2.3.Volgens de bestuurlijke rapportage vond naar aanleiding hiervan een onderzoek naar de handel in verdovende middelen plaats. In dit kader heeft onder andere op 6 september 2022 een doorzoeking plaatsgevonden op het adres [straatnaam 1] [huisnummer 1] en [straatnaam 1] [huisnummer 2] te [plaats] [de voorzieningenrechter leest in plaats van “ [straatnaam 1] [huisnummer 2] ”: [straatnaam 2] [huisnummer 3] , de [straatnaam 1] [huisnummer 2] , [huisnummer 2 + huisletter 1] , [huisnummer 2 + huisletter 2] , [huisnummer 2 + huisletter 4] , [huisnummer 2 + huisletter 5] en [huisnummer 2 + huisletter 6] ].
In het lokaal plaatselijk bekend als [straatnaam 1] [huisnummer 2] [de voorzieningenrechter leest: [straatnaam 1] [huisnummer 2 + huisletter 2] ] werd een gripzakje met wit poeder aangetroffen en in beslag genomen. Dat betrof een zakje met 9,42 gram cocaïne (indicatief). Ook werd in het bedrijfspand een scooter aangetroffen, die in 2021 als “gestolen” was opgegeven. Op het daarbij behorende erf werd in een voertuig een zwart doosje aangetroffen met hierin meerdere gripzakjes met wit poeder. Het totaal was 40,19 gram cocaïne (indicatief). Ook werd in het voertuig onder de passagiersstoel een zakje met 0,07 gram cocaïne (indicatief) aangetroffen. Dit voertuig stond op naam van [persoon 1] , een broer van verzoeker, eigenaar van het perceel [straatnaam 1] [huisnummer 1] . Het voertuig stond in de rij met auto’s die te koop werden aangeboden. Op een afgesloten terrein aan de achterzijde van het bedrijfspand van het autobedrijf werd een autoambulance aangetroffen. De sleutel van dit voertuig werd aangetroffen in een kluis in het pand van het autobedrijf. De sleutels die toegang geven tot deze kluis werden door verzoeker overhandigd. Onder de bestuurdersstoel van deze autoambulance werd een zwart tasje aangetroffen. In dit tasje werd een zwart handvuurwapen aangetroffen. Dit wapen had een patroonhouder met patronen geladen.
3. Niet in geschil is dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek aan de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. Gelet op de aard van de zaak is de voorzieningenrechter van oordeel dat een dergelijk belang aanwezig is.
4. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter het bestreden besluit te schorsen totdat inhoudelijk op het bezwaar is beslist. Bij toewijzing van zijn verzoek wordt tevens verzocht een proceskostenvergoeding toe te kennen op de voet van artikel 8:75 jo. 8:84, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Verzoeker stelt dat hij door het bestreden besluit reputatieschade heeft opgelopen, omdat zijn bedrijf nu door derden wordt beschouwd als een bedrijf dat in verband staat met het criminele (drugs)circuit, terwijl dat niet het geval is. Het bestreden besluit heeft daarnaast grote financiële gevolgen. In de coronacrisis heeft hij met zijn autobedrijf reeds een schuld ad € 100.000,– opgebouwd en hij heeft momenteel voortdurend circa € 10.000,– aan maandelijkse vaste lasten (afbetalen coronaschuld, hypotheek bedrijfspand, gas en stroom bedrijfspand, eigen salaris voor eerste levensbehoeften, twee leasecontracten voor bedrijfswagens, bewakingscamera's en advertenties voor zijn bedrijf). Voor het afbetalen van zijn 'coronaschuld' heeft hij een regeling kunnen treffen, waarvan één van de voorwaarden is dat, als hij één maand verzuimt het afgesproken bedrag af te betalen, hij het gehele bedrag ineens zal moeten voldoen. Het bestreden besluit heeft dus tot gevolg dat hij zijn vaste lasten niet meer kan betalen, waaronder het maandelijkse aflossingsbedrag, waardoor verzoeker niet alleen zijn bedrijf zal verliezen maar ook zijn woning, aldus nog steeds verzoeker.
6. Niet in geschil is dat er meer dan 0,5 gram cocaïne, het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik, is aangetroffen in het lokaal in gebruik bij verzoeker en op het daarbij behorende erf. Het betreft totaal bijna 50 gram cocaïne.
Gezien de woorden "daartoe aanwezig" in de tekst van artikel 13b van de Opiumwet, moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan evenwel worden aanvaard dat bij aanwezigheid van een hoeveelheid drugs die het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik overstijgt, de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel bestemd, dan wel mede bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het is aan de rechthebbende op het pand om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was (vgl. rov. 6.1. van ECLI:NL:RVS:2022:2614). Naar voorlopig oordeel heeft verzoeker dat niet aannemelijk gemaakt. Verweerder was daarom bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen op grond van artikel 13b van de Opiumwet. 7. De voorzieningenrechter zal de evenredigheid van de last onder bestuursdwang beoordelen. Daartoe geeft hij een voorlopig oordeel over de noodzaak en evenwichtigheid van de sluiting.
8. In de eerste plaats dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de lokalen en de daarbij behorende erven noodzakelijk is voor het herstel van de openbare orde. Naar voorlopig oordeel laten de geconstateerde feiten zich aanzien als ernstige feiten omdat er nagenoeg het honderdvoudige van een gebruikershoeveelheid harddrugs is aangetroffen. Onder deze omstandigheden was verweerder niet gehouden om met een minder verstrekkende maatregel te volstaan.
9. Als sluiting van de lokalen en daarbij behorende erven in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenwichtig moet zijn. Daarbij gaat het erom of de maatregel voldoende is afgestemd op de concrete situatie. In dit verband kunnen verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting.