiveerd is voor klinische behandeling gericht op de verslavings- en psychiatrische problematiek.
Verdachte is met ingang van 7 juni 2022 geschorst uit de voorlopige hechtenis met onder andere als bijzondere voorwaarde opname in de gezinskliniek [instelling] . Om de recidivekans te verkleinen adviseert de reclassering om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een opname in een zorginstelling, (aansluitend) beschermd/begeleid wonen of maatschappelijk opvang en een middelencontrole.
Uit het voortgangsverslag van [instelling] van 25 oktober 2022 blijkt dat verdachte een actieve houding laat zien en gemotiveerd is om haar leven op een andere manier in te vullen. De urinecontroles, aangekondigd en onaangekondigd, zijn tot de datum van rapportage allen schoon. Aandachtspunten en risicofactoren blijven het verdragen van emoties van anderen en het vanuit emotie reageren op wat er gebeurt. Verdachte is hierin te begeleiden en te sturen. Dit heeft verdachte ook nodig, zodat dingen niet te groot en te onoverzichtelijk worden.
Het vervolgtraject bestaat uit behandeling ten aanzien van emotie-regulatie en trauma's, met speciale aandacht voor verslavingspatronen en het (blijvend) doorbreken hiervan. In het kader van de resocialisatie heeft de reclassering contact gezocht met forensisch beschermd wonen van Stichting Wender, om mogelijk te maken dat verdachte met haar dochter na afloop van de klinische behandeling bij [instelling] kan doorstromen.
Op [geboortedatum] is dochter [naam] geboren. De rapporteur omschrijft verdachte als een zorgzame moeder, die met veel aandacht kijkt en zorgt voor haar dochter. Een omgangsregeling met de vader van haar kind heeft verdachte afgezegd omdat vader en zij te gemakkelijk ruzie krijgen en ze dat niet wil in het bijzijn van haar dochter. Dit is tegelijkertijd ook een worsteling voor verdachte omdat ze de vader wel het contact met hun dochter gunt en zich loyaal voelt richting hem. Verdachte heeft laten zien in dit contact verantwoordelijke keuzes te kunnen maken. Het is de rechtbank opgevallen dat – nadat eerder vier van haar kinderen onder toezicht zijn gesteld en uit huis zijn geplaatst – de wens om voor [naam] te kunnen blijven zorgen, voor verdachte een belangrijke motivatie is om niet weer in oude fouten te vervallen. Daar waar recent een klinische opname en aansluitend ambulante behandeling nog is mislukt en reden zou kunnen zijn niet wederom een vergelijkbaar traject in te zetten, ziet de rechtbank, in het licht van deze gewijzigde omstandigheden aanleiding om verdachte het voordeel van de twijfel te gunnen. Daarbij wijst de rechtbank erop dat er voor verdachte veel op het spel staat. Bij een terugval, gevolgd door nieuwe strafbare feiten ligt ‘afstraffen’ in de rede. Daarnaast bestaat het aanzienlijke risico dat dan beslist zal worden dat verdachte niet langer de zorg zal kunnen dragen voor [naam] .
Op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte, slechts kan worden volstaan met een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank acht het echter niet opportuun dat verdachte langer in detentie moet verblijven dan het voorarrest van 104 dagen. Hernieuwde detentie zou immers de reeds gestarte, en tot op heden geslaagde behandeling doorkruizen en in gevaar brengen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 304 dagen, met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest, waarvan 200 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden. Hierbij zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden opleggen zoals door de reclassering geadviseerd. De rechtbank zal het innemen van medicijnen niet opnemen als onderdeel van de opname in de zorginstelling nu zij daartoe geen aanleiding ziet. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf voor de duur van tachtig uren opleggen. Omdat de rechtbank het van belang vindt dat verdachte niet overvraagd wordt, zal de rechtbank een lagere taakstraf opleggen dan is geëist door de officier van justitie.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding en met het verzoek tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel:
[slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 170,- ter zake van materiële schade, vermeerderd metwettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 3] , tot een bedrag van € 721,83 ter vergoeding van materiële schade en € 500,- tervergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de volledige vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 3]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de volledige vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 3]
Primair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering alleen voor toewijzing in aanmerking komt voor zover het rechtstreekse schade betreft. In dit verband heeft de raadsman gewezen op de ouderdom van de gestolen telefoon. Met betrekking tot het politiekeurmerk en de lampen met bewegingssensoren ontbreekt het verband met het ten laste gelegde feit. De vordering dient om die reden niet ontvankelijk te worden verklaard. Ter zake van de immateriële schade merkt de raadsman op dat meegenomen dient te worden dat de zoon van het slachtoffer thuis was ten tijde van de diefstal.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
Nu de rechtbank het feit waarop de vordering ziet slechts bewezen verklaart voor een gedeelte van de in geding zijnde bedragen, te weten een bedrag ter grootte van 130 euro, zal de rechtbank de vordering toewijzen tot dat bedrag. Voor het restant van 40 euro, zal de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de rechtbank dat deel van het feit waarop de vordering betrekking heeft niet bewezen acht.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over het toegewezen schadebedrag toewijzen vanaf de datum van het ontstaan van de schade, te weten 14 januari 2022. Dit zal ook worden bepaald ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 3] Materiële schade
Wat betreft de gevorderde kosten van het Politiekeurmerk Veilig Wonen (€ 110,-) alsmede de kosten voor de aanschaf van buitenverlichting en bewegingssensoren (€ 364,88) oordeelt de rechtbank dat deze – in het licht van de omstandigheid dat verdachte door een huisgenoot is binnengelaten – niet zijn aan te merken als schade die in een voldoende rechtstreeks verband staat met het strafbare feit, zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, Sv. De rechtbank zal de vordering voor dit deel dan ook nietontvankelijk verklaren.
Wat betreft de gevorderde kosten voor de telefoon (€ 246,95) is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het wegnemen van de telefoon schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. Uit het dossier blijkt dat de telefoon in mei 2021 is gekocht en de nieuwwaarde € 246,95 bedroeg. De telefoon werd op 6 februari 2022 weggenomen. Rekening houdend met de afschrijving van de telefoon schat de rechtbank, gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW), de hoogte van de schade op € 185,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel (€ 61,95) niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd voor een bedrag ter grootte van € 500,-. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106, eerste lid, BW slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Hoewel de rechtbank uit het dossier en hetgeen de benadeelde partij ter zitting heeft verklaard begrijpt dat zij als gevolg van de gebeurtenis op 6 februari 2022 gevoelens van onveiligheid ervaart, merkt de rechtbank deze gevoelens nog niet aan als een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. Evenmin bevat het dossier aanknopingspunten voor het oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden die een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde, zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, Sv. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van het immateriële deel dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over het toegewezen schadebedrag toewijzen vanaf de datum van het ontstaan van de schade, te weten 6 februari 2022. Dit zal ook worden bepaald ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk vonnis van 12 november 2019 van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Amsterdam, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 27 november 2019. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 3 mei 2022 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie afwijzing van de vordering bepleit.
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen om te voorkomen dat de positieve weg die verdachte is ingeslagen zou worden geblokkeerd. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de voorwaardelijk opgelegde straf om te zetten in een taakstraf.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9 en 10 heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Gelet op het belang bij het voorbestaan van een langdurig justitieel kader waarin de reclassering verdachte kan begeleiden en de op te leggen bijzondere voorwaarden in onderhavige zaak, ziet de rechtbank aanleiding om de vordering af te wijzen, de proeftijd te verlengen voor de duur van één jaar en de bijzondere voorwaarden te schrappen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 5 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9 en 10 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 304 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 200 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt zichbij Verslavingszorg Noord Nederland reclassering op het adres Oostergoweg 6, 8932 PG Leeuwarden. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Daarbij houdt zij zich aan de aanwijzingen die de reclassering haar geeft en werkt zij mee aan huisbezoeken.
dat de veroordeelde verblijft in gezinskliniek [instelling] of een soortgelijke zorginstelling, tebepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar een forensische psychiatrische afdeling, ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
dat de veroordeelde zich laat zich behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijkezorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie en observatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal, na rechterlijke goedkeuring, de veroordeelde zich laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
dat de veroordeelde aansluitend aan de klinische behandeling verblijft in beschermd woneninstelling de Wender of een andere instelling voor beschermd/begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
dat de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van middelen (specifiek cocaïne enalcohol) om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek of een alcoholband gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf voor de duur van tachtig (80) uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partijen

Ten aanzien van feit 1.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 1]te betalen:
  • het bedrag van € 130,00 (zegge: honderddertig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 januari 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 1]aan de Staat te betalen een bedrag van € 130,00 (zegge: honderddertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 130,00 aan materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van twee (2) dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Ten aanzien van feit 3.

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 3] te betalen:

  • het bedrag van € 185,00 (zegge: honderdvijfentachtig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 3]aan de Staat te betalen een bedrag van € 185,00 (zegge: honderdvijfentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 185,00 aan materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van drie (3) dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 13-129862-19:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Amsterdam van 12 november 2019.
Verlengt de in voornoemd vonnis vastgestelde proeftijd met één jaar en wijzigt de daarin gestelde voorwaarden in die zin dat uitsluitend de volgende voorwaarde geldt:
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Bunk, voorzitter, mr. G.W.G. Wijnands en mr. A.G.D. Overmars, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Toussaint, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 november 2022.
1. Vgl. HR 11 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1146, NJ 2000/194; HR 15 januari 2008,
ECLI:NL:HR:2008:BB5370, NJ 2008/61 en HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2024, NJ 2017/38.