ECLI:NL:RBNNE:2023:265

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3715
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak, niet gemotiveerd betwist

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak, gelegen in de gemeente Súdwest-Fryslân. De eiseres, die de waarde te hoog vond, had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, die de waarde per 1 januari 2020 op € 594.000 had vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres in haar beroepschrift niet voldoende concrete beroepsgronden heeft aangevoerd en enkel een opsomming van niet uitgewerkte gronden heeft gepresenteerd. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiseres de waardebepaling van de verweerder niet gemotiveerd heeft betwist.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de verweerder zijn stellingen voldoende heeft onderbouwd met een taxatierapport, waarin de waarde van de onroerende zaak is vastgesteld door middel van de methode van huurwaardekapitalisatie. De rechtbank concludeert dat de verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem voorgestane waarde niet te hoog is. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en haar verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn is afgewezen, omdat deze termijn niet was overschreden ten tijde van de uitspraak. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3715
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 2 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Súdwest-Fryslân, verweerder

(gemachtigde: S. Tiesma-Weima).

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2021 heeft verweerder op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [plaatsnaam] (de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2020 vastgesteld voor het kalenderjaar 2021 op € 594.000
Bij uitspraak op bezwaar van 21 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2023 via een beeldverbinding. De gemachtigde van eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door taxateur [persoon 1] .

Overwegingen

Feiten
1. De onroerende zaak is een kantoor/opslag/distributie. Het kantoor heeft een brutovloeroppervlakte van 536 m2, de opslag/distributie heeft een brutovloeroppervlakte van in totaal 3.620 m2. De onroerende zaak heeft een kaveloppervlakte van 3.938 m².
Geschil en beoordeling
2. Partijen verschillen van mening over de waarde van de onroerende zaak per
1 januari 2020. Eiseres vindt dat de waarde te hoog is vastgesteld en verweerder staat een waarde voor van € 594.000.
3. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de door hem voorgestane waarde per 1 januari 2020 niet hoger is dan de waarde in het economische verkeer op die datum. Als verweerder niet aan deze bewijslast voldoet, komt de vraag aan de orde of eiseres de door haar bepleite waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, zal de rechter als regel de waarde zelf vaststellen [1] .
4. Eiseres heeft in haar beroepschrift en haar nadere stuk van 6 januari 2023 volstaan met een opsomming van een aantal niet concreet uitgewerkte beroepsgronden en een algemene verwijzing naar het door haar ingediende bezwaarschrift.
5. Verweerder heeft de stellingen van eiseres gemotiveerd weersproken.
6. De rechtbank overweegt dat eiseres in haar beroepschrift heeft volstaan met een opsomming van een aantal niet concreet uitgewerkte beroepsgronden en een verwijzing naar het door haar ingediende bezwaarschrift. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met deze algemene beroepsgronden de waardebepaling van verweerder in zoverre niet gemotiveerd betwist, omdat niet is uitgewerkt waarom deze beroepsgronden enige relatie hebben met het gewaardeerde object. Deze standaardgronden kunnen daarom niet leiden tot de conclusie dat het beroep gegrond is. In dit verband is mede van belang dat verweerder in zijn taxatierapport transacties van referentieobjecten heeft gebruikt, terwijl eiseres niet heeft uitgewerkt waarom deze referentieobjecten niet geschikt zijn.
7. Ook de verwijzing naar het door eiseres ingediende bezwaarschrift kan niet leiden tot gegrondheid van het beroep. Uit de enkele verwijzing naar de gronden in het bezwaarschrift kan immers niet worden geconcludeerd dat verweerder de waarde te hoog heeft vastgesteld, nu verweerder hierop in de bestreden uitspraak op bezwaar is ingegaan en eiseres in haar beroepsgronden niet heeft aangegeven waarom de weerlegging van verweerder niet juist is.
8. Ter onderbouwing van de beschikte waarde heeft verweerder verwezen naar een taxatierapport, waaruit volgt dat de waarde van de onroerende zaak door toepassing van de methode van huurwaardekapitalisatie tot stand is gekomen. Aan de hand van deze methode heeft de taxateur de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2020 bepaald op € 606.000. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee de waarde van de onroerende zaak als zodanig op een voldoende verifieerbare en controleerbare wijze onderbouwd en in voldoende mate uiteengezet hoe de waarde tot stand is gekomen. De rechtbank betrekt daarbij dat een bottom-up berekening van de kapitalisatiefactor en onderbouwende marktgegevens van referentieobjecten bij het taxatierapport zijn gevoegd.
9. Gelet op voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de door hem voorgestane waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2020 niet te hoog is. Al hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
10. Het beroep is ongegrond.
Immateriële schadevergoeding (ISV)
11. Eiseres heeft verzocht om toekenning van ISV wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat de redelijke termijn ten tijde van deze uitspraak niet is overschreden.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Bontsema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Zie HR 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300, en HR 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2132