ECLI:NL:RBNNE:2023:411

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
22/2564
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schadevergoeding ten gevolge van mijnbouwactiviteiten en bewijsvermoeden

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 30 januari 2023, wordt het beroep van eisers tegen de gedeeltelijke afwijzing van hun aanvraag om schadevergoeding ten gevolge van mijnbouwactiviteiten beoordeeld. Eisers, eigenaren van een woning in Groningen, hadden een aanvraag ingediend voor schadevergoeding na schade die zij aan hun woning toeschrijven aan mijnbouwactiviteiten. De verweerder, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, had in een eerder besluit een schadevergoeding van € 6.071,88 toegekend, maar een deel van de schade was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 6 januari 2023 behandeld, waarbij deskundigen en gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De rechtbank stelt vast dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat de lekkageschade in hun woning het gevolg is van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. De deskundigen hebben in hun rapporten geconcludeerd dat er geen causaal verband is tussen de bodembeweging en de lekkageschade. De rechtbank benadrukt dat het bewijsvermoeden niet van toepassing is, omdat de deskundigen voldoende hebben aangetoond dat de schade niet door mijnbouwactiviteiten is veroorzaakt. De rechtbank volgt de deskundigen in hun oordeel en concludeert dat verweerder zich op hun adviezen mocht baseren.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het vaststellen van schade en de rol van deskundigen in het proces. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond, wat betekent dat de eerdere beslissing van de verweerder in stand blijft. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht op hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2564

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Groningen, eisers

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (verweerder)

(gemachtigden: mr. K. Winterink en mr. I. Pijper).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag van eiseres om schadevergoeding ten gevolge van mijnbouwactiviteiten.
1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 13 september 2021 voor deze aanvraag een vergoeding toegekend van totaal € 6.071,88. Een deel van de schade is afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 juni 2022 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op 23 december 2022 een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigden van verweerder en de deskundige van verweerder, deskundige C. Dobbe van CED (hierna: Dobbe).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om schadevergoeding ten gevolge van mijnbouwactiviteiten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van het volgende.
4.1.
Eisers zijn eigenaar van een woning aan [woonplaats] te Groningen. De woning is in 1971 gebouwd en eisers zijn sinds 2008 de eigenaren.
4.2.
Eisers hebben op 24 maart 2021 een aanvraag voor een schadevergoeding ingediend.
4.3.
Op 17 juni 2021 heeft deskundige J. Zijlstra de schades in de woning opgenomen. Bij die inspectie zijn 10 schades vastgesteld. Deskundige H. Kuik van CED (hierna: Kuik) heeft in het adviesrapport van 6 juli 2021 de schades beoordeeld. Hij heeft geadviseerd om voor € 5.671,88 aan schadevergoeding toe te kennen.
4.4.
Eisers hebben een zienswijze ingediend. Volgens eisers is schade 11 de belangrijkste schade. Dit is de lekkage in de badkamer die zichtbaar is in het plafond van de woonkamer, niet als schade opgenomen. Uit andere schades zou blijken dat de vloer in de badkamer is gezakt.
4.5.
Na een ingediende zienswijze heeft deskundige Kuik een herzien adviesrapport uitgebracht. In dit advies adviseert hij om voor € 5.671,88 aan schade te vergoeden. De in de zienswijze gestelde schade, de schade aan het plafond door lekkage, is daarin als schadenummer 11 opgenomen.
4.6.
In het primaire besluit heeft verweerder een bedrag toegekend van € 5.671,87 (schadevergoeding), € 250 (overlastvergoeding), thuisblijfvergoeding (€ 95) en € 55,01 (wettelijke rente).
4.7.
Eisers hebben bezwaar ingediend tegen het primaire besluit.
4.8.
Op verzoek van de verweerder heeft deskundige Paul Kroes van CED (hierna: Kroes) schade 11 opnieuw beoordeeld. De beoordeling van Kroes is verwoord in het adviesrapport ambtelijk van 21 december 2021.
4.9.
Eisers hebben hun bezwaren tijdens de hoorzitting in bezwaar mondeling toegelicht. Deskundige P. Kleine van CED (hierna: Kleine) was aanwezig om de schades vanuit technisch oogpunt nader toe te lichten.
4.10.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gehouden.
5. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het primaire besluit.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Uit de wet en de rechtspraak vloeit voort dat verweerder aannemelijk dient te maken of met een voldoende grote mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de schade door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten is ontstaan of verergerd, en zo ja, waardoor de schade is ontstaan of verergerd. Het bewijsvermoeden wordt niet weerlegd geacht als het weliswaar aannemelijk is dat een schade niet door bodembeweging als gevolg van gaswinning is ontstaan of verergerd, maar onvoldoende zekerheid kan worden gegeven over de vraag waardoor de schade wel is ontstaan of verergerd.
6.2.
In het kader van de vergewisplicht toetst verweerder aan de hand van welke feiten de deskundige tot de conclusie is gekomen dat er met een voldoende mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak van de schade is aan te wijzen. Volgens rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), waaronder de uitspraak van 8 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1631), mag een bestuursorgaan, bij het nemen van een besluit van het advies van de deskundige uitgaan, tenzij door de belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van dat advies, de begrijpelijkheid van de in het advies naar voren gebracht redenering of het aansluiten van de conclusies daarop, naar voren zijn gebracht.
7. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte het bewijsvermoeden voor schade 11 niet van toepassing heeft geacht. Volgens eisers ligt de leiding die de lekkage veroorzaakt niet in de betonvloer, maar er bovenop in een zachte cementlaag. Dit is gevoelig voor aardbevingen. Deskundige Kleine heeft niet toegelicht wat de reden van de lekke koppeling of scheur in de leiding is. Volgens eisers had verweerder daarom moeten overgaan tot een destructief onderzoek. Aanvullend betogen eisers dat in het verleden door aardbevingen er een ruimte van één centimeter tussen het plafond en de muren van de badkamer is ontstaan. Eisers hebben dit dicht gekit. Ook heeft volgens eisers de nieuw aangebrachte afvoer van de wastafel in de slaapkamer naast de badkamer met de lekkage te maken. Volgens eisers is dit ook een teken dat de afvoer in de zandcementlaag lek is. Ter zitting hebben eisers op schades 6, 7, de wanden nabij de badkamer, en schade 8 gewezen; die staan met schade 11 in verband, aldus eisers.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de deskundigen terecht de conclusie getrokken dat het bewijsvermoeden niet van toepassing is. Er is geen sprake van een causaal verband tussen bodembeweging en de lekkageschade. Deskundigen Kuik, Kroes en Kleine hebben in hun advies(rapporten) de conclusie getrokken dat de verdiepingsvloer bij een belasting in zijn geheel gaat werken, inclusief de daarop aangebrachte materialen zoals een drukvloer of tegelwerk. Hierdoor maakt het niet uit of de afvoerleiding zich in de zandcementvloer bevindt: de zandcementvloer beweegt niet los van de constructieve betonvloer die eronder ligt. De hele vloer zal bij een beving bewegen. Dobbe heeft deze conclusie in het nader advies omschreven. De leiding moet, om beschadigd te kunnen worden, ten opzichte van de vloer zodanig ver kunnen bewegen dat de kritieke spanning, die nodig is voor het ontstaan van schade, wordt overschreden. Daar is geen sprake van volgens Dobbe.
7.2.
De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat schade 6, 7 en 8 in verband staan met schade 11, en dat er ruimte zat tussen het plafond en de muren van de badkamer. Behalve hetgeen in rechtsoverweging 7.1 is overwogen, komt daar nog bij dat zowel in de vloer van de badkamer als in het plafond van de woonkamer, de dichtstbijzijnde plaatsen nabij de leiding, volgens Dobbe geen scheuren zijn aangetroffen. Ter zitting heeft Dobbe aanvullend toegelicht dat schade 6 zich hoger in de muur bevindt en dat, hoewel deze schade is toegekend, niet in verband staat met eventuele scheuren in de (lager liggende) leiding of de vloer waarin de leiding zich bevindt. Dit geldt ook voor de door eisers dicht gekitte ruimte tussen het plafond van de badkamer en de muren. Daarbij is nog relevant dat elke schade individueel moet worden beoordeeld (uitspraak rechtbank Noord-Nederland van 7 maart 2022, ECLI:NL:RBNNE2022:681) en dat het ook niet noodzakelijk is dat met 100% wetenschappelijke zekerheid vast komt te staan dat de schade geen verband houdt met mijnbouwactiviteiten (uitspraak rechtbank Noord-Nederland 18 mei 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1935). Gelet hierop, bestond er voor verweerder geen aanleiding om destructief onderzoek te doen.
7.3.
De ter plaatse opgetreden trillingssnelheden bevestigen volgens Dobbe verder het beeld dat er geen sprake is van schade in de leiding door invloeden van mijnbouwactiviteiten. De maximaal opgetreden trillingssnelheid bedraagt 6,56 mm/s (1% overschrijdingskans), terwijl de grenswaarde ligt bij 8,5 mm/s (1% overschrijdingskans). Ook dit is volgens Dobbe onvoldoende om een causaal verband aan te kunnen nemen.
7.4.
Gelet op het zojuist overwogene, hebben de deskundigen van verweerder voldoende uiteengezet dat het bewijsvermoeden niet op schade 11 van toepassing is. Eisers hebben onvoldoende aangedragen om aan de conclusies van de deskundigen te kunnen twijfelen (vgl. de uitspraak rechtbank Noord-Nederland 13 juli 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:2751). Verweerder mocht zich op de adviezen van de deskundigen baseren. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.K. Veenstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.