ECLI:NL:RBNNE:2022:798

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
LEE 22/334
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake woningsluiting na aantreffen drugs

In de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 17 februari 2022, in de zaak LEE 22/334, werd een verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Het verzoeker, een inwoner van [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Oldambt om zijn woning te sluiten voor een periode van zes maanden, met ingang van 3 februari 2022. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een bestuurlijke rapportage van de politie, waarin werd vermeld dat er drugs in de woning waren aangetroffen. Tijdens de zitting op 10 februari 2022 werd het verzoek behandeld, waarbij verzoeker werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. P.N. Huisman, en de burgemeester door mr. C.S.G. de Lange. De derde-partij was niet aanwezig.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was en dat het besluit van de burgemeester op een discretionaire bevoegdheid was gebaseerd. Verzoeker had verklaard dat de aangetroffen drugs van hem waren en dat hij deze had aangeschaft uit angst voor een nieuwe lockdown. Hij stelde dat hij meer baat had bij hulpverlening dan bij een herstelsanctie, en dat hij een stabiele woonsituatie nodig had, vooral in het licht van de coronamaatregelen.

De voorzieningenrechter concludeerde echter dat verzoeker niet voldoende had onderbouwd dat zijn situatie een uitzondering rechtvaardigde op de sluiting van de woning. De rechter wees erop dat verzoeker niet op een zwarte lijst stond en dat er woningen beschikbaar waren binnen zijn prijsklasse. Bovendien was er geen overtuigend bewijs geleverd van de kwetsbaarheid van verzoeker die een beroep op de hardheidsclausule zou rechtvaardigen. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en werd verwacht dat het besluit van de burgemeester stand zou houden in bezwaar. De uitspraak werd openbaar gemaakt op de maandag na de uitspraakdatum, en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/334

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 februari 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker] te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. P.N. Huisman),
en

de burgemeester van de gemeente Oldambt, verweerder

(gemachtigde: mr. C.S.G. de Lange).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [naam derde-partij] te [plaats] .

Procesverloop

In het besluit van 20 januari 2022 is verweerder overgegaan tot sluiting van de woning aan [adres] , voor een periode van zes maanden, met ingang van 3 februari 2022 om 10:00 uur.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 februari 2022 op zitting behandeld. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam] .
De derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van voldoende spoedeisend belang.
3. Desgevraagd heeft verweerder de werking van het primaire besluit geschorst totdat de voorzieningenrechter uitspraak doet.
4. Het besluit van 20 januari 2022 is gebaseerd op de bestuurlijke rapportage van de politie – opgesteld ten behoeve van verweerder – van 24 november 2021. In die rapportage staat onder meer vermeld dat de politie op 24 november 2021 een melding kreeg dat er iemand in de woning aan [adres] was en dat er veel geschreeuw zou zijn. Ter plaatse bleken twee personen uit de woning te komen. Eén man verklaarde dat hij veel drugs had gebruikt bij bewoner [achternaam verzoeker] (verzoeker). Verzoeker was volgens de man helemaal doorgedraaid en zou zeggen dat de man hem zou willen overvallen. Hierop had verzoeker de politie gebeld met de telefoon van de man. Verzoeker zei tegen de politie dat ze hem wilden rippen en dat er nog iemand verstopt zat in de woning en de politie moest gaan zoeken. Hierop is de woning doorzocht in het bijzijn van verzoeker. In de woning zijn vervolgens drugs aangetroffen in de slaapkamer. De hoeveelheid drugs die is aangetroffen is als volgt:
  • totale hoeveelheid hennep: 245,28 gram;
  • totale hoeveelheid hashish: 255,08 gram;
  • totale hoeveelheid amfetamine: 86,86 gram;
  • totale hoeveelheid cocaïne: 51,99 gram.
Volgens betrokkene (verzoeker) zijn de aangetroffen drugs hennep, hashish, amfetamine en cocaïne. De drugs moeten (aldus de rapportage) nog getest worden door de forensische opsporing. Verzoeker heeft verklaard dat de aangetroffen drugs van hem zijn. Verzoeker zou deze hebben ingeslagen, omdat hij bang zou zijn voor een eventuele nieuwe lockdown.
5. Verzoeker heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat hij meer gebaat is bij hulpverlening en dat deze weg ingeslagen dient te worden in plaats van een herstelsanctie. Er is geen sprake van een situatie die herstel vereist. Hij is een kwetsbaar persoon en is gebaat bij hulp. Verder heeft verzoeker belang bij een stabiele woonsituatie. Ook vanwege het coronavirus kan verzoeker beter zijn aangewezen op een woning, dan om dakloos te worden.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7. Het is niet in geschil dat er bij verzoeker thuis (in zijn huurwoning, die hij huurt van [naam derde-partij] een handelshoeveelheid aan hard- en softdrugs is aangetroffen door de politie en dat deze drugs van verzoeker waren. Ook is niet in geschil dat, gelet daarop, verweerder een discretionaire bevoegdheid heeft om over te gaan tot sluiting van de woning.
8. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of verweerder van zijn bevoegdheid gebruik heeft mogen maken in dit geval.
9. Verzoeker heeft, aldus de bestuurlijke rapportage, de volgende antecedenten:
- 1996 harddrugs;
- 2006 harddrugs;
- twee meldingen van overlast drugs/alcohol in 2018 en 2021.
10. De (huur)woning van verzoeker is gesitueerd in het centrum van [woonplaats] . Er is, gelet op het verhandelde ter zitting, kennelijk al langere tijd aandacht (van verweerder) voor panden van dezelfde eigenaar/verhuurder als hier het geval is, wegens drugs-gerelateerde incidenten.
11. Ter zitting is gebleken dat verzoeker voor een deel van de sluitingsperiode (maart tot juni) reeds vervangende woonruimte heeft gevonden. Vooralsnog is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan het redelijkerwijs niet mogelijk zou zijn voor verzoeker om ook voor de resterende periode vervangende woonruimte te kunnen vinden. Zo staat verzoeker bijvoorbeeld niet op een zwarte lijst en heeft verweerder ter zitting onbetwist gesteld dat er wel degelijk woningen beschikbaar zijn binnen het prijssegment van verzoeker. Ook heeft verweerder verzoeker gewezen op Sociaal werk Oldambt voor ondersteuning.
12. De voorzieningenrechter begrijpt dat er sprake is van verslavingsproblematiek bij verzoeker. Verzoeker duidt zichzelf als een kwetsbaar persoon en verzoekt om toepassing van de hardheidsclausule die is opgenomen in verweerders beleid. De door verzoeker gestelde kwetsbaarheid en noodzaak tot hulp en begeleiding is echter niet onderbouwd. Ter zitting heeft zijn gemachtigde onderkend dat een dergelijke onderbouwing er niet is, dat die er waarschijnlijk ook niet zal komen, en dat verzoeker in die zin de bewijslastverdeling tegen zich heeft.
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep van verzoeker op de hardheidsclausule onvoldoende handen en voeten heeft gekregen. Er is niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een situatie die maakt dat verweerder die clausule had moeten toepassen. Mede gelet op de feiten en omstandigheden van het geval (zie eerder in deze uitspraak) is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in dit geval heeft kunnen overgaan tot sluiting van de woning van verzoeker, voor een periode van zes maanden.
14. Gelet op het voorgaande verwacht de voorzieningenrechter dat het besluit stand zal houden in bezwaar. Er is daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.D.C. van der Ven, griffier, op 17 februari 2022. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier
de voorzieningenrechter is buiten staat om deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.