ECLI:NL:RBNNE:2022:823

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
LEE 21/1615
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.R. van der Winkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake mijnbouwschade en herstelkosten voor Visserijmuseum Zoutkamp

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen Stichting Visserijmuseum Zoutkamp (eiseres) en het Instituut Mijnbouwschade Groningen (verweerder) over schadevergoeding voor aardbevingsschade. Eiseres had in 2018 een aanvraag ingediend voor schadevergoeding wegens fysieke schade aan haar museum, gelegen in Zoutkamp, als gevolg van aardbevingen. In het primaire besluit van 12 juni 2020 werd een schadevergoeding van € 11.953,92 toegekend, maar na bezwaar werd dit bedrag verhoogd tot € 21.948,48 in het bestreden besluit van 8 april 2021.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit behandeld op 26 januari 2022. Eiseres stelde dat de schade was veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten, terwijl verweerder betoogde dat de schade het gevolg was van spatkrachten vanuit de dakconstructie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wettelijke bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is en dat verweerder dit bewijsvermoeden voldoende heeft weerlegd door aan te tonen dat er een andere uitsluitende oorzaak voor de schade is.

De rechtbank oordeelde dat de herstelbedragen die aan eiseres waren toegekend, toereikend waren en dat de door eiseres voorgestelde herstelmethoden niet onderbouwd waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand bleef. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. A.R. van der Winkel, in aanwezigheid van mr. E. T. de Boer, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1615

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2022 in de zaak tussen

Stichting Visserijmuseum Zoutkamp , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: J. Bakker ),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Zoeten).

Procesverloop

In het besluit van 12 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder een schadevergoeding voor fysieke aardbevingsschade aan eiseres toegekend.
In het besluit van 8 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door deskundige J.N. Handgraaf.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres heeft op 21 september 2018 een aanvraag om schadevergoeding bij de rechtsvoorganger van verweerder ingediend. Het gaat daarbij om een aanvraag om vergoeding van geleden aardbevingsschade op het adres [adres] te [woonplaats] . Op dit adres heeft eiseres haar Visserijmuseum Zoutkamp .
1.2.
Eiseres heeft op 17 april 2019 bij verweerder een melding gedaan van een acuut onveilige situatie (AOS).
1.3.
Op 24 april 2019 heeft een AOS-inspectie plaatsgevonden door bouwkundig inspecteur F. van Dijk van W2N Groningen B.V. De conclusie van de inspecteur hield in dat de waargenomen scheefstand in de achtergevel alleen voorkomt in het middelste deel van de achtergevel (ter plaatse van de glazen pui) en dat er geen scheefstand, scheurvorming en/of vervorming zichtbaar is in de zijgevels en buitenkanten van de achtergevel. Er was daarom geen sprake van een acuut onveilige situatie.
1.4.
Verweerder heeft een deskundige aangewezen om de schade te taxeren. De deskundige S. Haverkort, verbonden aan ingenieurs- en bouwkundig taxatiebureau 10BE (10BE), heeft op 12 december 2019 een adviesrapport uitgebracht aan verweerder. Op 20 januari 2020 is namens eiseres een zienswijze op het rapport ingediend.
1.5.
Naar aanleiding van de zienswijze zijn de schades opnieuw beoordeeld. Op 8 juni 2020 is door Haverkort een herzien rapport uitgebracht.
1.6.
In het primaire besluit heeft verweerder, onder overname van het herziene adviesrapport, aan eiseres een schadevergoeding toegekend van € 11.953,92 voor schades 1 en 4 tot en met 30. Daarnaast is € 945,- voor bijkomende kosten en € 427,82 voor wettelijke rente aan eiseres toegekend.
1.7.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Eiseres heeft haar bezwaren toegelicht tijdens de zitting van de Bezwaaradviescommissie van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (de commissie) op 2 maart 2021. Bij de hoorzitting was deskundige H. Pierik, verbonden aan 10BE, aanwezig. In het advies van 9 maart 2021 heeft de commissie geadviseerd het bezwaar in zoverre gegrond te verklaren dat voor schade 2 een schadevergoeding van € 8.044,91 wordt toegekend.
1.8.
In het bestreden besluit heeft verweerder, onder overname van het commissieadvies, het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard. Het Instituut kent eiser in totaliteit een vergoeding toe van € 21.948,48. Naast de bij het primair besluit toegekende vergoeding betreft dit € 8.044,91 voor de vergoeding van schade 2, € 150,- voor bijkomende kosten en € 426,83 voor wettelijke rente.
2. Ten eerste is tussen partijen in geschil of schade 2 – het wijken van de achtergevel ter plaatse van de glazen pui – enkel verergerd kan zijn door mijnbouwactiviteiten, zoals verweerder stelt, of dat mijnbouwactiviteiten de primaire oorzaak van de schade zijn, zoals eiser stelt. Ten tweede is in geschil of de hoogte van de toegekende herstelbedragen voor schades 2 en 4 tot en met 11 voldoende is om de schade te herstellen.
De primaire oorzaak van schade 2
3.1
Eiseres stelt dat trillingen ten gevolge van mijnbouwactiviteiten de primaire oorzaak van schade 2 zijn. Volgens eiseres is de schade niet ontstaan door spatkrachten die hebben geleid tot spanning in de achtergevel, zoals verweerder stelt. De achtergevel kan namelijk ruimschoots de druk opvangen van het relatief kleine schuine dakvlak, zoals ook de deskundige E. Veenstra van expertisebureau Tandem Schade-expertise & Advies B.V. (hierna: Tandem) en een constructeur onderschrijven. Verder is de houten gebinten dakconstructie juist wel extra gevoelig voor schades die het gevolg zijn van trillingen door aardbevingen. Bovendien is het gelet op het tijdstip van het ontstaan van de schade aannemelijker dat de schade veroorzaakt is door trillingen ten gevolge van mijnbouwactiviteiten.
3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er een andere, uitsluitende oorzaak voor schade 2 is gevonden door deskundigen. Zowel deskundige Haverkort, deskundige Pierik en deskundige Handgraaf – allen van deskundigenbureau 10BE – hebben geconcludeerd dat de schade is veroorzaakt door spatkrachten vanuit de dakconstructie op de achtergevel. Verweerder volgt deze conclusies van de deskundige en blijft bij het standpunt dat schade 2 slechts verergerd kan zijn door mijnbouwactiviteiten en een andere primaire oorzaak heeft.
3.3.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het wettelijke bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het BW van toepassing is. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verweerder het bewijsvermoeden ten aanzien van schade 2 voldoende heeft weerlegd, voor zover het gaat over de primaire oorzaak van deze schade.
3.4.
De rechtbank acht het bewijsvermoeden toereikend weerlegd als - overeenkomstig de vaste gedragslijn van verweerder - met een voldoende grote mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak dan bodembeweging door gaswinning is aangewezen. Zie onder andere de uitspraak van deze rechtbank van 18 mei 2020 (ECLI:NL:RBNNE:2020:1935) en 18 december 2020 (ECLI:NL:RBNNE:2020:4532) en de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 24 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:374).
3.5.
Verweerder heeft bij de beoordeling van de aanvraag van eiseres de deskundigen Haverkort, Pierik en Handgraaf ingeschakeld. Een bestuursorgaan mag uitgaan van een advies van een deskundige als die deskundige op een objectieve en onpartijdige wijze verslag heeft gedaan van het verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze heeft aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies ook niet onbegrijpelijk zijn. Dit is anders als er concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies naar voren worden gebracht. Dit is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4250). Het ligt op de weg van eiseres om deze aanknopingspunten voldoende onderbouwd aan te reiken.
3.6.
De door verweerder ingeschakelde deskundigen hebben gerapporteerd dat bij schade 2 sprake is van spatkrachten vanuit de dakconstructie op de achtergevel. Deskundige Handgraaf heeft dit in het nader advies van 21 november 2021, gevoegd bij het verweerschrift, nog nader gemotiveerd. In het nadere advies onderbouwt Handgraaf dat door een verandering van belastingen vanuit het platte dak als gevolg van het plaatsen van zonnepanelen enige jaren geleden en een veroudering van de constructie, de spanten bij het achterste deel van de kap op de gemetselde muur drukken. Anders dan Tandem stelt hij dat ondanks de aanwezigheid van het vakwerkspant wel spatkrachten kunnen optreden, omdat het houten vakwerkspant van dit dakdeel parallel loopt aan de achtergevel van het dakvlak en middels spantbenen op de muurplaat van de achtergevel steunt. De vakwerkspanten zijn niet constructief aan elkaar gekoppeld, waardoor de kap een extra verdraaiing krijgt naar de achtergevel. Dat sprake is van een andere, uitsluitende oorzaak wordt volgens Handgraaf verder bekrachtigd door de ter plaatse maximaal opgetreden trillingssnelheid, die onvoldoende is om de schade in het metselwerk te veroorzaken.
3.7.
Gelet op de nadere toelichting en motivering door deskundige Handgraaf, biedt de contra-expertise die eiseres in het geding heeft gebracht onvoldoende tegenwicht aan de deskundigenrapporten die in opdracht van verweerder zijn opgesteld. Ook anderszins is door eiseres onvoldoende aangevoerd om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de door verweerder ingeschakelde deskundigen. Verweerder heeft het bewijsvermoeden dus weerlegd door met een voldoende grote mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak dan bodembeweging door gaswinning aan te wijzen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
De hoogte van de herstelbedragen
4.1.
Eiseres is van mening dat de herstelbedragen die voor schades 2 en 4 tot en met 11 zijn toegekend ontoereikend zijn voor het herstel van de schade, omdat is uitgegaan van een onjuiste herstelmethode. Met betrekking tot schade 2 voert eiseres aan dat in de calculatie in het herziene rapport onterecht is uitgegaan van een omvang van 30 m2 metselwerk. Dit moet 43 m2 metselwerk zijn. Bovendien is sprake van steens in plaats van halfsteens metselwerk. Met betrekking tot alle in dit onderdeel genoemde schades stelt eiseres dat de door verweerder begrote kosten (€ 19.998,83) door de grote prijsstijgingen bovendien niet marktconform zijn. Voor de herstelkosten moet worden aangesloten bij de offerte van bouwbedrijf Paauw (€ 32.179,92).
4.2.
Verweerder stelt dat de herstelbedragen genoemd in het herziene adviesrapport toereikend zijn om de schade te herstellen. Het vernieuwen van de gehele achtergevel, waar Tandem en bouwbedrijf Paauw in hun berekening van uitgaan, gaat het herstel van de ontstane schade te buiten. De geadviseerde herstelmethodiek, bestaande uit het aanbrengen van 30 m2 aan nieuw metselwerk en voegwerk en het aanbrengen van trekbalken, is voldoende om schade 2 te herstellen. Deskundige Handgraaf heeft ter zitting toegelicht dat het mogelijk is het metselwerk plaatselijk te herstellen en dat er met deze herstelmethode zo goed als geen sprake zal zijn van kleurverschil met de rest van de muur. Voor de overige schades is naar mening van verweerder niet onderbouwd waarom de herstelmethode onjuist zou zijn of de herstelkosten onvoldoende zouden zijn.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende onderbouwd waarom de gehele achtergevel moet worden vervangen omdat zij anders niet in de toestand wordt gebracht waarin zij zou hebben verkeerd als er geen schade door mijnbouw was opgetreden. Verweerder heeft voldoende onderbouwd dat de voorgestelde herstelmethode voldoende is om de achtergevel ‘in oude toestand’ te herstellen. Hierbij is van belang dat de schade niet is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten, maar daar enkel door is verergerd (zie 3.7). Een offerte van een aannemersbedrijf is daarnaast onvoldoende om af te doen aan de begroting die is gemaakt van de noodzakelijke herstelkosten. In beginsel mag worden uitgegaan van het calculatiemodel dat verweerder hanteert, zie hierover ook overweging 102 en verder van de uitspraak van de AbRvS van 24 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:374). Er bestaan dan ook onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de aan verweerder uitgebrachte deskundigenadviezen, inclusief de begroting. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit, met de daarin toegekende schadevergoeding, in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. van der Winkel, rechter, in aanwezigheid van mr. E. T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.