ECLI:NL:RBNNE:2023:200

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
LEE 23/146
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke sluiting van lokalen op basis van de Opiumwet na aantreffen van harddrugs

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 23 januari 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die handelt onder de naam [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2], afgewezen. Verweerder, de burgemeester van Oldambt, had op 22 december 2022 besloten om de lokalen op het perceel [adres 1], [adres 2] en [huisnummer 1] tot en met [huisnummer 6] te [plaats] te sluiten voor de duur van twaalf maanden, op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde op een melding van mogelijke drugshandel en een daaropvolgend onderzoek waarbij aanzienlijke hoeveelheden cocaïne werden aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker een spoedeisend belang heeft, maar dat de sluiting noodzakelijk is voor het herstel van de openbare orde. De voorzieningenrechter concludeert dat de ernst van de overtredingen en de aanwezigheid van een geladen vuurwapen in de autoambulance van verzoeker de sluiting rechtvaardigen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat de belangen van de gemeente bij handhaving van de Opiumwet zwaarder wegen dan de financiële gevolgen voor verzoeker. Er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/146

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 januari 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , h.o.d.n. [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. P.M.J. de Goede)
en

de burgemeester van Oldambt, verweerder

(gemachtigden: mrs. A.A. Westers en A.K. Spijk).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker.
Met het bestreden besluit van 22 december 2022 heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet bestuursrechtelijk opgetreden door over te gaan tot sluiting van de lokalen met daarbij behorende erven op perceel [straatnaam 1] [huisnummer 1] , [straatnaam 1] [huisnummer 2] en [huisnummer 2 + huisletter 1] tot en met [huisnummer 2 + huisletter 6] te [plaats] , voor de duur van twaalf maanden met ingang van 13 januari 2023.
Ten aanzien van de delen [straatnaam 2] [huisnummer 3] , [straatnaam 1] [huisnummer 2] , [huisnummer 2 + huisletter 4] , [huisnummer 2 + huisletter 5] en [huisnummer 2 + huisletter 6] is als voorwaarde gegeven dat deze gedeelten op grond van een nadere (her)overweging niet gesloten zullen worden, ingeval vóór 13 januari 2023 voldoende overtuigende bewijsstukken worden overgelegd over de verhuursituatie en de evenredigheid van de belangen van deze mogelijke derden.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de begunstigingstermijn verlengd totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Verzoeker heeft verweerder afschriften van huurovereenkomsten doen toekomen die zien op de [straatnaam 2] [huisnummer 3] , de [straatnaam 1] [huisnummer 2] , [huisnummer 2 + huisletter 4] , [huisnummer 2 + huisletter 5] en [huisnummer 2 + huisletter 6] (de verhuurde gedeelten). Daarop heeft de gemachtigde van verweerder Westers, per e-mailbericht verzonden op 11 januari 2023, meegedeeld dat verweerder afziet van sluiting van de verhuurde gedeelten.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van het volgende.
2.1.
Verzoeker exploiteert aan de [straatnaam 1] [huisnummer 2 + huisletter 1] en [huisnummer 2 + huisletter 2] te [plaats] zijn autobedrijf. Hij is eigenaar van een groot deel van het pand aan de [straatnaam 1] [huisnummer 2] te [plaats] en verhuurt delen daarvan aan derde bedrijven. De verhuurde gedeelten zijn [straatnaam 2] [huisnummer 3] , de [straatnaam 1] [huisnummer 2] , [huisnummer 2 + huisletter 4] , [huisnummer 2 + huisletter 5] en [huisnummer 2 + huisletter 6] . Het terrein plaatselijk bekend als [straatnaam 1] [huisnummer 1] wordt door een broer van verzoeker gehuurd.
[afbeelding niet opgenomen vanwege de anonimiseringsrichtlijnen]
Afbeelding uit het verzoekschrift. Het eigendom van verzoeker is rood omlijnd. Het deel dat verzoeker voor zijn eigen autobedrijf gebruikt is groen omlijnd.
2.2.
In augustus 2022 werd een Meld Misdaad Anoniem-melding ontvangen. Volgens de melder zouden de eigenaar van [straatnaam 1] [huisnummer 1] en een (andere) broer, niet zijnde verzoeker, in harddrugs (cocaïne en heroïne) handelen. Via autobedrijf [handelsnaam 2] , het bedrijf van verzoeker, zou drugsgeld worden witgewassen, aldus de melder.
2.3.
Volgens de bestuurlijke rapportage vond naar aanleiding hiervan een onderzoek naar de handel in verdovende middelen plaats. In dit kader heeft onder andere op 6 september 2022 een doorzoeking plaatsgevonden op het adres [straatnaam 1] [huisnummer 1] en [straatnaam 1] [huisnummer 2] te [plaats] [de voorzieningenrechter leest in plaats van “ [straatnaam 1] [huisnummer 2] ”: [straatnaam 2] [huisnummer 3] , de [straatnaam 1] [huisnummer 2] , [huisnummer 2 + huisletter 1] , [huisnummer 2 + huisletter 2] , [huisnummer 2 + huisletter 4] , [huisnummer 2 + huisletter 5] en [huisnummer 2 + huisletter 6] ].
In het lokaal plaatselijk bekend als [straatnaam 1] [huisnummer 2] [de voorzieningenrechter leest: [straatnaam 1] [huisnummer 2 + huisletter 2] ] werd een gripzakje met wit poeder aangetroffen en in beslag genomen. Dat betrof een zakje met 9,42 gram cocaïne (indicatief). Ook werd in het bedrijfspand een scooter aangetroffen, die in 2021 als “gestolen” was opgegeven. Op het daarbij behorende erf werd in een voertuig een zwart doosje aangetroffen met hierin meerdere gripzakjes met wit poeder. Het totaal was 40,19 gram cocaïne (indicatief). Ook werd in het voertuig onder de passagiersstoel een zakje met 0,07 gram cocaïne (indicatief) aangetroffen. Dit voertuig stond op naam van [persoon 1] , een broer van verzoeker, eigenaar van het perceel [straatnaam 1] [huisnummer 1] . Het voertuig stond in de rij met auto’s die te koop werden aangeboden. Op een afgesloten terrein aan de achterzijde van het bedrijfspand van het autobedrijf werd een autoambulance aangetroffen. De sleutel van dit voertuig werd aangetroffen in een kluis in het pand van het autobedrijf. De sleutels die toegang geven tot deze kluis werden door verzoeker overhandigd. Onder de bestuurdersstoel van deze autoambulance werd een zwart tasje aangetroffen. In dit tasje werd een zwart handvuurwapen aangetroffen. Dit wapen had een patroonhouder met patronen geladen.
3. Niet in geschil is dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek aan de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. Gelet op de aard van de zaak is de voorzieningenrechter van oordeel dat een dergelijk belang aanwezig is.
Verzoek
4. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter het bestreden besluit te schorsen totdat inhoudelijk op het bezwaar is beslist. Bij toewijzing van zijn verzoek wordt tevens verzocht een proceskostenvergoeding toe te kennen op de voet van artikel 8:75 jo. 8:84, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Verzoeker stelt dat hij door het bestreden besluit reputatieschade heeft opgelopen, omdat zijn bedrijf nu door derden wordt beschouwd als een bedrijf dat in verband staat met het criminele (drugs)circuit, terwijl dat niet het geval is. Het bestreden besluit heeft daarnaast grote financiële gevolgen. In de coronacrisis heeft hij met zijn autobedrijf reeds een schuld ad € 100.000,– opgebouwd en hij heeft momenteel voortdurend circa € 10.000,– aan maandelijkse vaste lasten (afbetalen coronaschuld, hypotheek bedrijfspand, gas en stroom bedrijfspand, eigen salaris voor eerste levensbehoeften, twee leasecontracten voor bedrijfswagens, bewakingscamera's en advertenties voor zijn bedrijf). Voor het afbetalen van zijn 'coronaschuld' heeft hij een regeling kunnen treffen, waarvan één van de voorwaarden is dat, als hij één maand verzuimt het afgesproken bedrag af te betalen, hij het gehele bedrag ineens zal moeten voldoen. Het bestreden besluit heeft dus tot gevolg dat hij zijn vaste lasten niet meer kan betalen, waaronder het maandelijkse aflossingsbedrag, waardoor verzoeker niet alleen zijn bedrijf zal verliezen maar ook zijn woning, aldus nog steeds verzoeker.
Bevoegdheid
6. Niet in geschil is dat er meer dan 0,5 gram cocaïne, het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik, is aangetroffen in het lokaal in gebruik bij verzoeker en op het daarbij behorende erf. Het betreft totaal bijna 50 gram cocaïne.
Gezien de woorden "daartoe aanwezig" in de tekst van artikel 13b van de Opiumwet, moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan evenwel worden aanvaard dat bij aanwezigheid van een hoeveelheid drugs die het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik overstijgt, de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel bestemd, dan wel mede bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het is aan de rechthebbende op het pand om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was (vgl. rov. 6.1. van ECLI:NL:RVS:2022:2614). Naar voorlopig oordeel heeft verzoeker dat niet aannemelijk gemaakt. Verweerder was daarom bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
Evenredigheid
7. De voorzieningenrechter zal de evenredigheid van de last onder bestuursdwang beoordelen. Daartoe geeft hij een voorlopig oordeel over de noodzaak en evenwichtigheid van de sluiting.
Noodzaak
8. In de eerste plaats dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de lokalen en de daarbij behorende erven noodzakelijk is voor het herstel van de openbare orde. Naar voorlopig oordeel laten de geconstateerde feiten zich aanzien als ernstige feiten omdat er nagenoeg het honderdvoudige van een gebruikershoeveelheid harddrugs is aangetroffen. Onder deze omstandigheden was verweerder niet gehouden om met een minder verstrekkende maatregel te volstaan.
Evenwichtigheid
9. Als sluiting van de lokalen en daarbij behorende erven in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenwichtig moet zijn. Daarbij gaat het erom of de maatregel voldoende is afgestemd op de concrete situatie. In dit verband kunnen verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting.
9.1.
Persoonlijke verwijtbaarheid is niet vereist voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Dat neemt niet weg dat de vraag of verzoeker een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, wel aan de orde kan komen in het kader van de beoordeling van de evenwichtigheid van de sluiting. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan onder omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik kan maken. Zodanige bijzondere omstandigheden zijn naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aan de orde. Verzoeker is verantwoordelijk voor wat er in het lokaal en op het daarbij behorende terrein is gebeurd. Hij diende afdoende maatregelen te treffen om feiten als hier in geding te voorkomen. Vastgesteld kan worden dat de controle tekort is geschoten. Het is dus niet zo dat verzoeker geen enkel verwijt treft. Bovendien gaat het om een ernstige overtreding van de Opiumwet waarbij nog komt dat in de autoambulance van het bedrijf van verzoeker een geladen vuurwapen is aangetroffen.
9.2.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat er een commissie is ter voorbereiding van de beslissing op bezwaren tegen besluiten van verweerder. Artikel 7:10, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan, in dit geval verweerder, dan binnen twaalf weken beslist, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. In de bezwaarprocedure kan verweerder, in het kader van zijn te maken heroverweging, zich nader uitlaten over de duur van de sluiting. Naar voorlopig oordeel is een sluiting zoals neergelegd in het primaire besluit voor de duur van de bezwaartermijn van zes weken plus de beslistermijn van twaalf weken niet onevenredig, zodat hierin geen reden is gelegen voor het treffen van een voorlopige voorziening.
9.3.
Bij het voorgaande betrekt de voorzieningenrechter dat, ondanks dat een onderbouwing ontbreekt, aangenomen mag worden dat het besluit grote financiële gevolgen zal hebben voor het bedrijf van verzoeker. Daarbij is overigens nog van belang dat verweerder is teruggekomen van zijn besluit voor zover daarin was neergelegd dat ook de verhuurde gedeelten zouden worden gesloten. Het kan er voor gehouden worden dat verzoeker daaruit huurinkomsten kan blijven genereren. Daar tegenover staat het belang dat verweerder met de sluiting behartigt. Verweerder wil met de sluiting een signaal afgeven dat wordt opgetreden tegen het gebruik van lokalen en erven zoals hier aan de orde. Dit belang weegt naar voorlopig oordeel zwaarder dan de gestelde belangen van verzoeker.
10. Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Opiumwet
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. […]
2. […]
Lijst I, behorende bij de Opiumwet
International Non-proprietary Name (INN)
andere benamingen
nadere omschrijving
[…]
[…]
[…]
cocaïne
(-)-3-beta-benzoyloxytropaan-2-beta-carbonzure methylester
[…]
[…]
[…]
De nieuwe drugsnota van de gemeente Oldambt – “Wiet in de Rozenstad” (Gemeenteblad 2015, 730)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1
Aanleiding
De nieuwe drugsnota van de gemeente Oldambt – “Wiet in de Rozenstad” – is de opvolger van de in 2002 vastgestelde en in 2008 herziene drugsnota van de voormalige gemeente Winschoten . Deze nota gaat over zowel de verkoop van cannabis vanuit coffeeshops als over de handel in of gebruik van soft- en harddrugs op andere plaatsen in de gemeente Oldambt. […]

Hoofdstuk 2De context van het drugsbeleid

[…]

Hoofdstuk 3Het gemeentelijk drugsbeleid[…]

Hoofdstuk 4Artikel 13b Opiumwet: “wet Damocles”

4.1
Bestrijding drugs(overlast) op straat en vanuit woningen en lokalen
In toenemende mate worden gemeenten geconfronteerd met drugscriminaliteit in en vanuit woningen of lokalen. Te denken valt hierbij aan het opzetten en exploiteren van illegale wietkwekerijen of zolderruimten in woningen, het verkopen van (hard)drugs vanuit lokalen (bijv. horecabedrijven) of het verkopen van (hard)drugs vanuit woningen. Deze vorm van drugscriminaliteit zorgt in veel gevallen voor een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat, onveilige situaties op straat en ook (bij wietkwekerijen) onveilige situaties voor het bouwwerk zelf (brandgevaar, waterschade). Maar ook indien er geen sprake is van direct ervaren overlast is er in ieder geval sprake van ondermijning van de rechtsorde.
Om de handel in drugs in of vanuit woningen en lokalen tegen te gaan is strikte handhaving gewenst en noodzakelijk. De volksgezondheid is in het geding omdat sprake is van ongecontroleerde verkoop van drugs. Daarnaast kan worden gewezen op nadelige economische gevolgen, zoals het dalen van de verkoop- en verhuurwaarde van omliggende panden. Uit het oogpunt van het algemeen belang wordt daarom met de uitvoering van het sluitingsbeleid beoogd de handel in drugs in of vanuit woningen en lokalen te beëindigen en hierdoor tevens de veroorzaakte negatieve effecten terug te dringen. Erkend wordt dat het sluiten van een woning/lokaal ingrijpende (financiële) gevolgen heeft of kan hebben voor zowel de gebruikers als de eigenaren van het pand. Er is echter door de gebruikers en mogelijk tevens door de eigenaren van de panden ook financieel voordeel behaald uit de illegale verkoop van drugs. Sluiting van panden voor een bepaalde periode is noodzakelijk om te bewerkstelligen dat de illegale drugshandel vanuit deze panden daadwerkelijk eindigt. De bekendheid van de locatie als verkooppunt van drugs blijft immers enige tijd bestaan. Ook strekt de sluiting ertoe anderen er van te weerhouden over te gaan tot vestiging van een illegaal verkooppunt in een pand.
Op grond van artikel 13b van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd hiertegen op te treden door middel van bestuursdwang. Dit kan betekenen dat er dwangsommen worden opgelegd of dat de woning of het lokaal (tijdelijk) wordt gesloten. Het daadwerkelijk aanwezig zijn van overlast is hiervoor geen voorwaarde. De bevoegdheid tot toepassen van artikel 13b Opiumwet wordt ook wel aangehaald als de ‘Wet Damocles’.
Het voordeel van vastgesteld beleid ten aanzien van de toepassing van de ‘Wet Damocles’ is dat voor een ieder duidelijk is welke consequenties aan welk (drugscrimineel) gedrag zijn verbonden. Verwijzing naar dit beleid kan in voorkomende gevallen dan ook vaak volstaan. Dit beschreven ‘Damoclesbeleid’ bestaat uit een meer algemeen deel waarin de beleidsuitgangspunten op hoofdlijnen worden beschreven en een meer praktisch deel met een overzicht van handhavingstappen die afhankelijk van de verschillende situaties worden gezet. De handhavingsstappen en criteria zijn opgenomen in het hoofdstuk over handhaving (hoofdstuk 5). De algemene beleidsuitgangspunten staan hieronder genoemd.
1.1
Algemene beleidsuitgangspunten voor het Damoclesbeleid
1. Beleid geldt voor zover het woningen en lokalen of bijbehorende erven betreft en niet voor coffeeshops waarvoor een gedoogbrief is afgegeven en die zich houden aan de daarin gestelde voorwaarden.
Het Damoclesbeleid ziet nadrukkelijk op de in artikel 13b Opiumwet genoemde woningen of lokalen of de bij woningen of lokalen behorende erven. […]
1. Aanwezigheid van tenminste een handelshoeveelheid drugs is aangetoond.
Uit vaste jurisprudentie blijkt dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs, de bevoegdheid geeft tot toepassing van artikel 13b Opiumwet. Het daadwerkelijk ook verkopen, verstrekken of afleveren van drugs hoeft daarbij niet te worden aangetoond. Hoewel met de sluiting van een woning veelal wordt beoogd de spanning op het woon- en leefklimaat ter plaatse in te dammen of verstoring van de openbare orde te handhaven, is overlast geen noodzakelijk voorwaarde voor het toepassen van artikel 13b Opiumwet.
Het gegeven dat handel en overlast niet hoeft te worden aangetoond, maakt de toepassing van dit instrument eenvoudiger en effectiever. Als uitgangspunt geldt dan ook dat indien de aanwezigheid van een handelshoeveelheid door rapportages van politie of eigen toezichthouders wordt aangetoond, toepassing wordt gegeven aan artikel 13b Opiumwet. Onder handelshoeveelheid wordt in dit kader verstaan:
[…]
bij harddrugs (lijst I Opiumwet): 0,5 gram of meer;
[…]
In beginsel is het voor bestuursrechtelijk optreden niet relevant of de eigenaar, huurder, bewoner of een derde de overtreding heeft begaan. Van belang is de enkele constatering dat in een woning of een lokaal sprake is / is geweest van verkoop, aflevering, verstrekking of het aanwezig zijn van tenminste de handelshoeveelheid drugs. De feitelijke constatering is voldoende om tot handhaving over te gaan o.g.v. artikel 13b Opiumwet. De last kan zowel aan de huurder als aan de eigenaar worden opgelegd.
[…]
1. Toepassing van de bestuursdwang vindt in beginsel plaats door directe sluiting van de woning of het lokaal.
Artikel 13b Opiumwet stelt dat de burgemeester de bevoegdheid toekomt om een last onder bestuursdwang op te leggen. Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: 1. de bevoegdheid van de burgemeester om over te gaan tot herstel van de normale toestand door het ongedaan maken, beëindigen of voorkomen van de overtreding indien de last tot herstel niet of niet tijdig wordt uitgevoerd (feitelijke bestuursdwang; zie titel 5.1 Algemene wet bestuursrecht (Awb)), of 2. de herstelsanctie, inhoudende een last tot herstel van de overtreding (door het opleggen van een last onder dwangsom). Om de handel in drugs vanuit woningen en lokalen tegen te gaan is een strikte handhaving gewenst en noodzakelijk. Om die reden wordt voor de toepassing van bestuursdwang o.g.v. artikel 13b Opiumwet, in principe gekozen voor directe sluiting van het betreffende pand. Overeenkomstig de bepalingen van de Awb dient aan de overtreder een termijn te worden gegeven (begunstigingstermijn) waarbinnen hij zelf het pand kan (laten) ontruimen.
1. zwaarte sanctie/termijn sluiting
Blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 13b Opiumwet heeft deze bepaling tot doel:
  • De preventie en beheersing van de uit het drugsgebruik voorvloeiende [sic] risico’s voor de volksgezondheid;
  • Het voorkomen van nadelige effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden.
De op te leggen maatregel is bedoeld als herstelsanctie. Sluiting is gericht op het herstel van de gewenste situatie en het weren en terugdringen van drugshandel al dan niet in georganiseerd verband (en de effecten daarvan) vanuit panden. Doel van de sluiting en de daaraan gekoppelde termijn zijn hiermee in overeenstemming met het hiervoor genoemde doel van artikel 13b Opiumwet. De zwaarte van de op te leggen sanctie is afhankelijk van meerdere factoren.
1. Relevante indicatoren voor bepalen zwaarte sanctie.
De navolgende (niet limitatieve) indicatoren worden betrokken bij het bepalen van de zwaarte voor de op te leggen sancties. Deze indicatoren zijn in de beleidsafwegingen betrokken en hebben geleid tot de sancties zoals die in de beleidsregels als uitgangspunt zijn vastgelegd.
  • de hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II van de Opiumwet (dit zal in ieder geval een als handelshoeveelheid aan te merken hoeveelheid moeten zijn);
  • mate van professionaliteit of georganiseerdheid (thuisteler versus georganiseerd bedrijfsmatig/crimineel netwerk);
  • de mate waarin het gebouw betrokken is bij de drugshandel in georganiseerd verband;
  • de mate waarin het gebouw bekend staat als drugsadres;
  • de vraag of sprake is van (samenloop met) gewelds- of andere openbare orde delicten;
  • de vraag of sprake is van één of meer (vuur)wapens/verboden wapenbezit als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie;
  • het bestaan van een vermoeden van verwijtbaarheid van de bewoner(s)/betrokkene(n);
  • het bestaan van een vermoeden dat de bewoner(s)/betrokkene(n) verkeert/verkeren in kringen van personen met antecedenten (hierbij moet met name gedacht worden aan antecedenten die betrekking hebben op de Opiumwet of de Wet Wapens en Munitie. Ook antecedenten op het gebied van geweld jegens personen of zaken, zoals mishandeling, bedreiging, vernieling of diefstal e.d. kunnen een rol spelen);
  • de vraag of sprake is van recidive;
  • de vraag of sprake is van een combinatie van middelen als bedoeld in lijst I en lijst II Opiumwet;
  • de mate van brandgevaar en/of ander gevaar voor de omgeving; de mate van risico voor omwonenden;
  • de mate van overlast en de effecten op de omgeving;
  • de aannemelijkheid dat de woning niet overeenkomstig de woonfunctie wordt gebruikt;
  • de aannemelijkheid dat behalve het pand of het daarbij behorende erf nog één of meer locaties betrokken is/zijn bij drugshandel in georganiseerd verband;
  • mate van verwijtbaarheid en betrokkenheid van andere bewoners en de daarvan af te leiden bescherming die dat vergt.

Hoofdstuk 5Handhaving

5.1
Handhaving gestelde gedoogcriteria bij gedoogde coffeeshops
[…]
5.2
Handhaving aanwezigheid/verkoop vanuit woningen en/of lokalen (niet zijnde gedoogde coffeeshops)
Als uitgangspunt geldt dat de hierna genoemde maximum herstelsancties worden opgelegd, tenzij naar het oordeel van de burgemeester de omstandigheden van het concrete geval nopen tot het opleggen van een lichtere sanctie.
Verkoop, aflevering, verstrekking dan wel aanwezig hebben van harddrugs in/vanuit een lokaal dan wel op of bij het lokaal behorende erven, van meer dan 0,5 gram
1e keer
Bestuursdwang (sluiting) voor de duur van maximaal twaalf maanden. […]
2e keer (binnen twee jaren na heropening):
Bestuursdwang (sluiting) voor onbepaalde tijd. […]
[…]
[…]
[…]