Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.[B] ,
[C],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 14 september 2022;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de akte aanvullende producties, van de zijde van [B] en [C] ;
- de akte overlegging productie, van de zijde van [A] ;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 30 januari 2023.
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
primair: de rechtshandeling vernietigt waarbij [A] afstand zou hebben gedaan van haar recht van gebruik en bewoning, voor zover deze rechtshandeling niet al buiten rechte is vernietigd, althans vaststelt dat die afstand is vernietigd, althans vaststelt dat [A] jegens [B] en [C] aanspraak heeft op een vergoeding in de plaats van het recht van gebruik en bewoning ad € 230.000,00, vermeerderd met wettelijke rente hierover vanaf 5 september 2019;
primair: aan de vernietiging van deze rechtshandeling van afstand de werking ontzegt en voor recht verklaart dat [A] in plaats van ongedaan making recht heeft op een (schade-)vergoeding van € 230.000,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 september 2019, en bepaalt dat notaris mr. Arsenault te Sassenheim een deel ad € 230.000,00 van het depotbedrag dat hij in bewaring heeft aan [A] moet uitkeren, dan wel [B] en [C] (hoofdelijk) beveelt aan [A] te betalen de som van € 230.000,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 september 2019;
4.De beoordeling in conventie en in reconventie
het eindigen van het recht van gebruik en bewoning
bij de leveringzal komen te vervallen (artikel 27 koopovereenkomst; zie hierboven, onder 2.11). Dat [A] bij het sluiten van de koop op 4 februari 2019 afstand heeft gedaan van het recht van gebruik en bewoning – en dat dit recht daarom op die datum al eindigde – valt dan ook niet in te zien.
onbezwaardeeigendom. [A] heeft zodoende een aanzienlijk grotere bijdrage geleverd aan het realiseren van de verkoopopbrengst dan [B] en [C] . Waarom bij het bepalen van de aandelen van partijen wél acht geslagen zou moeten worden op de bloot eigendom maar níet op het recht van gebruik en bewoning waarmee dat bloot eigendom was bezwaard, valt niet in te zien. Indien [B] en [C] bedoelen te betogen dat het recht van gebruik en bewoning geen onderdeel is geweest van de verkoop aan [G] , slaagt hun stelling evenmin. Het genoemde betoog miskent namelijk dat de zussen zich in de koopovereenkomst jegens [G] verplicht hebben om het recht van gebruik en bewoning te beëindigen (zie hierboven, onder 2.11).