ECLI:NL:RBNNE:2023:1518

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
C/17/187426 / HA RK 22/91
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een ruilplan in het kader van landinrichting met betrekking tot agrarische bedrijven en de toedeling van percelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure over een ruilplan dat is opgesteld door de Gebiedsinrichting 'Franekeradeel-Harlingen'. Verzoeker [A], die optreedt als erfgenaam en executeur van [B], heeft bezwaar gemaakt tegen de toedeling van percelen in het kader van de landinrichting. De rechtbank heeft de procedure en de relevante feiten uiteengezet, waaronder de eerdere vernietiging van een beschikking door de Hoge Raad op 23 december 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de toedeling van percelen aan [A] niet in strijd is met de geldende regels en uitgangspunten van de herverkaveling. De rechtbank heeft de argumenten van [A] tegen de toedeling beoordeeld, waaronder de kwaliteit van de percelen en de afstand tot de bedrijfsgebouwen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van verslechtering van de situatie voor [A] en dat de Bestuurscommissie de belangen van alle betrokkenen in voldoende mate heeft afgewogen. Het beroep van [A] is ongegrond verklaard, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Landinrichtingskamer
zaaknummer: C/17/187426/HA RK 22/91
beschikking van de enkelvoudige landinrichtingskamer van 22 maart 2023
inzake
[A],
mede in de hoedanigheid van erfgenaam en executeur in de nalatenschap van
[B],
wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. J. Bolt;
verzoeker inzake het ruilplan dat is opgemaakt door de
Bestuurscommissiein de Gebiedsinrichting
"Franekeradeel-Harlingen"en dat is vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 19 januari 2021.
Verzoeker zal in het hierna volgende [A] worden genoemd.
Verweerster zal - enkelvoudig - met Gedeputeerde Staten worden aangeduid.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het ontwerp-ruilplan van de Gebiedsinrichting 'Franekeradeel-Harlingen',
  • de hiertegen door [A] ingediende zienswijzen, geregistreerd onder de nummers 46 en 154,
- het ruilplan, hierna aangeduid als het ruilplan, dat van 22 april 2021 tot en met 3 juni 2021 ter inzage heeft gelegen,
- het verzoekschrift van [A] van 2 juni 2021, bij de rechtbank binnengekomen op 2 juni 2021,
  • het verweerschrift van Gedeputeerde Staten met de stukken als bedoeld in artikel 69 derde lid van de Wet inrichting Landelijk Gebied (hierna: Wilg),
  • de mondelinge behandeling van 20 september 2021 ten overstaan van de enkelvoudige landinrichtingskamer van de rechtbank
  • de beschikking van de rechtbank van 20 oktober 2021
  • het cassatieberoep van 20 januari 2022
  • de conclusie van de Procureur-Generaal van 9 september 2022
  • de beschikking van de Hoge Raad van 23 december 2022 waarbij de beschikking van de rechtbank van 20 oktober 2021 is vernietigd
  • de mondelinge behandeling van het beroep bij de rechtbank van 23 februari 2023.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van 23 februari 2023 zijn [A] en zijn echtgenote verschenen, bijgestaan door mr. Bolt.
Verder zijn verschenen W. Wassenaar, ing. H. van Straten, J. Kremer en J. Hoekstra als vertegenwoordigers namens Gedeputeerde Staten, de Bestuurscommissie en het Kadaster, alsmede ing. mr. J. Heinen die namens Gedeputeerde Staten en de Bestuurscommissie het woord heeft gevoerd.
Voorts zijn als belanghebbenden verschenen [C] en (zijn dochter) [D] , namens de maatschap [CD] , [E] , [F] , voorzitter van het Sjaerdemaleen, verpachter van [E] , en [G] en (zijn zoon) [H] namens de maatschap [G] , [H] en [I] .
Van het behandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is beschikking bepaald.
RECHTSOVERWEGINGEN

2.De feiten

2.1.
De door de Hoge Raad bij beschikking van 23 december 2022 vernietigde beschikking van deze rechtbank van 20 oktober 2021 luidt, voor zover van belang, als volgt:

2.De feiten

2.1.
[B] en [A] zijn vader en zoon. Zij hebben formeel beide een zelfstandig agrarisch bedrijf maar werken veel samen. [B] bedrijft akkerbouw en
[A] een melkveehouderij. Het ligt in de bedoeling dat [A] het bedrijf van zijn vader te zijner tijd overneemt.
2.2.
[B] heeft ongeveer 55 hectare ingebracht. [A] heeft ongeveer 25,5 hectare eigendomsgrond en ongeveer 42,2 hectare erfpachtgrond ingebracht. De bedrijven zijn in het ruilplan als één aangemerkt. De bedrijfsgebouwen bevinden zich aan de [X-weg] [nummer] te [plaats] . De inbreng betreft de kavel rond de bedrijfsgebouwen (de bedrijfs- of huiskavel), een kavel ten westen van de bedrijfskavel, kavels tegenover de bedrijfsgebouwen aan de overzijde van de [X-weg] , percelen ten noordoosten van de bedrijfsgebouwen aan de overzijde van de ten noorden van de bedrijfsgebouwen lopende rijksweg A31 ( [Y-weg] ), een kavel ten noorden van Franeker, direct onder de A31 (door partijen de Rabokavel genoemd) en een kavel ten noordwesten van het dorp Dongjum, de Bjuzze genaamd.
De toedeling volgens het ruilplan betreft een bedrijfskavel, een kavel ten westen van de bedrijfskavel, kavels tegenover de bedrijfsgebouwen aan de overzijde van de [X-weg] , een vergrootte Rabokavel, een kavel ten noordwesten van de Rabokavel ten noorden van de A31 (door [A] de carpoolplaats genoemd) en de Bjuzze.
In het ontwerp-ruilplan was de Bjuzze niet aan [A] toegedeeld en waren de toegedeelde kavels ten westen van de bedrijfskavel iets groter.

3.Het beroep en het verweer

3.1.
[A] stelt zich op het standpunt dat hij door de toedeling zijn beste bouwland moet inleveren en daarvoor land van matige kwaliteit terugkrijgt, alsmede dat hij een groter areaal aan veldkavels heeft gekregen. Er is geen sprake van vermindering van afstandskavels. Volgens hem is deze toedeling in strijd met de uitgangspunten van de herinrichting. Hij heeft in de voorbereidingsfase meerdere alternatieve voorstellen gedaan waarop de Bestuurscommissie nooit inhoudelijk heeft gereageerd. Volgens hem zijn de buren [E] en [CD] door de Bestuurscommissie uitstekend toegedeeld en is deze toedeling ten koste van hem gegaan.
3.2.
Meer concreet stelt [A] het volgende. De percelen bij de carpoolplaats zijn volgens hem door de lage ligging niet geschikt voor akkerbouw. Daarnaast zijn deze percelen alleen te bereiken via een drukke rondweg met rotondes en drempels en verdraagt zich niet met de verkeersveiligheid.
De Bestuurscommissie heeft volgens hem verder ten onrechte de percelen aan de [Y-weg] niet meer toegedeeld. Deze percelen liggen op ongeveer 600 meter van de bedrijfsgebouwen en daarvoor in de plaats zijn percelen gekomen die op ongeveer
5 kilometer afstand liggen. De Bestuurscommissie heeft ten onrechte een zijdelings gemaakte opmerking van [A] , inhoudende dat het in de toekomst vanwege hogere machines wellicht zo zal zijn dat deze niet meer door de tunnel onder de A31 door kunnen, aangegrepen. [A] heeft eerder wel aangegeven dat deze percelen van mindere kwaliteit zijn en alleen als grasland geschikt zijn. [A] wil land dichter bij de huiskavel toebedeeld krijgen en is van mening dat [E] en [CD] daarvoor wat moeten inleveren.
3.3.
Gedeputeerde Staten stellen zich op het standpunt dat de toedeling aan [A] mogelijk niet ideaal is, maar dat er desondanks sprake is van verbetering. In de te hanteren vergelijking van inbreng en toedeling is er geen sprake van verslechtering. Er zijn zes veldkavels ingebracht en er worden vijf veldkavels toegedeeld. Bij de huiskavel van [A] is sprake van een beperkte toedelingsruimte. De Bestuurscommissie heeft volgens Gedeputeerde Staten aanvankelijk rekening gehouden met de wensen van [A] om de Bjuzze, de [Y-weg] en een perceel onder Arkens, in de nabijheid van de bedrijfskavel, niet toe te delen. De percelen bij de carpoolplaats zijn inmiddels door inrichtingswerken verbeterd. Ongeveer een halve hectare daarvan is niet voor akkerbouw geschikt.

4.De beoordeling van het beroep

4.1.
De rechtbank oordeelt als volgt en stelt daarbij het navolgende voorop. In een, overigens niet gepubliceerde uitspraak, van 6 maart 2015 (C/08/160225 HA RK 14/116) heeft de rechtbank Overijssel het volgende overwogen: "
Bij de beoordeling van het beroep staat ter toetsing of het bestreden besluit in rechte stand kan houden en dus of de uitvoeringscommissie bij het opstellen van het ruilplan zich heeft gehouden aan de ter zake geldende regels en uitgangspunten en of de uitvoeringscommissie in redelijkheid heeft kunnen komen tot de afweging die zij bij het ruilplanbesluit heeft gemaakt. Bij de beslissing van de uitvoeringscommissie gaat het niet om een strak ingekaderde en aan kwantificeerbare criteria gebonden taakopdracht maar om een bevoegdheid van de uitvoeringscommissie om aan de hand van de doelstellingen, uitgangspunten en regels van de herverkaveling te komen tot een zo evenwichtig mogelijk resultaat. De toetsing van de rechtbank kan daarom niet anders zijn dan een terughoudende. Voor zover een rechthebbende meent dat de uitvoeringscommissie hierin tekort is geschoten, vergt zodanig standpunt een adequate onderbouwing." De rechtbank maakt deze overweging tot de hare en voegt daar het nog volgende aan toe. Het gaat bij de beoordeling van een ruilplan om een objectieve vergelijking van de verkaveling bij de inbreng en de toedeling volgens het vastgestelde ruilplan, waarbij van een verslechtering geen sprake mag zijn. Een vergelijking met anderen die een mogelijk gunstiger toedeling hebben gekregen is daarbij geen beoordelingscriterium.
4.2.
De voor deze zaak van belang zijnde uitgangspunten in de onderhavige herverkaveling zijn:
- Streven naar concentratie van grondgebruik bij de bedrijfsgebouwen. Bij veehouderij wordt gestreefd naar ten minste 80% van de totale bedrijfsoppervlakte in de huiskavel of in direct aansluitende kavels. Bij akkerbouw wordt gestreefd naar ten minste 50% van de totale bedrijfsoppervlakte in de huiskavel of in direct aansluitende kavels.
- Streven naar verkleining van het aantal veldkavels en/of realisatie van veldkavels met voldoende omvang.
4.3.
Met inachtneming van het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt. [A] heeft gesteld dat het aantal veldkavels niet is verminderd. Een kavel is een aaneengesloten oppervlakte grond van een eigenaar, omgeven door grond van andere eigenaren of door openbare wegen of spoorwegen, of door niet overschrijdbare waterlopen. Een veldkavel is een kavel die geen huis- of bedrijfskavel is. Een huiskavel is een kavel met daarop een woonhuis en een bedrijfskavel een kavel met daarop een gebouw of gebouwen die dienen voor uitoefening van het landbouwbedrijf. Op basis van de getoonde kaarten in inbreng en toedeling en de daarop gegeven toelichting is de rechtbank van oordeel dat door [A] zijn ingebracht zes veldkavels, te weten de Bjuzze, de Rabokavel, de kavel ten westen van de bedrijfsgebouwen, de percelen tegenover de bedrijfskavel en twee kavels aan de [Y-weg] , die worden doorsneden door de openbare weg. Toegedeeld zijn vijf veldkavels, te weten de Bjuzze, de carpoolpercelen, de Rabokavel, de kavel ten westen van de bedrijfskavel en de kavel tegenover de bedrijfskavel. Daarmee is er sprake van vermindering van het aantal veldkavels. Voor wat betreft de veldkavels komt het er verder op neer dat de Rabokavel is vergroot en de carpoolkavel is toegevoegd onder verlies van de [Y-wegkavels] .
4.4.
De situatie in de nabijheid van de bedrijfsgebouwen, de bedrijfskavel, en de kavels ten westen en tegenover de bedrijfskavel, is ongewijzigd. In het ontwerp-ruilplan waren deze beide veldkavels iets vergroot, maar naar aanleiding van de zienswijze van [A] is dit weer gewijzigd en teruggebracht naar de inbrengsituatie.
Door Gedeputeerde Staten is aangevoerd dat er ter plaatse van de bedrijfsgebouwen van [A] geen ruimte is voor een andere toedeling en [A] heeft dat niet weersproken, anders dan dat [CD] en/of [E] maar moeten inleveren maar dat is onvoldoende gelet er op dat de Bestuurscommissie met alle betrokken belangen rekening moest houden.
4.5.
Er van uitgaande dat de kavels aan de [Y-weg] via de tunnel onder de A31 onder de huidige omstandigheden nog bereikbaar zijn stelt [A] terecht dat er ten aanzien van de veldkavels bij de toedeling sprake is afstandsvergroting en langere rijtijden, gerekend vanaf de bedrijfsgebouwen. De rechtbank constateert echter dat de Bestuurscommissie aanvankelijk de Bjuzze, de kavel die het verst van de bedrijfsgebouwen is gelegen, niet aan [A] had toegedeeld en de veldkavels ten westen en tegenover de bedrijfskavel had vergroot, maar dat [A] daartegen bezwaar heeft gemaakt. Voorts heeft [A] bezwaren aangevoerd tegen de kavels aan de [Y-weg] vanwege de kwaliteit ervan omdat deze percelen volgens hem bij de aanleg van de A31 zijn opgehoogd met zand. Deze percelen zouden alleen als grasland geschikt zijn. De Bestuurscommissie is in het ruilplan in zoverre aan deze bezwaren tegemoetgekomen dat het ontwerp-ruilplan op deze punten is aangepast.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat het ruilplan de hiervoor onder 4.1 genoemde terughoudende toets kan doorstaan. De bedrijfskavel en de in de directe nabijheid daarvan gelegen kavels zijn ongewijzigd en het aantal veldkavels is met één verminderd. [A] is verder 2,8 hectare extra grond toegedeeld. Aldus is sprake van enige verbetering, althans niet van verslechtering ten opzichte van de inbrengsituatie. Onder de gegeven omstandigheden doet, mede gelet op de bezwaren van [A] tegen het ontwerp-ruilplan, de geconstateerde afstandsvergroting daar niet aan af. Dat [A] nu kennelijk (deels) terugkomt op de eerder door hem ingebrachte bezwaren leidt niet tot een ander oordeel.
4.7.
Dat de carpoolkavel ongeschikt zou zijn voor akkerbouw is door de Bestuurscommissie gemotiveerd weersproken met de stelling dat dit na verbeteringswerkzaamheden nog slechts voor ongeveer een halve hectare het geval is en [A] heeft zijn stelling dat dit anders is niet onderbouwd. Een aantal foto's van nat land is daartoe onvoldoende, omdat de context ervan ontbreekt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is ook niet aannemelijk geworden dat [A] , zoals hij heeft gesteld, akkerbouwgrond heeft moeten inleveren. [A] heeft met hetgeen door hem is aangevoerd niet, dan wel onvoldoende gesteld en onderbouwd dat de toedeling in strijd komt met de in artikel 52 lid 3 Wilg voorgeschreven toedeling van een recht gelijke hoedanigheid en gebruiksbestemming als in de inbreng.
4.8.
Het voorgaande leidt er toe dat het beroep van [A] ongegrond zal worden verklaard. De rechtbank ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten zal dragen.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart het beroep ongegrond;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten zal dragen.
Voor wat betreft de feiten verwijst de rechtbank naar het voorgaande.
2.2.
[A] heeft in cassatie een negental klachten tegen deze beslissing gericht. De eerste klacht, betreffende het door de rechtbank aangelegde criterium van terughoudende toetsing, slaagde niet. De negende klacht betreft het niet uitnodigen door de rechtbank van de belanghebbenden [E] en [CD] voor de mondelinge behandeling van 20 september 2021. Deze klacht is geslaagd. De Hoge Raad heeft op dat punt overwogen:
"Uit de weergave door de rechtbank van het standpunt van [A] volgt dat zijn beroep onder meer ertoe strekt dat het ruilplan ten aanzien van zijn buren [E] en [CD] wordt gewijzigd. Uit art. 70 lid 1 Wilg volgt dat de rechtbank daarom ook deze belanghebbenden had moeten oproepen. Dit heeft de rechtbank ten onrechte nagelaten."
De Hoge Raad heeft ten aanzien van de overige klachten (2 tot en met 8) overwogen dat deze geen behandeling behoeven.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Volgens het bepaalde in artikel 424 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zet de rechter naar wie het geding is verwezen de behandeling daarvan voort en beslist met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank voor de onderhavige zaak mee dat thans nog op het beroep dient te worden geoordeeld onder het betrekken van de door [A] genoemde belanghebbenden. Voor de onderhavige zaak betekent dit allereerst dat de rechtbank zich gehouden heeft gezien om een zitting te houden en de door [A] genoemde belanghebbenden voor deze zitting op te roepen.
3.2.
De rechtbank heeft in verband met de verdere beoordeling naast de in de beschikking van de Hoge Raad genoemde buren [CD] en [E] tevens het Sjaerdemaleen, betrokken als eigenaar van in de bedrijfskavel van [E] gelegen percelen en verpachter van [E] van die percelen, en de maatschap [I] , [G] en [H] (hierna: [mts. GHI] ) opgeroepen. [A] had eerder voorgesteld om enige in het definitieve ruilplan aan de [mts. GHI] toegedeeld percelen aan hem toe te delen.
3.3.
Hoe dan ook ziet de rechtbank geen aanleiding om [A] in zijn stelling te volgen dat de behandeling van het bezwaar van [A] in zijn geheel overgedaan moet worden omdat de rechtbank genoemde belanghebbenden niet heeft opgeroepen. De rechtbank is van oordeel dat er niet sprake is van een zodanige vormfout (te vergelijken met bijvoorbeeld een schending van het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor) dat dit een volledig hernieuwde behandeling rechtvaardigt.
3.4.
De vraag is welke ruimte de rechtbank in de onderhavige zaak als verwijzingsrechter verder nog heeft met betrekking tot haar beoordeling. In dit verband stelt rechtbank voorop dat de beoordelingsmaatstaf niet meer ter discussie kan staan, aangezien de Hoge Raad daarover heeft geoordeeld en de door de rechtbank gehanteerde maatstaf heeft bekrachtigd. Dit zou anders kunnen zijn ten aanzien van de cassatieklachten 2 tot en met 8. Immers, nu de cassatieklachten daartegen door de Hoge Raad onbehandeld zijn gelaten, is de rechtbank als verwijzingsrechter niet gebonden aan in de vernietigde uitspraak gegeven beslissingen waartegen deze klachten zich richtten. De rechtbank stelt echter vast dat deze cassatieklachten in het verlengde liggen van de eerste klacht over de beoordelingsmaatstaf en de rechtbank is van oordeel dat de verder in de beschikking van 20 oktober 2021 met inachtneming van de hiervoor bedoelde beoordelingsmaatstaf genomen beslissingen op de punten van bezwaar van [A] eveneens een vaststaand gegeven zijn.
3.5.
Ruimte voor een andere uitkomst van deze zaak zou – in navolging van hetgeen de Procureur-Generaal in zijn conclusie heeft genoemd – ook gelegen kunnen zijn in een eventuele wijziging van het ruilplan als gevolg van overeenstemming tussen [A] en zijn buren (de belanghebbenden).
3.6.
Met inachtneming van het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt. [A] wenst met name dichter bij zijn bedrijfsgebouwen toegedeeld te worden.
De situatie ter plaatse van het bedrijf van [A] is zo dat daar enkele bedrijven betrekkelijk dicht bij elkaar liggen, waardoor de ruimte voor toedeling zo dicht mogelijk bij de gebouwen beperkt is. Uit de vergelijking van de inbreng en de toedeling van en aan [A] blijkt dat de situatie voor wat betreft de bedrijfskavel en de tegenover de bedrijfsgebouwen, aan de overkant van de [X-weg] gelegen veldkavels ongewijzigd is. Wat dat betreft is er ten aanzien van die kavels geen sprake van een verslechtering zodat daarin geen aanleiding is gelegen om het ruilplan te herzien.
3.7.
[A] heeft enige alternatieven voorgesteld, zowel in de voorfase voorafgaand aan het vaststellen van het definitieve ruilplan als bij zijn beroep en ook nog voorafgaand aan de behandeling van 23 februari 2023. Alle voorstellen van [A] komen er grofweg op neer dat aan [E] , het Sjaerdemaleen, [CD] en de [mts. GHI] toegedeelde percelen aan [A] worden toegedeeld, althans dat er nog zodanige ruil plaatsvindt dat deze belanghebbenden percelen kwijtraken aan anderen en in plaats daarvan ofwel elders toegedeeld worden ofwel oppervlakte kwijtraken. Alle belanghebbenden hebben ter zitting verklaard daarvoor niet te voelen. Zij zijn gelet op hun bedrijfssituatie tevreden met hun toedeling en willen daaraan niet tornen. [E] , het Sjaerdemaleen en [CD] hebben verklaard dat hun (bedrijfs)belang zich daartegen verzet. Dit laatste brengt mee dat er wat hen betreft geen mogelijkheden zijn om op basis van overeenstemming tussen de betrokkenen tot een gewijzigde toedeling te komen.
3.8.
De [mts. GHI] heeft zich ook op het standpunt gesteld dat het definitieve ruilplan wat haar betreft in stand moet blijven, maar heeft desondanks een de mogelijkheid van ruil van een aantal percelen met [A] geopperd. Dit betrof overigens een ruil waarbij de [mts. GHI] aanzienlijk meer oppervlakte zou krijgen ten kosten van [A] en [A] is daar niet op ingegaan, zodat de rechtbank dit verder buiten beschouwing laat. Uit het verhandelde te zitting is de rechtbank verder gebleken dat land bij de bedrijfsgebouwen voor de [mts. GHI] gelet op de aard van het bedrijf van iets minder belang is dan voor de overige betrokkenen, maar dat daar tegenover staat dat door Gedeputeerde Staten onweersproken is verklaard dat er elders in het blok niet of nauwelijks nog geschikte restgrond beschikbaar is zodat het aannemelijk is dat compenseren van de [mts. GHI] door de Bestuurscommissie niet tot de mogelijkheden behoort. Dit leidt er toe dat er gelet op alle in acht te nemen belangen geen grondslag is om de toedeling aan [A] ten laste van de [mts. GHI] te wijzigen.
3.9.
Het meest recente voorstel van [A] komt er op neer dat aan [E] alsnog de zogenoemde Rabokavel wordt toegedeeld, in ruil waarvoor dan alsnog onder meer de zogenoemde percelen van Arkens, die in het ruilplan aan [E] zijn toegedeeld, aan [A] worden toegedeeld. Door Gedeputeerde Staten is met verwijzing naar onder meer de uitspraak van deze rechtbank van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:4921, aangevoerd dat gedane alternatieve voorstellen niet ter beoordeling voorliggen. De rechtbank acht dit standpunt juist, maar zal echter aan de hand van dit alternatief nog oordelen of er aanleiding is om het ruilplan te wijzigen.
3.10.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt. De Rabopercelen liggen bezien vanaf de toedeling aan [E] aan de overkant van een ongeveer 15 meter brede vaart en toedeling aan [E] zou nopen tot de aanleg van een brug over die vaart, indien zou moeten worden vermeden dat [E] om zou moeten rijden door Franeker om deze percelen te kunnen bereiken. Gedeputeerde Staten heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht aangevoerd dat de aanleg van een zodanige brug in die situatie gelet op de kosten ervan, die door de gezamenlijke eigenaren zullen moeten worden opgebracht, niet in het belang van de landinrichting is, nog daargelaten de vraag of er een vergunning voor zo'n brug zou worden verleend. Verder geldt daarbij dat het argument van [A] dat daarmee verkeersbewegingen door Franeker worden vermeden althans deels niet opgaat omdat bij dit alternatief [E] in plaats van [A] door Franeker zal moeten rijden om deze percelen te bereiken. Daar komt nog bij dat de Rabopercelen voor ongeveer de helft inbreng van [A] betreffen, zodat de toedeling ervan aan [A] , afgezien van de vergrootte oppervlakte, wat dat aspect betreft niet tot een wezenlijke verandering leidt.
Verder heeft [A] de nu weer door hem gewenste gronden op Arkens eerder geweigerd nadat deze hem het ontwerp ruilplan waren toegedeeld. De Bestuurscommissie heeft naar aanleiding daarvan een gewijzigde toedeling gemaakt waarbij de bezwaren van [A] tegen die percelen zijn gehonoreerd en daar zou nu dan alsnog weer op terug moeten worden gekomen.
3.11.
[CD] zou de toegedeelde percelen tegenover de bedrijfsgebouwen aan [A] kwijtraken en in plaats daarvan een kavel schuin achter de gebouwen toegedeeld krijgen. [CD] , die een zorg- en schapenboerderij exploiteert, heeft aangevoerd dat hij de percelen bij huis nodig heeft in verband met de zichtbaarheid van de cliënten en daarom niet aan deze ruil wil meewerken.
Voorts heeft Gedeputeerde Staten aangevoerd dat [CD] in dit alternatief meer dan 5% aan oppervlakte zou kwijtraken. Alhoewel [A] dit heeft betwist acht de rechtbank dit juist. Uit de rechtbank ter beschikking staande stukken leidt de rechtbank af dat [CD] 18.10.40 ha heeft ingebracht en 19.68.89 ha toegedeeld heeft gekregen. In het voorstel van [A] zou [CD] de percelen ten zuiden van de [X-weg] , gezamenlijk groot 10.17.89 ha, ten gunste van [A] moeten afstaan en daarvoor perceel FN00XY00151G ter grootte van 8.72.77 ha terugkrijgen. Dit is een verschil van 1.45.12 ha en dat is meer dan 5% van de inbreng van [CD] . Dit komt aldus in strijd met het bepaalde in artikel 56 lid 2 Wilg.
3.12.
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat Gedeputeerde Staten het standpunt heeft kunnen innemen dat ook dit voorstel geen aanleiding geeft om het ruilplan te wijzigen.
3.13.
De verdere afweging is reeds gedaan in de beschikking van 20 oktober 2021 en gelet op de uitspraak van de Hoge Raad ziet de rechtbank geen aanleiding om nu anders te oordelen. De rechtbank beschouwt de overwegingen uit deze beschikking hierbij dan ook als ingelast en herhaald. De rechtbank voegt daar voor de volledigheid aan toe dat de Bestuurscommissie het ruilplan moet vaststellen met in achtneming van de daarvoor geldende regelgeving en daarbij rekening moet houden de individuele belangen van de betrokkenen én het algemeen belang van de rechthebbenden in het blok als geheel, onder meer blijkend uit de wensen die voorafgaand aan het vaststellen van het ruilplan zijn geuit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Bestuurscommissie dit alles in voldoende mate in acht genomen. Of het ruilplan voor [A] objectief bezien wel of geen verbetering is in vergelijking met zijn inbrengsituatie laat de rechtbank in het midden, van een verslechtering is naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval geen sprake. De rechtbank is alle aangevoerde argumenten en belangen overziende dan ook van oordeel dat het ruilplan de toets der kritiek kan doorstaan. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
3.14.
De rechtbank ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten zal dragen.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart het beroep ongegrond;
4.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten zal dragen.
Deze beschikking is gewezen door mr. H.J. Idzenga, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2023 in aanwezigheid van de griffier.
c. 439
Rechtsmiddelenverwijzing
Tegen deze beschikking staat voor de belanghebbenden, waaronder verzoeker, die voor de rechtbank zijn verschenen en voor de bestuurscommissie beroep in cassatie open bij de Hoge Raad te 's-Gravenhage overeenkomstig de artikelen 426 tot en met 429 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het beroep in cassatie moet worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak. Het beroep wordt aangebracht bij een door een advocaat bij de Hoge Raad getekend verzoekschrift en ingediend bij de griffie van de Hoge Raad.