ECLI:NL:RBNNE:2023:3044

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
17188740
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van het perspectiefbesluit door de kinderrechter in een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 9 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de uitvoering van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, die onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder van de kinderen verzocht de kinderrechter om de GI te verplichten tot het uitvoeren van een ouderschapsbeoordeling in een gezinsopname, zoals eerder afgesproken in het plan van aanpak. De GI had echter haar koers gewijzigd en stelde dat de kinderen niet meer bij de moeder konden worden geplaatst, wat leidde tot een onnavolgbaar perspectiefbesluit. De kinderrechter oordeelde dat de GI onvoldoende onderbouwd had waarom de koerswijziging noodzakelijk was en dat dit de rechtsbescherming van de moeder in het gedrang bracht. De kinderrechter besloot dat de moeder alsnog moest worden aangemeld voor de gezinsopname, met als doel de opvoedvaardigheden van de moeder te beoordelen en de mogelijkheden voor terugplaatsing van de kinderen te onderzoeken. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van de minderjarigen en de rechtsbescherming van de ouders in dergelijke procedures.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaakgegevens : C/17/188740 / JE RK 23-279
datum uitspraak: 9 mei 2023
Beschikking geschillenregeling ex artikel 1:262b Burgerlijk Wetboek (BW)
in de zaak van
[de moeder]hierna te noemen de moeder,
wonende te [plaats] .
betreffende
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [de minderjarige 2] ,
[de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [de minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
hierna te noemen de GI (gecertificeerde instelling),
gevestigd te Leeuwarden;
[de pleegouders]
hierna te noemen de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de moeder van 28 maart 2023, ingekomen bij de griffie op
29 maart 2023;
- een verweerschrift van de GI van 20 april 2023, ingekomen bij de griffie op diezelfde dag.;
- een brief van de GI van 24 april 2023 met als bijlage een brief van Verslavingszorg Noord-Nederland van 30 maart 2023 over het verloop van de behandeling van de moeder;
- een brief van de moeder van 24 april 2023 met als bijlage een brief van Verslavingszorg Noord-Nederland van 30 maart 2023 over het verloop van de behandeling van de moeder;
- een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 oktober 2022, ter zitting overgelegd door mr. Rauwerda.
1.2.
Op 25 april 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mevrouw mr. M.R. Rauwerda,
- namens de GI, mevrouw [X] , mevrouw [Y] en mevrouw [Z] .

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
[de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] wonen in het pleeggezin van de pleegouders, [de minderjarige 1] woont in een residentiële voorziening.
2.3.
Bij beschikking van 24 januari 2023 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] verlengd tot 8 februari 2024. Bij dezelfde beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 8 februari 2024, voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg en voor [de minderjarige 1] in een residentiële voorziening.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de GI de integrale ouderschapsbeoordeling in [plaats] , zoals verwoord in het actuele plan van aanpak d.d. 5 december 2022 nakomt en daaraan uitvoering geeft en de moeder aanmeldt voor de gezinsopname in [plaats] , met de opdracht een ouderschapsbeoordeling uit te voeren, te weten een klinische opname voor de duur van 16 weken samen met de kinderen. Deze moet gericht zijn op de opvoedvaardigheden van de moeder en de mogelijkheden tot terugplaatsing van de kinderen bij haar. Door en namens de moeder is ter onderbouwing, samengevat, het volgende aangevoerd.
3.2.
In het plan van aanpak staat vermeld dat de moeder met de kinderen naar een gezinsopname in [plaats] gaat voor een ouderschapsbeoordeling. Om die reden heeft de moeder in eerste instantie ook ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaats met een jaar. Op 24 januari 2023 heeft de moeder een brief naar de rechtbank gestuurd en aangegeven dat zij instemde met een verlenging voor de duur van maximaal zes maanden. De rechtbank had echter op 24 januari 2023 de zaak pro forma behandeld en zowel de ondertoezichtstelling als de uithuisplaatsing van de kinderen met een jaar verlengd. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
3.3.
In verband met twee positieve urinecontroles op 1 en 19 december 2022 ter zake van respectievelijk cocaïne op 1 december en alcohol op 19 december, is de GI in januari 2023 van koers veranderd. Mondeling hebben de gezinsvoogden tijdens een gesprek met moeder aangegeven dat het perspectief van de kinderen niet meer bij haar ligt en onderzocht zal gaan worden in hoeverre moeder een rol op afstand kan vervullen. De positieve urinecontrole op 1 december 2022 is voor de moeder een raadsel. Wel erkent zij voorafgaand aan de urinecontrole op 19 december 2022 alcohol te hebben genuttigd.
3.4.
De moeder benadrukt dat van een terugval in middelengebruik absoluut geen sprake is. Zij heeft in de afgelopen maanden met behulp van VNN positieve stappen gezet. De moeder is reeds een lange periode clean en is verhuisd naar een eigen woning in een kindvriendelijke buurt in [plaats] . De uitkomst van de ouderschapsbeoordeling in [plaats] zal de basis moeten zijn van het perspectiefbesluit dat uiteindelijk genomen zal gaan worden.
3.5.
De moeder heeft het gesprek met de GI op 11 januari 2023 opgevat als een advies over het perspectief van de kinderen. Zij heeft inmiddels de intake voor de gezinsopname in [plaats] gehad en ook deelgenomen aan de verplichte samenwerkingsweken. De samenwerkingsweken zijn op 23 maart 2023 met een positieve beoordeling afgerond. Thans is het wachten op de datum waarop de gezinsopname in [plaats] kan starten. De moeder en de GI verschillen echter thans van mening over de wijze waarop de gezinsopname ingevuld dient te worden. De GI is van mening dat er tijdens de gezinsopname in [plaats] niet meer onderzocht hoeft te worden of de kinderen bij de moeder kunnen gaan wonen, maar beperkt moet worden tot de vraag op welke wijze de rol van de moeder op afstand kan worden ingevuld. Het is niet de bedoeling van de moeder om expliciet het genomen perspectiefbesluit te laten toetsen maar de insteek van deze procedure is dat de moeder van mening is dat er twee trajecten naast elkaar kunnen lopen.

4.Het standpunt van de GI

4.1.
De GI heeft verweer gevoerd tegen het verzoek. De GI stelt zich op het standpunt dat het buiten de rechtsmacht van de rechtbank valt om de GI op te dragen welke vorm van hulpverlening zij binnen de ondertoezichtstelling dient in te zetten
.Zij acht moeder niet-ontvankelijk in een dergelijk verzoek, temeer omdat moeder in hoger beroep kan gaan tegen de beschikking d.d. 24 januari jl. Als de rechtbank het onderhavig verzoek opvat als een verzoek tot toetsing van het perspectiefbesluit en moeder ontvankelijk acht, dan verzoekt de GI moeder haar verzoek af te wijzen en het perspectiefbesluit in stand te laten.
4.2.
De GI constateert dat er sprake is van een patroon waarin terugkerend middelengebruik aan de orde is. De GI heeft de moeder in de afgelopen periode van de ondertoezichtstelling de ruimte gegeven om de noodzakelijke stappen te nemen in aanloop naar de gezinsopname. Het heeft sinds de uithuisplaatsing in november 2021 geruime tijd geduurd voordat moeder actief tot handelen is gekomen om haar problematiek aan te pakken. Op 25 november 2021 heeft de moeder de eerste afspraak bij VNN gehad. De moeder bleek vervolgens de behandelafspraken niet na te komen. De eerste urinecontrole heeft dan ook pas plaatsgevonden op 22 juli 2022. Op 26 juli 2022 heeft de moeder positief getest op cocaïne. Van 21 juli 2022 tot en met 16 september 2022 is moeder opgenomen geweest in een kliniek van [instantie 2] . Door [instantie 2] is onder meer geconstateerd dat er bij moeder sprake is van PTSS. De behandeling door [instantie 2] is met goed gevolg afgerond. [instantie 2] heeft moeder geadviseerd om EMDR-therapie te gaan volgen. Moeder geeft aan dit advies te hebben opgevolgd. De GI heeft hierover echter geen terugkoppeling gekregen van VNN.
Op 4 en 6 oktober 2022 heeft moeder een positieve urinecontroles voor alcohol gehad,
gevolgd door een positieve urinecontroles op cocaïne op 1 december 2022. Tot slot had
moeder wederom een positieve urinecontrole op alcohol op 19 december 2022.
Daarbij komt dat het voor de moeder lastig is om haar aandacht goed te verdelen en voldoende sensitief en responsief op [de minderjarige 1] te reageren. De moeder heeft moeite om het gedrag van [de minderjarige 1] te begrenzen. De moeder wijt dit aan het gegeven dat er bij [de minderjarige 1] sprake is van een emotieregulatiestoornis. In het gezinshuis wordt het oppositionele gedrag van [de minderjarige 1] echter in veel mindere mate ervaren. Het lukt de moeder onvoldoende om hierbij naar haar eigen aandeel te kijken en adviezen van de GI over te nemen. De GI acht dat zorgelijk, omdat een goed lopende omgang van groot belang is voor een succesvolle thuisplaatsing.
4.3.
Op 11 januari jl. heeft de GI het multidisciplinaire kernbesluit genomen dat er in de visie van de GI binnen de maatregel niet langer moet worden gewerkt aan terugplaatsing. Nog dezelfde dag is dit met de moeder in een persoonlijk gesprek besproken.
4.4.
Alhoewel de GI zich op het standpunt stelt dat terugplaatsing niet langer in het belang is van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] zal er met een deels ambulant traject wel onderzoek worden gedaan naar de toekomstige rol van de moeder in het leven van de kinderen. Voor dit onderzoekstraject is het niet nodig dat moeder drie maanden clean zou zijn, waardoor de intake en de samenwerkingsweken reeds hebben plaatsgevonden. Op 25 april 2023 (in de middag) vindt er een evaluatie plaats bij de [instantie 1] .

5.De beoordeling

ten aanzien van de ontvankelijkheid
5.1.
De kinderrechter stelt vast dat er wat hem betreft sprake is van een geschil dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreft. Hoewel de moeder zegt dat het haar niet gaat om het perspectiefbesluit op zich, gaat het haar - zo volgt uit haar verzoeken - wel om de rechtstreekse gevolgen daarvan: zij wil immers de gezinsopname een ander doel laten hebben dan de GI wil. Anders dan de moeder (en met de GI) is de kinderrechter van oordeel dat de gezinsopname niet twee trajecten naast elkaar kan inhouden: of er moet bekeken worden of en in hoeverre de moeder in staat zal zijn om de zorg voor de kinderen te dragen, of er moet worden bekeken op welke wijze de moeder invulling kan geven aan een rol als moeder op afstand. Dat betekent dat het besluit van de GI om het doel van de gezinsopname te wijzigen, niet los gezien kan worden van het daaraan ten grondslag liggende perspectiefbesluit. De kinderrechter ziet daarin aanleiding om het perspectiefbesluit te toetsen in het kader van de geschillenregeling (zie: ECLI:NL:PHR:2023:310). Het gaat daarmee niet om de vraag of en welke hulpverlening in wordt gezet binnen de ondertoezichtstelling, maar met welk doel dat gebeurt. Dat het verzoek van de moeder zich specifiek richt tot dat doel, en niet tot het daaraan ten grondslag liggende perspectiefbesluit, maakt dat vanwege de samenhang daartussen niet anders.
ten aanzien van het verzochte
5.2.
Op grond van artikel 1:262b van het BW kunnen geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Hij beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de betrokkenen.
5.3.
De kinderrechter stelt vast dat overeenstemming tussen betrokkenen niet mogelijk is en acht de volgende beslissing in het belang van [de minderjarige 1] [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] wenselijk.
5.4.
Uit het verzoek en het plan van aanpak van de GI van 5 december 2022 blijkt dat de GI het voor een thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder noodzakelijk vindt dat er middels een traject ouderschapsbeoordeling zicht komt op de opvoedvaardigheden van de moeder en ontwikkelingsbehoeften van de kinderen en of de moeder voldoende draagkracht heeft om de zorg voor haar kinderen op zich te nemen.
5.5.
De voorwaarden voor dit traject, die de GI in het plan van aanpak heeft opgenomen zijn als volgt omschreven:
— [de minderjarige 1] / [de minderjarige 2] / [de minderjarige 3] worden te allen tijde verzorgd door een nuchtere,
moeder die niet onder invloed is van drank en/of drugs.
— [de minderjarige 1] / [de minderjarige 2] / [de minderjarige 3] hebben duidelijkheid over de contactmomenten
(omgang) die zij met de moeder hebben. Moeder komt gemaakte de gemaakte
afspraken omtrent de contactmomenten na.
— [de minderjarige 1] / [de minderjarige 2] / [de minderjarige 3] zijn geen getuige van de gedragsverandering van
moeder die optreedt door het alcohol en/of drugsgebruik.
— [de minderjarige 1] / [de minderjarige 2] / [de minderjarige 3] worden pas weer alleen verzorgd door moeder als het
netwerk en betrokken hulpverleners het er allemaal over eens dat dit veilig is voor
de kinderen.
5.6.
Op het moment van de indiening van het verzoek, waarvan het genoemde plan van aanpak deel uitmaakt, van de GI van 5 december 2022, waren hetgeen de GI in haar verweerschrift van 2023 genoemde redenen voor het stopzetten van het traject, grotendeels al bekende feiten (zie ook hiervoor, 4.2). De zorgen die de GI noemt speelden al langere tijd en ook juist om die reden was het plan om middels een ouderschapsbeoordeling duidelijkheid te krijgen of de kinderen terug kunnen naar de moeder. De ter mondelinge behandeling door de GI genoemde omstandigheid dat door de positieve urinecontroles de gezinsopname zou zijn vertraagd, is in het geheel niet onderbouwd en staat haaks op de door de moeder geschetste - en in zoverre door de GI niet weersproken - gang en stand van zaken waar het betreft de gezinsopname en de daaraan voorafgaande intake en samenwerkingsweken.
5.7.
De kinderrechter moet gelet daarop vaststellen dat de GI klaarblijkelijk enkel op basis van de positieve urinecontroles van december haar koers geheel heeft herzien. De kinderrechter acht het onnavolgbaar dat de GI dat vanwege die enkele omstandigheid heeft gedaan, gelet op de voorgeschiedenis en nu er ook nog kort voor het plan van aanpak waarin de GI nog koerste op thuisplaatsing (in oktober 2022) nog positieve urinecontroles zijn geweest. Dat en waarom die urinecontroles van december 2022 van een zodanig cruciaal of essentieel belang waren dat dat een koerswijziging rechtvaardigde, heeft de GI onvoldoende onderbouwd. Bovendien heeft de GI verzuimd om die koerswijziging (die kennelijk op 11 januari 2023 en dus nog voor de verlengingsbeschikking van 24 januari 2023 al was ingezet) aan de rechtbank mede te delen, zodat die omstandigheid niet door de kinderrechter meegenomen kon worden in de beoordeling van het verlengingsverzoek.
5.8.
Hoewel het de GI vrij staat om een standpunt in te nemen over het perspectief van de kinderen, is de kinderrechter van oordeel dat dit in dit geval het onderzoek naar de mogelijkheden van een thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder niet in de weg moet staan. Door het opvoedbesluit nu al als een voldongen feit te presenteren en aan te geven dat er niet meer wordt ingezet op een traject ouderschapsbeoordeling in [plaats] , koerst de GI in feite op een gezagsbeëindigende maatregel terwijl de GI begin december nog de mogelijkheid open hield dat de kinderen thuisgeplaatst zouden kunnen worden (en dat ook zo aan de kinderrechter heeft gepresenteerd in het kader van het verlengingsverzoek). In het kader van rechtsbescherming voor de moeder verdient dat geen schoonheidsprijs en ontneemt het de moeder nu een eerlijke kans om te laten zien dat zij in staat is haar kinderen een geschikte opvoedsituatie te bieden.
5.9.
Een en ander maakt dat de kinderrechter het verzoek van de moeder toe zal wijzen, nu dat in lijn is met het eigen plan van aanpak van de GI van 5 december 2022 en het aan de koerswijziging ten opzichte van dat plan van aanpak ten grondslag liggende perspectiefbesluit onnavolgbaar is. Van de moeder wordt verwacht dat zij zich ten volle inzet voor het traject en zich volledig en zonder uitzondering aan de afspraken houdt die bij een dergelijk traject met haar worden gemaakt, waaronder de voorwaarden zoals genoemd in het plan van aanpak van de GI.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
bepaalt dat de moeder alsnog dient te worden aangemeld voor een voor een gezinsopname in [plaats] , met de opdracht een ouderschapsbeoordeling uit te voeren, te weten een klinische opname voor de duur van 16 weken samen met de kinderen, die gericht moet zijn op de opvoedvaardigheden van moeder en de mogelijkheden tot terugplaatsing van de kinderen bij de moeder.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. van Eijk, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2023.
fn 315