ECLI:NL:RBNNE:2022:801

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
LEE 22/617
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak met betrekking tot IJsselmeervergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 4 maart 2022 uitspraak gedaan op een verzoek tot herziening van een eerder getroffen voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoek van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, vertegenwoordigd door mr. P.J. Kooiman, om herziening van de uitspraak van 10 februari 2022 (zaaknummer LEE 22/54), waarin de voorzieningenrechter had bepaald dat een bepaalde partij zich mocht gedragen als ware hij in het bezit van een IJsselmeervergunning met bijbehorende certificaten. De minister stelde dat er nieuwe feiten (nova) waren die aanleiding gaven voor herziening, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze feiten niet als novum kwalificeerden. De voorzieningenrechter benadrukte dat herziening een buitengewoon rechtsmiddel is en dat het niet bedoeld is om procesmisslagen te herstellen of om een onjuiste rechtsopvatting te corrigeren. De voorzieningenrechter wees het verzoek om herziening af, omdat de minister niet had aangetoond dat er sprake was van nieuwe feiten die niet eerder bekend waren. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, gezien de spoedeisendheid van de zaak, en werd openbaar uitgesproken op 7 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/617
uitspraak op het verzoek om herziening (artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van 10 februari 2022 (zaaknummer LEE 22/54, ECLI:NL:RBNNE:2022:522) in het geding tussen:

[naam] , uit [plaats] , hierna: [naam]

(gemachtigde: R. Scholten),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, hierna: de minister

(gemachtigde: mr. P.J. Kooiman),

Procesverloop

Bij uitspraak van 10 februari 2022 in zaaknummer LEE 22/54 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de minister van 27 oktober 2021 geschorst en bepaald dat [naam] zich mag gedragen als ware hij in het bezit van één IJsselmeervergunning, met drie certificaten ad zeven dagen zegenrechten.
Mr. Kooiman heeft verzocht om herziening van voornoemde uitspraak en de daarin getroffen voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat Kooiman nog steeds fungeert als gemachtigde van de minister en dat het verzoek namens de minister is ingediend.
[naam] is in kennis gesteld van voornoemd verzoek.
De voorzieningenrechter heeft de minister per e-mail van 1 maart 2022 verzocht om per ommegaande nader te expliciteren welke nova volgens hem nopen tot herziening van eerdergenoemde uitspraak in LEE 22/54. Voorts heeft de voorzieningenrechter gevraagd om toe te lichten op welke uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland de minister zich beroept.
De minister heeft op 4 maart 2022 gereageerd. Deze reactie is in afschrift verstrekt aan [naam] .
Omdat het seizoen waarin gevist kan worden met de zegen eindigt op 16 maart 2022 hebben beide partijen belang bij een spoedig oordeel van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter geeft daarom toepassing aan artikel 8:83, vierde lid, van de Awb en doet uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter gaat uit van voldoende spoedeisend belang.
4. De voorzieningenrechter gaat er – vanwege het verzoek om herziening - vanuit dat de bezwaarprocedure die aanhangig was ten tijde van de uitspraak van 10 februari 2022 kennelijk nog niet is afgerond, waardoor er wordt voldaan aan het connexiteitsvereiste.
5. De minister heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 februari 2022 in zaaknummer LEE 22/54. De minister wijst daarbij op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 18 februari 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:581). Volgens de minister huurt [naam] een certificaat van [persoon] (één van partijen in voornoemde uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland), waardoor [naam] in de procedure LEE 22/54 niet valt aan te merken als belanghebbende bij dat certificaat, omdat hij een afgeleid belang heeft. De door de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland getroffen voorziening in zaaknummer LEE 22/54 raakt volgens de minister ten onrechte het certificaat dat is verleend aan [persoon] . Het verzoek om voorlopige voorziening van [persoon] zelf is bij de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 18 februari 2022 afgewezen. Volgens de minister is wat betreft het certificaat van [persoon] thans niet uit te maken wat rechtens is. Er zijn met betrekking tot dit certificaat door verschillende voorzieningenrechters tegenstrijdige uitspraken gedaan. De minister wil het dictum in zaaknummer LEE 22/54 gewijzigd zien in die zin dat de voorziening slechts geldt voor de aan [naam] verleende certificaten.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat herziening een buitengewoon rechtsmiddel is waarmee een uitspraak van de voorzieningenrechter, mits daarin een voorziening is getroffen, kan worden gecorrigeerd indien er sprake is van zogenoemde nova. Onder nova worden in dit verband verstaan feiten en omstandigheden die niet eerder bij de voorzieningenrechter bekend waren, ofwel nadien gewijzigde feiten of omstandigheden. Slechts aangelegenheden van feitelijke aard kunnen leiden tot herziening. Het rechtsmiddel van herziening is niet bedoeld voor het herstellen van (processuele) misslagen. Een betoog dat de uitspraak waarvan herziening is verzocht berust op een onjuiste rechtsopvatting kan eveneens niet leiden tot herziening.
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kwalificeert hetgeen door de minister is gesteld niet als novum. Het verzoek van de minister ziet niet op een wijziging van feitelijke aard. Ook valt niet in te zien waarom de minister het standpunt dat [naam] (deels) geen belanghebbende zou zijn niet eerder naar voren heeft gebracht. Het betoog van de minister komt er samengevat op neer dat de uitspraak van 10 februari 2022 (in zaaknummer LEE 22/54) berust op een onjuiste rechtsopvatting. Ook dit geeft geen aanleiding om voornoemde uitspraak te herzien. Het rechtsmiddel van herziening is immers niet bedoeld om het debat te heropenen.
8. Gelet op het voorgaande moet het verzoek als ongegrond worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van der Ven, griffier, op 4 maart 2022. De uitspraak wordt uitgesproken in het openbaar op maandag 7 maart 2022.
De griffier is buiten staat om deze
uitspraak te ondertekenen.
De voorzieningenrechter is buiten staat om
deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.