ECLI:NL:RBNNE:2022:797

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
LEE 22/277
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake prematuur bezwaar bij CBR

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker had op 25 januari 2022 een bezwaarschrift ingediend bij de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), maar dit bezwaar werd door verweerder bij besluit van 3 februari 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, wat leidde tot het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 10 februari 2022, waarbij verzoeker werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. W.M. de Boer.

Tijdens de zitting werd besproken dat het griffierecht in de beroepsprocedure nog niet was voldaan, waardoor de voorzieningenrechter geen toepassing kon geven aan artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen sprake was van een prematuur bezwaarschrift, omdat ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift nog geen besluit was genomen door verweerder. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet redelijkerwijs kon menen dat het besluit al was genomen, en dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de verwachting dat het bestreden besluit stand zal houden in beroep. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na de datum van uitspraak, en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/277

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 februari 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. W.M. de Boer),
en
De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
(gemachtigde: P.A. van Leerdam).

Procesverloop

Verzoeker heeft op 25 januari 2022 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 3 februari 2022 (het bestreden besluit) het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank. Het beroep staat geregistreerd onder zaaknummer LEE 22/386.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 februari 2022 op zitting behandeld. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door
[naam partner verzoeker] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Met partijen is ter zitting afgesproken dat zij op donderdag 17 februari 2022 om 12:00 uur telefonisch alvast kennis kunnen nemen van het dictum. Omdat op voornoemd moment het griffierecht in de beroepsprocedure met zaaknummer LEE 22/386 nog niet was voldaan, heeft de voorzieningenrechter geen toepassing gegeven aan artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter gaat uit van voldoende spoedeisend belang.
4. In het onderhavige geval heeft de politie het rijbewijs van verzoeker ingevorderd en verzonden naar verweerder. Verzoeker heeft vervolgens een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Wat partijen verdeeld houdt is het antwoord op de vraag of het bezwaarschrift van verzoeker al dan niet aangemerkt kan worden als een prematuur bezwaarschrift in de zin van artikel 6:10 van de Awb.
5. Ingevolge artikel 6:10, eerste lid, van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening:
a. wel reeds tot stand was gekomen, of
b. nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7. Ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift was er nog geen besluit genomen door verweerder. Van een situatie als bedoeld in artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is dan ook geen sprake.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, eveneens niet van toepassing is. De redenen daarvoor zijn als volgt.
9. Verzoeker heeft van de politie een kennisgeving van ontvangst gekregen toen zijn rijbewijs (door de politie) werd ingevorderd. Daarin staat vermeld dat het ingevorderde rijbewijs wordt opgestuurd naar verweerder en dat verweerder binnen een periode van vier weken, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het rijbewijs door verweerder, een besluit neemt. Verweerder heeft aangegeven dat verzoeker binnen enkele dagen nadat verweerder het rijbewijs had ontvangen al bezwaar heeft gemaakt. De door de politie gecommuniceerde termijn van vier weken was op dat moment nog niet verstreken en verweerder had op dat moment ook nog geen besluit genomen. Objectief bezien is er, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, dan ook geen reden om te menen dat het definitieve besluit op dat moment al genomen was. Ook overigens is de voorzieningenrechter niet gebleken van omstandigheden of communicatie waaruit de indruk kon ontstaan dat een besluit, ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift, reeds was genomen. Dat verzoeker, zoals naar voren is gebracht, een (juridische) leek is maakt het voorgaande naar het oordeel van de voorzieningenrechter overigens niet anders.
10. Ten tijde van het afgeven van het thans voorliggende besluit op bezwaar had verweerder eveneens nog geen besluit genomen naar aanleiding van de ontvangst van verzoekers rijbewijs.
11. Gelet op het voorgaande is er naar het (voorlopig) oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een prematuur bezwaarschrift in de zin van artikel 6:10 van de Awb. Verweerder heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
12. De voorzieningenrechter verwacht dat het bestreden besluit stand zal houden in beroep, waardoor er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van der Ven, griffier, op 17 februari 2022. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier
de voorzieningenrechter is buiten staat om deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.