ECLI:NL:RBNNE:2023:439

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
21-1168
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-beroep ongegrond verklaard na nieuw besluit Uwv op basis van deskundigenrapport

Op 9 februari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een WIA-zaak waarbij de rechtbank het beroep van eiser ongegrond heeft verklaard. Eiser had eerder een WIA-uitkering geweigerd gekregen door het Uwv, omdat hij niet als arbeidsongeschikt werd beschouwd. Eiser betwistte deze beslissing en bracht een eigen expertiserapport in, wat leidde tot de inschakeling van een onafhankelijke psychiater door de rechtbank. Deze psychiater kwam tot andere conclusies dan het Uwv, maar de verzekeringsarts van het Uwv en eiser waren het eens met de bevindingen van de deskundige. De rechtbank oordeelde dat het de taak van de verzekeringsarts was om de medische beperkingen vast te stellen en dat deze dat adequaat had gedaan. Eiser kreeg uiteindelijk een WIA-uitkering toegekend, maar was het niet eens met het nieuwe besluit van het Uwv. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende concrete medische gegevens had ingebracht om het nieuwe standpunt van de verzekeringsarts te betwisten. De rechtbank concludeerde dat het nieuwe besluit van het Uwv terecht was genomen en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werden de proceskosten van eiser vergoed door het Uwv.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1168

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] eiser

(gemachtigde: J.R. Beukema),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. Wardenburg).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde partij], uit [plaats]

Inleiding

1.1
In zijn besluit van 13 oktober 2020 heeft verweerder vastgesteld dat eiser met ingang van 31 augustus 2020 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. In zijn besluit van 8 maart 2021 heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
1.2
Eiser heeft tegen het besluit van 8 maart 2021 beroep ingesteld. Hij heeft de rechtbank geen toestemming gegeven om zijn medische gegevens aan [derde partij] te sturen. Verweerder heeft op 25 mei 2021 een verweerschrift ingediend. Daarbij was gevoegd een rapport van 5 mei 2021 van de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep N.M.M. Kummeling.
1.3
Bij brief van 24 september 2021 heeft eiser een expertiserapport van 22 september 2021 van de neuroloog J.U.R. Niewold ingezonden.
1.4
Verweerder heeft bij brief van 5 oktober 2021 gereageerd op de beroepsgronden. Daarbij was gevoegd een rapport van 4 oktober 2021 van Kummeling. In reactie op het rapport van Niewold heeft verweerder bij brief van 1 december 2021 een rapport van 25 november 2021 van Kummeling en een rapport van 30 november 2021 van de arbeidsdeskundige Bezwaar en Beroep J.J.C. Röttjers ingezonden.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2022 op zitting behandeld. Met instemming van eiser heeft de gehele behandeling in het openbaar plaatsgevonden. Aanwezig waren eiser, Beukema en (via Skype) Wardenburg. Voor [derde partij] was aanwezig [directeur] De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
1.6
De rechtbank heeft het onderzoek heropend om een deskundigenonderzoek te laten doen. Als deskundigen heeft zij benoemd drs. E.H. Horwitz, psychiater, en drs. J. Meeuwis, arts in opleiding tot psychiater, beiden werkzaam bij [organisatie] . Bij brief van 8 februari 2022 heeft eiser de rechtbank gevraagd de vraagstelling aan deze deskundigen op een paar punten aan te vullen. Horwitz en Meeuwis hebben op 30 juni 2022 hun rapport uitgebracht.
1.7
Eiser heeft bij brief van 28 juli 2022 op de deskundigenrapportage gereageerd. Bij brief van 15 augustus 2022 heeft verweerder een rapport van 4 augustus 2022 van Kummeling, een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), een rapport van 8 augustus 2022 van Röttjers en een nieuw besluit op bezwaar van 15 augustus 2022 ingezonden.
1.8
In dat nieuwe besluit heeft verweerder eiser alsnog met ingang van 31 augustus 2020 een WIA-uitkering toegekend, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 48,08%. Verweerder heeft eisers proceskosten in bezwaar vergoed. De rechtbank heeft het nieuwe besluit in haar beoordeling meegenomen.
1.9
Bij brieven van 22 augustus 2022 en 12 september 2022 heeft eiser gereageerd op het nieuwe besluit. Bij brief van 2 november 2022 heeft de rechtbank eiser op zijn verzoek van 19 oktober 2022 laten weten dat zij zijn brief van 22 augustus 2022 heeft ontvangen en in de beoordeling meeneemt.
1.1
Eiser en verweerder hebben toestemming gegeven voor het achterwege laten van een tweede zitting. [derde partij] heeft niet laten weten dat zij een nieuwe zitting wilde. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek opnieuw gesloten.

Het oordeel van de rechtbank

Wat moet de rechtbank beoordelen?
2. In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder terecht heeft aangenomen dat eiser met zijn medische beperkingen op psychisch en lichamelijk gebied, in aansluiting op de conclusies van Horwitz en Meeuwis, met ingang van 31 augustus 2020 recht heeft op een WIA-uitkering naar 48,08% arbeidsongeschiktheid.
Formele overweging
3. Nu verweerder het nieuwe besluit van 15 augustus 2022 heeft genomen, heeft eiser geen belang meer bij zijn beroep tegen het besluit van 8 maart 2021. De rechtbank zal daarom zijn beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk verklaren en het besluit van 15 augustus 2022 inhoudelijk beoordelen. Over de proceskosten zal zij aan het eind van deze uitspraak beslissen.
Is het medische standpunt van verweerder juist?
4. Eiser heeft aangevoerd dat hij op een tweetal aspecten van de FML meer beperkt is dan Kummeling heeft aangenomen. Ook Niewold heeft aangegeven dat eiser meer beperkt is. Eiser acht zich volledig arbeidsongeschikt. Hij heeft gevraagd om wettelijke rente over een eventuele nabetaling. Naar aanleiding van het nieuwe besluit van 15 augustus 2022 heeft eiser in zijn brief van 22 augustus 2022 aangevoerd dat het beeld dat Horwitz en Meeuwis van hem schetsen diametraal afwijkt van het medisch en arbeidskundig onderzoek van verweerder. Hij vermoedt dat verweerder eiser monddood wil maken omdat de rechtbank, anders dan verweerder wenste, een psychiater in plaats van een verzekeringsarts heeft ingeschakeld. Kummeling gooit nu zijn eigen verzekeringsgeneeskundige sausje over het deskundigenrapport. Daarom ziet eiser graag dat de rechtbank een aantal nadere vragen aan Horwitz en Meeuwis voorlegt.
5. Verweerder heeft zijn besluit van 8 maart 2021 gebaseerd op het rapport van 28 januari 2021 van Kummeling. Die heeft zich vervolgens kunnen vinden in de aanpassingen in de FML die Horwitz en Meeuwis voorstellen. Deze aanpassingen moesten nog wel in een nieuwe FML worden verwerkt en dat heeft Kummeling in zijn rapport van 4 augustus 2022 gedaan. Daarop heeft verweerder het nieuwe besluit van 15 augustus 2022 genomen.
6.1
De rechtbank overweegt het volgende. Het rapport van Horwitz en Meeuwis beschrijft alle beschikbare medische informatie, is uitvoerig gemotiveerd, inzichtelijk en bevat geen tegenstrijdigheden. Zij hebben de vragen van de rechtbank (aangevuld met de suggesties van 8 februari 2022 van eiser) duidelijk beantwoord en op een paar punten nadere opmerkingen gemaakt. Zij hebben het expertiserapport van Niewold beoordeeld en zijn het gedeeltelijk met diens conclusies eens. De rechtbank volgt de conclusies van haar deskundigen en neemt deze over. Daarbij merkt zij op dat ook eiser en verweerder hebben ingestemd met de conclusies van Horwitz en Meeuwis dat er nadere beperkingen nodig waren. In zijn brief van 28 juli 2022 schrijft eiser immers dat hij de conclusies en bevindingen van de deskundigen als een volstrekte bevestiging ziet van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd. Ook Kummeling sluit zich aan bij de deskundigen. Dan resteert de vraag of Kummeling de conclusies van de deskundigen op correcte wijze in de aangepaste FML heeft verwerkt en of eiser voldoende heeft aangevoerd om aan te nemen dat dit niet zo is.
6.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is het de uitsluitende taak van de verzekeringsarts om de beperkingen van verzekerden in kaart te brengen en vast te leggen in een FML [1] . Dat neemt niet weg dat volgens die jurisprudentie de bijzondere waarde die aan rapporten van verzekeringsartsen van het Uwv werd toegekend niet langer een juiste weergave van de door de bestuursrechter te verrichten beoordeling is [2] . Uit deze laatste uitspraak blijkt dat stukken met medische informatie naar hun aard geschikt zijn om twijfel te zaaien aan het oordeel van het Uwv.
6.3.1
In zijn rapport van 4 augustus 2022 bespreekt Kummeling de punten waarop Horwitz en Meeuwis het niet met de FML van 8 oktober 2020 eens zijn. Het gaat om de aspecten “persoonlijk en sociaal functioneren”, “eigen gevoelens uiten”, “samenwerken met anderen”, “vervoer”, “beroepsmatig vervoer” en “werktijden”, waarbij de deskundigen melden dat zij niet getraind zijn in het beoordelen van een FML. Voor wat betreft het “persoonlijk en sociaal functioneren” kan eiser volgens Horwitz en Meeuwis niet, zoals in de FML is vastgelegd, minimaal een half uur de aandacht richten op één concentratiebron. Kummeling heeft eiser alsnog beperkt geacht op dit aspect: “kan de aandacht niet langer dan een half uur richten op één informatiebron”. Dat doet Kummeling omdat uit de beschrijvingen van het onderzoek en de activiteiten die eiser nog wel onderneemt, blijkt dat langer dan vijf minuten de aandacht richten op één informatiebron wel kan. Ook op het aspect “eigen gevoelens uiten” heeft hij eiser alsnog beperkt geacht: hij gaat mee met de deskundigen waar dezen melden dat eiser zich emotioneel labiel en dysfoor kan uiten tijdens een gesprek. De score wordt dan: “beperkt, brengt anderen in verwarring door onduidelijke, onvoorspelbare of onconventionele wijze van gevoelsuitingen”, met als toelichting: “cliënt kan zich tijdens een gesprek emotioneel labiel en dysfoor uiten”.
6.3.2
Bij het aspect “samenwerken” hebben Horwitz en Meeuwis enige twijfel of eiser kan samenwerken met anderen, gezien zijn schrikreacties bij onverwachte geluiden en de dysfore manier waarop hij kan reageren. Kummeling vindt niet dat eiser doorgaans niet met anderen zou kunnen samenwerken, en laat de score “beperkt” staan; dat wil zeggen: eiser kan met anderen werken, maar met een eigen, van te voren afgebakende deeltaak; wel geeft Kummeling als nadere toelichting: “cliënt kan emotioneel labiel en dysfoor reageren tijdens een gesprek”. Op het aspect “vervoer” volgt Kummeling de deskundigen, die zelfstandig autorijden onwenselijk vinden wegens eisers momenten van afwezigheid. Dat doet Kummeling met enige aarzeling, omdat eiser nog wel, met zijn vrouw als bijrijder, stukjes auto rijdt. “Beroepsmatig vervoer” acht Kummeling uit voorzorg niet toegestaan. Ten slotte acht hij eiser op het aspect “werktijden” in het belang van diens nachtrust alsnog beperkt voor ’s nachts werken; eiser kan bovendien maar 30 uur per week werken. Deze extra beperkingen heeft Kummeling in de FML verwerkt.
6.4
De rechtbank oordeelt dat het rapport 4 augustus 2022 van Kummeling uitvoerig gemotiveerd en inzichtelijk is. Er staan geen tegenstrijdigheden in. Hij heeft een zorgvuldig onderzoek gedaan. Kummeling heeft goed uitgelegd waarom en hoe hij de conclusies van de deskundigen in de FML heeft verwerkt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de vragen die eiser in zijn brief van 22 augustus 2022 heeft geformuleerd, aan Horwitz en Meeuwis voor te leggen. Het is immers in eerste instantie aan Kummeling, als deskundige op het gebied van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem, om de conclusies van de deskundigen in een FML te verwerken. Daarna lag het op de weg van eiser om eerst met concrete medische gegevens als bedoeld in de jurisprudentie, twijfel te zaaien aan het standpunt van Kummeling, alvorens eventueel de rechtbank te vragen om de deskundigen nadere vragen te stellen. Die concrete medische gegevens ontbreken. Het is niet voldoende om, zoals eiser doet, het vermoeden uit te spreken dat verweerder eiser monddood wil maken en om het oordeel van Kummeling “een eigen verzekeringsgeneeskundig sausje” te noemen. De medische beroepsgronden slagen niet.
Is het arbeidskundige standpunt van verweerder juist?
7. Als arbeidskundige grond heeft eiser tegen het eerste besluit van 8 maart 2021 aangevoerd dat, gezien het onjuiste medische standpunt van verweerder, een tweetal functies niet geschikt is voor hem. Naar aanleiding van de functieduiding die mede heeft geleid tot het nieuwe besluit van 15 augustus 2022, is eiser van mening dat Röttjers ten onrechte opnieuw komt tot seriematig productiewerk, met productienormen, nu gedurende 30 uur per week.
8. Verweerder baseert zijn arbeidskundig standpunt, zoals dat is neergelegd in zijn besluit van 15 augustus 2022, op het rapport van Röttjers van 8 augustus 2022. Deze heeft op basis van de aangepaste FML geheel nieuwe functies geduid.
9. De rechtbank overweegt het volgende. Het rapport van Röttjers van 8 augustus 2022 is goed gemotiveerd, inzichtelijk en er staan geen tegenstrijdigheden in. De zogenaamde signaleringen bij de functiebelastingen heeft hij voldoende toegelicht. Daarbij verdient vermelding dat Horwitz en Meeuwis zich vanuit hun medische deskundigheid afvragen welke concentratievereisten, gezien eisers concentratieproblemen, worden gesteld aan seriematig productiewerk; zij vinden het niet aannemelijk dat voor eiser voortdurend fijn montagewerk haalbaar is en menen dat, als productienormen stressverhogend zijn, dit een negatieve invloed kan hebben op zijn functioneren. Uit de toelichting bij de signaleringen op dit punt in de nieuwe, geduide functies blijkt echter dat er (in overeenstemming met de aangepaste FML) in deze functies geen bijzondere eisen aan de concentratie worden gesteld. Ook uit de toelichting van Röttjers op de overige signaleringen blijkt voldoende dat de functies op die punten voor eiser geschikt zijn. Röttjers heeft ten slotte uitgelegd waarom hij een groot aantal functies, waarvan een lijst bij zijn rapport is gevoegd, niet heeft kunnen selecteren, omdat ze aan verschillende eisen niet voldoen. De rechtbank ziet geen reden om aan die uitleg te twijfelen. Eiser heeft geen concrete argumenten ingebracht die de rechtbank doen twijfelen aan het standpunt van Röttjers. Ook de arbeidskundige beroepsgronden slagen niet.
10. Terecht heeft verweerder besloten dat eiser ingaande 31 augustus 2020 voor 48,08% arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA. De rechtbank zal het beroep tegen het besluit van 15 augustus 2022 ongegrond verklaren.
11. Omdat verweerder in beroep een nieuw besluit heeft genomen, veroordeelt de rechtbank hem in de kosten voor de door Beukema verleende rechtsbijstand van € 2.092,50 (beroepschrift één punt, verschijnen op de zitting één punt, reactie op het deskundigenrapport een halve punt, waarde per punt € 837,00, gewicht van de zaak: gemiddeld); verder veroordeelt zij verweerder in de kosten (volgens factuur) van het rapport van Niewold van € 1.328,04 en in de kosten van het opvragen van informatie bij de huisarts van € 41,80; totaal aan proceskosten: € 3.462,34. Ook zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 49,00 en de wettelijke rente volgens de CRvB-normen over de nabetaling vergoedt.

Beslissing

De rechtbank :
 verklaart het beroep tegen het besluit van 8 maart 2021 niet-ontvankelijk;
 verklaart het beroep tegen het besluit van 15 augustus 2022 ongegrond;
 bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 49,00 aan eiser vergoedt;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van
3.462,34;
 bepaalt dat verweerder de wettelijke rente over de nabetaling vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van
H.M. Eleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.uitspraak van de CRvB van 24 juni 2021, te vinden op
2.uitspraak van de CRvB van 5 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1960