ECLI:NL:RBNNE:2023:3892

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
LEE 22/1816
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J-R. Koning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een handhavingsverzoek inzake overtreding van vergunningvoorschriften door vergunninghouder

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 22 september 2023, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek beoordeeld. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo, dat op 6 september 2021 hun verzoek om handhaving afwees. Het college stelde dat er geen overtredingen waren geconstateerd. In beroep hebben eisers nieuwe handhavingsgronden ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is omdat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie en concludeert dat de reikwijdte van een handhavingsverzoek na het primaire besluit niet kan worden uitgebreid. De rechtbank draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht aan eisers moet worden vergoed. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 juni 2023, waarbij eisers, de gemachtigde van het college en de vergunninghouder aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen overtreding van de planregels zou zijn, en dat de hoogte van de heg en de verkeersveiligheid ter plaatse verder onderzocht moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1816

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], uit [plaats 1], eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo

(gemachtigde: M. de Jonge en R.I. Waijer).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [belanghebbende] uit [plaats 1], vergunninghouder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving.
1.1.
Het college heeft dit verzoek met het besluit van 6 september 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 april 2022 op het bezwaar van eisers is het college bij de afwijzing van het verzoek tot handhaving gebleven.
1.2.
Eisers hebben beroep ingesteld. Het beroep is door eisers aangevuld.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van het college en vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 11 mei 2021 hebben eisers een klacht ingediend tegen het college. In de klachtbrief hebben eisers onder meer geschreven dat vergunninghouder de hoofdingang heeft verplaatst van de [adres 1] naar [plaats 2] en dat zij ook een parkeerplaats aan [plaats 2] heeft aangelegd voor de gasten van de bed and breakfast. Vergunninghouder zou volgens eisers, met de verplaatsing van een hoofdingang, een zelfstandige toegang hebben gecreëerd naar de bed and breakfast wat in strijd is met artikel 27.5.1, onder a, eerste lid, van de planregels. Ook een parkeerplaats die niet op het eigen terrein ligt van de bed and breakfast is niet toegestaan gelet op artikel 27.5.1, onder a, achtste lid, van de planregels.
2.1.
Bij besluit van 6 september 2021 is het verzoek om handhaving niet-ontvankelijk verklaard door het college.
2.2.
Het college heeft onderzoek gedaan bij vergunninghouder in het kader van haar handhavingsplicht. Het college heeft onderzocht of er sprake was van een overtreding van de vergunningvoorschriften, dan wel van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Het college heeft geen overtredingen geconstateerd.
2.3.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit. Het bezwaar is door het college op 20 april 2022 ontvankelijk verklaard en eisers zijn door het college als belanghebbenden aangemerkt. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard omdat volgens het college geen sprake is van een overtreding.
2.4.
Op 20 mei 2022 hebben eisers beroep ingesteld en het beroepsschrift hebben zij aangevuld op 8 september 2022. In het beroep voeren zij als nieuwe handhavingsgronden aan dat de heg aan de voorzijde van de [adres 1] te hoog is en hierdoor eisers het zicht belemmert bij het oprijden van [plaats 3] komende vanaf [plaats 2]. Voor eisers ontstaat hiermee een onveilige verkeerssituatie.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het handhavingsverzoek. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden. Eisers hebben tijdens de zitting de beroepsgrond dat sprake is van planschade ingetrokken, na uitleg van de rechtbank dat hiervoor een apart verzoek moet worden ingediend bij het college.
3.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Het college heeft het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd. Het college moet daarom een nieuw besluit op het bezwaar van eisers nemen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels en beleidsregels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Is er sprake van een overtreding van de planregels van het bestemmingsplan?

Toegangspoort bed and breakfast

4. Eisers betogen dat het tuinhek dat voorheen aan [plaats 2] stond, is veranderd in een eigen toegang voor de bed and breakfast, inclusief brievenbus, verlichting en een slot met sleutel. Eisers verwijzen in hun beroepschrift naar artikel 27.5.1, onder a, eerste lid, van de planregels. Eisers willen dat deze toegang naar de bed and breakfast te niet wordt gedaan. De rechtbank begrijpt hieruit dat eisers betogen dat artikel 27.5.1, onder a, eerste lid, van de planregels door vergunninghouder wordt overtreden.
4.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een overtreding van 27.5.1, onder a, eerste lid, van de planregels. Het college bestrijdt dat een afzonderlijk entree is aangelegd voor de bed and breakfast.
Het college stelt dat de zij-uitgang van het perceel [adres 1] wel is veranderd maar niet specifiek ten behoeve van de bed and breakfast. Volgens het college was er altijd al een ontsluiting aanwezig. De gemeente verwijst naar foto’s van de situatie in 2014 en naar foto’s van de huidige situatie. Het college stelt dat artikel 27.5.1 van de planregels er op is gericht te voorkomen dat er een afzonderlijk af te splitsen wooneenheid ontstaat.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat bet bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De conclusie dat geen sprake is van een overtreding van artikel 27.5.1, onder a, eerste lid, van de planregels is niet voldoende onderbouwd. Het college stelt namelijk dat de toegang hier altijd al heeft gezeten en het gebruik van de toegang niet wezenlijk is veranderd. Niet duidelijk is hoe het college tot deze conclusie is gekomen. Ook is het de rechtbank niet duidelijk geworden op welke wijze het college de overgelegde foto’s, de verschijningsvorm van de huidige toegangspoort en de informatie van de website van de bed and breakfast heeft meegenomen in haar motivering. Zo is de toegangspoort uitgerust met een bel, een brievenbus en verlichting en zegt de website van de bed and breakfast het volgende: "het gastenverblijf heeft een eigen toegang, gratis parkeren op eigen terrein, een privé terras en u loopt zo vanaf het terras rechtstreeks het [plaats 4]. De foto’s op de website van de bed and breakfast laten zien dat er sprake is van een privéterras waar de toegang direct op uitkomt. [1]
Het college heeft niet duidelijk gemaakt waarom er volgens het college geen sprake is van een overtreding van artikel 27.5.1, onder a, eerste lid, van de planregels. Dat de bouw van de poort vergunningvrij is, is onvoldoende, aangezien het gaat om de vraag of sprake is van strijdig gebruik en niet van vergunningvrij bouwen.
4.3.
Het beroep is gegrond, omdat de beroepsgrond slaagt. De rechtbank zal de overige gronden en verzoeken beoordelen, vanwege de opdracht om het geschil zoveel mogelijk finaal te beslechten. Zij overweegt daarover als volgt.

Hoogte heg en verkeersveiligheid

5. Eisers voeren aan dat voor hen, komende vanaf [plaats 2], een gevaarlijke verkeerssituatie is ontstaan bij het oprijden van [plaats 5]. Eisers stellen dat door de bebouwing en de hoge heg op de aansluiting [plaats 9] hen het vrije zicht wordt ontnomen op [plaats 7]. Hierdoor is volgens eisers een gevaarlijke verkeerssituatie ontstaan die tot op heden voortduurt.
5.1.
Het college heeft ter zitting aangevoerd dat de hoogte van de heg niet is aangevoerd in het handhavingsverzoek van 11 mei 2021 en dat dit niet alsnog kan worden aangevoerd door eisers. Daarnaast stelt het college zich op het standpunt dat de situatie op de aansluiting [plaats 10] niet bijzonder verkeersonveilig is door de hoogte van de heg.
5.2.
De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt omdat met deze grond het verzoek om handhaving na het primaire besluit is uitgebreid. Uit jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat de reikwijdte van een handhavingsverzoek na het primaire besluit niet meer kan worden uitgebreid. [3] De inhoud van het verzoek is bepalend voor de omvang van het geding. Vast staat dat eisers in het handhavingsverzoek niet hebben verzocht om handhavend optreden tegen de, volgens hen, te hoge heg.
5.3.
Ter zitting is, ondanks wat er in rechtsoverweging 5.2. is geschreven, wel gesproken over de hoogte van de heg en de verkeersveiligheid ter hoogte van de aansluiting [plaats 9]. De verkeersonveiligheid wordt door vergunninghouder niet betwist. Evenals eiser vindt vergunninghouder dat de verkeersveiligheid in het geding is. De rechtbank geeft het college dan ook ter overweging mee om onderzoek te doen naar de verkeersveiligheid ter plaatse van de aansluiting [plaats 9]. Het college zou de hoogte van de heg mee kunnen nemen in dit eventuele onderzoek.

Parkeerplaats langs [plaats 2]

6. Eisers stellen dat aan [plaats 2] een parkeerplaats is gerealiseerd. Deze parkeerplaats wordt volgens eisers gebruikt door de klanten van de bed and breakfast. Dit is een overtreding van het bestemmingsplan volgens eisers en het college moet hier op handhaven. Eisers hebben verschillende foto’s overgelegd om hun stelling kracht bij te zetten.
6.1.
Het college is niet met zoveel worden ingegaan op de parkeerplaats die aan [plaats 2] is gerealiseerd, wel is door een medewerker van de gemeente Tynaarlo geconstateerd dat er een parkeervak op [plaats 2] is gerealiseerd en dat het parkeervak ligt op het perceel dat behoort aan de eigenaren van het adres [adres 2]. Tijdens de zitting heeft het college aangevoerd dat er geen overtreding van artikel 27.5.1, onder a, achtste lid, van de planregels is geconstateerd.
6.2.
Ter zitting heeft vergunninghouder aangevoerd dat haar gasten geen gebruik maken van het parkeervak aan [plaats 2], dat het niet van haar is en dat zij dit parkeervak ook niet heeft aangelegd.
6.3.
De beroepsgrond van eisers slaagt. De rechtbank is van oordeel dat het college het besluit tot afwijzing van het handhavingsverzoek onvoldoende heeft gemotiveerd. In het bestreden besluit wordt gesteld dat is vastgesteld dat het parkeren door zowel de gasten als de eigenaar gebeurt via de inrit aan [plaats 11]. Hiermee laat het college onbesproken of er door de gasten van de bed and breakfast ook wordt geparkeerd aan [plaats 2] en dus niet op het eigen terrein van de bed and breakfast. Dit klemt, nu eisers foto’s hebben overgelegd waaruit zou kunnen volgen dat er wel degelijk sprake is van parkeren door gasten van de bed and breakfast aan [plaats 2] en nu in artikel 27.5.1, onder achtste lid, van de planregels is bepaald dat door gasten van de bed and breakfast op eigen terrein dient te worden geparkeerd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en daarmee is strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over het bezwaar te nemen. Dit omdat het op de weg van het college ligt om een besluit deugdelijk te motiveren.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden. Er zijn geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 20 april 2022;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J-R. Koning, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Bestemmingsplan buitengebied, gemeente Tynaarlo
Artikel 27 Wonen
27.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, al dan niet in combinatie met:
- een aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2, die zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid;
- een bed and breakfast;
….
27.5
Specifieke gebruiksregels
27.5.1
Toegestaan gebruik
In overeenstemming met deze bestemming is:
a. het gebruik van de gebouwen voor een bed and breakfastvoorziening, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
1. de vestiging van een bed and breakfast wordt gerealiseerd binnen de woning, waarbij geen afzonderlijke entree en/of oprit wordt aangelegd;
2. er mag aan maximaal vier personen nachtverblijf worden verschaft;
3. het aantal slaapkamers bedraagt niet meer dan twee;
4. de oppervlakte van de bed and breakfast bedraagt niet meer dan 30% van het bestaande vloeroppervlak van de woning waarbij de totale oppervlakte ten hoogste 45 m2 bedraagt;
5. een bed and breakfast mag geen tekenen van een wooneenheid vertonen, zoals een keuken. Eigen sanitaire voorzieningen zijn wel toegestaan;
6. een bed and breakfast dient te worden geëxploiteerd door de bewoner van de woning;
7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand is slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2. Lichtreclame is niet toegestaan;
8. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
b. het gebruik van gedeelten van een woning, inclusief een bijgebouw bij de woning, voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een bedrijf uit categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijven, met inachtneming van de volgende regels:
1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep/bedrijf mogen zowel in het hoofdgebouw als in een al dan niet vrijstaand bijgebouw worden verricht;
3. het beroep/bedrijf dient te worden uitgeoefend door de bewoner van de woning;
4. het deel voor uitoefening van een aan huis verbonden beroep/bedrijf mag tot 30% van de vloeroppervlakte van het hoofd- en bijgebouw bedragen, met een maximum oppervlakte van 45 m²;
5. er mogen geen activiteiten plaatsvinden die op grond van artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omgevingsvergunningsplichtig zijn, dan wel op grond van de Wet milieubeheer meldingsplichtig zijn;
6. vanuit de woning mogen geen detailhandel, horeca en groothandel plaatsvinden;
7. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
….
Wet ruimtelijke ordening
Artikel 6.1
1. Burgemeester en wethouders kennen degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
2. Een oorzaak als bedoeld in het eerste lid is:
a. een bepaling van een bestemmingsplan, beheersverordening of inpassingsplan, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.3, artikel 3.6, eerste lid, of artikel 3.38, derde of vierde lid;
een bepaling van een wijziging krachtens artikel 3.6, eerste lid, onder a, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, of van een uitwerking krachtens artikel 3.6, eerste lid, onder b, of een nadere eis krachtens artikel 3.6, eerste lid, onder d;
een besluit omtrent een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, c of g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
de aanhouding van een besluit omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning ingevolge artikel 3.3, eerste lid, of 3.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
een bepaling van een provinciale verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, of van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3, derde lid, voor zover die bepaling een weigeringsgrond bevat als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder c, of 2.11, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
een bepaling van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, voor zover die bepaling een weigeringsgrond bevat als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder c, 2.11, eerste lid, of 2.12, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 10.4.
3. De aanvraag bevat een motivering, alsmede een onderbouwing van de hoogte van de gevraagde tegemoetkoming.
4. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van een oorzaak als bedoeld in het tweede lid, onder a, b, c, e, f of g, moet worden ingediend binnen vijf jaar na het moment waarop die oorzaak onherroepelijk is geworden.
5. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van een aanhouding als bedoeld in het tweede lid, onder d, kan eerst, en moet worden ingediend binnen vijf jaar na terinzagelegging van het vastgestelde bestemmingsplan.
6. Schade als gevolg van een bepaling als bedoeld in artikel 3.3 of artikel 3.6, eerste lid, onder c, of artikel 3.38, derde of vierde lid, wordt eerst vastgesteld op grond van een krachtens die bepalingen genomen besluit.

Voetnoten

1.https://[… 1]/
2.https://[… 2]/