ECLI:NL:RBNNE:2023:5069

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
LEE 22/3475
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Ziektewet-uitkering en beoordeling van wachtdagen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiseres tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, dat haar per 9 februari 2022 een ZW-uitkering had toegekend, en dat dit besluit later was gewijzigd naar een ingangsdatum van 8 februari 2022. De rechtbank heeft de zaak op 24 oktober 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht 4 februari 2022 als eerste ziektedag heeft aangemerkt, wat betekent dat eiseres recht heeft op een ZW-uitkering vanaf 8 februari 2022, rekening houdend met de wachtdagen. Eiseres betoogde dat haar eerste ziektedag 3 februari 2022 zou moeten zijn, maar de rechtbank concludeert dat deze stelling niet voldoende is onderbouwd met medische stukken. De rechtbank wijst erop dat de werkgever eiseres op 7 februari 2022 ziek heeft gemeld en dat dit door het Uwv is geaccepteerd.

Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van eiseres over de wachtdagen en de proceskosten bezwaarfase beoordeeld. Eiseres stelde dat er geen wachtdagen van toepassing zouden moeten zijn, maar de rechtbank bevestigt dat het Uwv dit correct heeft toegepast. Wat betreft de proceskosten oordeelt de rechtbank dat de gemachtigde van eiseres niet als professioneel dienstverlener kan worden aangemerkt, waardoor er geen recht op vergoeding van proceskosten bestaat. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt de beslissing van het Uwv.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/3475

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering (Uwv)

(gemachtigde: S.S. Wiltjer - Rienstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1.
Het Uwv heeft met het besluit van 28 februari 2022 aan eiseres per 9 februari 2022 een ZW-uitkering toegekend. Met het bestreden besluit van 22 augustus 2022 op het bezwaar van eiseres heeft het Uwv het besluit van 28 februari 2022 gewijzigd en aan eiseres met ingang van 8 februari 2022 een ZW-uitkering toegekend.
1.2.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Totstandkoming van het besluit

2. Bij het primaire besluit van 28 februari 2022 heeft het Uwv aan eiseres een
uitkering ingevolge de ZW toegekend vanaf 9 februari 2022. Hierbij heeft het Uwv aangegeven dat eiseres vanaf 7 februari 2022 in aanmerking komt voor een ZW-uitkering, maar omdat er twee wachtdagen gelden, ontvangt zij per 9 februari 2022 een ZW-uitkering.
3. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv de ingangsdatum van de aan eiseres toegekende ZW-uitkering bepaald op 8 februari 2022. Hiertoe heeft het Uwv aangegeven dat eiseres vanaf 4 februari 2022 als ziekgemeld kan worden aangemerkt. Hierbij geeft het Uwv aan dat eiseres de ziekmelding op 7 februari 2022 heeft doorgegeven nadat bekend was dat zij positief had getest op corona. Ook heeft het Uwv aangegeven dat niet is gebleken van een vast dienstverband met [werkgever] nu eiseres met ingang van 19 juli 2021 een uitzendovereenkomst fase 1 en 2 met [werkgever] heeft gesloten. Het Uwv gaat uit van de eerste ziektedag van 4 februari 2022 waardoor eiseres vanaf 8 februari 2022 in aanmerking komt voor een ZW-uitkering. Ten slotte overweegt het Uwv dat de kosten om bezwaar te maken niet worden vergoed omdat er geen sprake is van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het besluit van het Uwv tot toekenning van een ZW-uitkering aan eiseres met ingang van 8 februari 2022. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiseres ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eerste ziektedag:
6. Eiseres heeft allereerst aangegeven dat haar onvoldoende duidelijk is wat het Uwv meent met de eerste ziektedag. Hiertoe heeft eiseres aangegeven dat zij op 3 februari 2022 niet in staat was haar eigen werk te doen. Dat zij, binnen haar arbeidsovereenkomst, een dag vrij had doet daar niet aan af. 3 Februari is, aldus eiseres, de eerste ziektedag.
6.1.
In het bestreden besluit heeft het Uwv aangegeven dat uit de overgelegde stukken blijkt dat eiseres vanaf 4 februari 2022 als ziek aangemerkt kan worden, ondanks dat zij zich pas op 7 februari officieel bij haar werkgever heeft gemeld. Eiseres heeft, uitgaande van 4 februari als eerste ziektedag, dan recht op een ZW-uitkering vanaf 8 februari 2022. Hiertoe overweegt het Uwv dat het recht op een ZW-uitkering ingaat vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken. Ook geeft het Uwv aan dat eiseres haar stelling dat de eerste ziektedag 3 februari 2022 moet zijn, niet onderbouwd met nieuwe (medische) stukken.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kan deze beroepsgrond van eiseres niet slagen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 29, derde lid, van de ZW bepaalt dat als eerste dag van de ongeschiktheid tot werken de eerste werkdag geldt waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. In dit geval heeft het Uwv, naar het oordeel van de rechtbank, waarde mogen toekennen aan de verklaring van de werkgever en van eiseres zelf. De werkgever heeft eiseres bij het Uwv ziekgemeld met ingang van 7 februari 2022. Eiseres heeft op 11 februari 2022 een door het Uwv aan haar toegezonden vragenlijst ingevuld. In deze vragenlijst heeft zij als antwoord op de vraag vanaf welke datum zij niet meer kon werken ingevuld dat dit was vanaf 7 februari 2022. Ten slotte overweegt de rechtbank dat eiseres niet met nadere (medische) stukken heeft onderbouwd dat zij al op 3 februari 2022 ziek was. Dat uit de stukken volgt dat zij eerder met haar werkgever contact heeft gehad over het ziek zijn van haar zoontje en verkoudheidsklachten, is daarvoor onvoldoende. Dat bij eiseres op 3 februari corona zou zijn vastgesteld, volgt bovendien niet uit de stukken. Gelet op het bovenstaande heeft het Uwv 4 februari 2022 als eerste ziektedag mogen aanmerken.
Wachtdagen:
7. Vervolgens betoogt eiseres dat er geen sprake is van wachtdagen voor de ZW omdat het niet bestaan van een fase C contract volstrekt ongemotiveerd is. Hiertoe heeft eiseres aangeven dat er geen sprake kan zijn van terugzetting van fase B naar fase A nu zij maandcontracten heeft gekregen terwijl zij zwanger was waardoor de termijn nietig is. Bij een nietige bepaling wordt de wettelijke termijn aangehouden welke in dit geval ruim vijf maanden na de laatste overeenkomst van december 2021 is. De overeenkomst duurde daardoor voort tot en met eind mei. Hierbij heeft eiseres betoogt dat het Uwv het aantal wachtdagen onvoldoende heeft gemotiveerd. Het Uwv had erop moeten wijzen dat de werkgever gehouden was te compenseren dan wel dat er een loondoorbetalingsplicht was voor de tweede wachtdag.
7.1.
Het Uwv geeft in het verweerschrift aan dat blijkens de (digitaal ondertekende) uitzendovereenkomst eiseres en [werkgever] zijn overeengekomen dat eiseres met ingang van 19 juli 2021 als uitzendkracht in dienst treedt bij [werkgever] . Hierbij is overeengekomen dat deze uitzendovereenkomst fase 1 en 2 maximaal 78 weken duurt en dat er geen uitzendbeding geldt. In de bijlage wordt eiseres nader geïnformeerd dat er twee wachtdagen gelden bij ziekte. Over deze wachtdagen ontvangt eiseres geen inkomen. Gelet hierop is er, aldus het Uwv, geen aanleiding om uit te gaan van een fase C contract en/of een contract voor onbepaalde tijd.
7.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat in de onderhavige procedure aan de orde is het besluit van het Uwv om aan eiseres met ingang van 8 februari 2022 een ZW-uitkering toe te kennen. Op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, van de ZW wordt het ziekengeld niet eerder uitgekeerd dan vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken. Op grond van dit artikellid geldt derhalve dat sprake is van een tweetal wachtdagen voordat de ZW-uitkering tot uitbetaling komt. Zoals hierboven is overwogen heeft het Uwv terecht 4 februari 2022 als eerste ziektedag aangemerkt. Gelet op deze datum en nu twee wachtdagen in aanmerking dienen te worden genomen heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank terecht de ZW-uitkering vanaf 8 februari 2022 tot uitkering laten komen.
7.2.1.
Voor zover eiseres heeft betoogt dat de contracten met de werkgever nietig zijn en dat dit gegeven in de bestuursrechtelijke procedure dient te worden meegewogen overweegt de rechtbank als volgt. Het civielrecht kan, zoals eiseres terecht stelt, doorwerken in het bestuursrecht. Echter gaat dit niet zo ver dat de bestuursrechter civielrechtelijke vraagstukken via de bestuursrechtelijke weg kan beslechten. De beantwoording van civielrechtelijke vraagstukken ligt bij de civiele rechter. Als eiseres zich op het standpunt stelt dat geen sprake is van een recht op een ZW-uitkering maar dat de werkgever een loondoorbetalingsverplichting heeft omdat zij inmiddels een fase B of fase C contract had dient eiseres dit aan de orde te stellen in een civiele procedure.
Proceskosten bezwaarfase
8. Ten slotte betoogt eiseres dat haar gemachtigde een professioneel dienstverlener is en dat hij daarom recht heeft op een vergoeding van de proceskosten. Hierbij heeft eiseres aangegeven dat zij met haar gemachtigde eerst een mondelinge overeenkomst heeft gesloten en dat deze overeenkomst later op schrift is gezet.
8.1.
Het Uwv heeft in het bestreden besluit overwogen dat de kosten die eiseres heeft gemaakt om bezwaar te maken niet voor vergoeding in aanmerking komen. Hiertoe heeft het Uwv aangegeven dat er geen sprake is van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
8.2.
De rechtbank stelt allereerst vast, zoals door het Uwv ook niet is betwist, dat in het bestreden besluit de eerste ziektedag, en daarmee de ingangsdatum van de aan eiseres toegekende ZW-uitkering is gewijzigd. Hiermee is, naar het oordeel van de rechtbank, eveneens het rechtsgevolg van het besluit gewijzigd, zodat een proceskostenveroordeling aan de orde zou kunnen zijn.
8.3.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kunnen voor vergoeding in aanmerking komen de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Volgens vaste rechtspraak is sprake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand als het verlenen van rechtsbijstand door de rechtsbijstandverlener "een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening". [1]
8.4.
Ter onderbouwing van het standpunt dat hij wel als professioneel gemachtigde dient te worden aangemerkt heeft [gemachtigde] aangegeven dat een MBO-4 diploma voldoende is om te kunnen spreken van enige relevante juridische scholing. Daarnaast heeft [gemachtigde] een lijst met organisaties en personen overgelegd. Hiermee heeft hij, zo begrijpt de rechtbank, bedoeld te onderbouwen dat hij meerdere cliënten heeft. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit dit overzicht echter niet dat sprake is van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening. Ook anderszins, zoals bijvoorbeeld door hem ingediende processtukken of het optreden ter zitting, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden opgemaakt dat [gemachtigde] enige relevante juridische scholing heeft gehad. Uit het bovenstaande volgt dat voor het door [bedrijf] namens eiseres ingediende bezwaarschrift geen vergoeding behoeft te worden toegekend. Het Uwv heeft dan ook in overeenstemming met de wet en de heersende rechtspraak geweigerd eiseres een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toe te kennen.
8.5.
Vervolgens betoogt eiseres dat indien wordt aangenomen dat [gemachtigde] geen professioneel dienstverlener is hij recht heeft op een vergoeding van de verletkosten voor alle tijd dat hij zijn werk niet heeft kunnen doen. Met betrekking tot dit betoog volgt de rechtbank eiseres niet. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Onder verletkosten wordt verstaan gemiste inkomsten of opbrengsten door afwezigheid in verband met het voeren van een procedure, bijvoorbeeld door het bijwonen van een zitting. [2] In de nota van toelichting bij het Bpb is opgenomen dat artikel 1 van het Bpb limitatief opsomt welke kostenposten onder een kostenveroordeling kunnen vallen. Daarbij wordt opgemerkt dat ingevolge de wet de kosten werkelijk moeten zijn gemaakt en men de kosten redelijkerwijs moet hebben gemaakt. [3] Als de partij zelf niet meekomt, kunnen de verletkosten van een gemachtigde die geen rechtsbijstandverlener is op basis van dit onderdeel worden vergoed. De rechtbank is echter van oordeel dat in dit geval niet aannemelijk is geworden dat [gemachtigde] daadwerkelijk inkomsten is misgelopen. Hiertoe overweegt de rechtbank allereerst dat [gemachtigde] bij de Kamer van Koophandel een bedrijf heeft ingeschreven, maar dat, zoals de rechtbank ook in eerdere uitspraken al heeft aangegeven, eiseres en zijn huidige partner [gemachtigde] belangrijkste cliënten zijn. Ook overweegt de rechtbank dat haar niet is gebleken dat [gemachtigde] betaald werk verricht. Het enkel besteden van tijd aan een procedure is niet aan te merken als verletkosten als bedoeld in de regeling. [4] Er bestaat daarom geen aanleiding voor vergoeding van verletkosten.
8.6.
De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding om in deze zaak samenhang aan te nemen met andere zaken die op de zitting van 24 oktober 2023 zijn behandeld. Aan deze zaken liggen aparte besluiten ten grondslag en iedere zaak vergt een aparte beoordeling. Er is geen sprake van één samenstel van feiten en omstandigheden. De anticumulatieregeling op grond van artikel 8:41, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is daarom niet van toepassing. Er wordt dus geen vrijstelling van het betalen van griffierecht verleend. Het door eiseres in deze zaken reeds betaalde griffierecht behoeft daarom niet te worden terugbetaald.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank is gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de
beroepsgronden van eiseres niet slagen. Het Uwv heeft terecht aan eiseres vanaf 8 februari 2022 een ZW-uitkering toegekend. Ook in hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor een ander oordeel. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is hoeft het Uwv het griffierecht niet aan eiseres te vergoeden en krijgt zij ook geen vergoeding voor haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.A. Jonkers-Vellinga, rechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
5 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:276
2.Zie artikel 1, aanhef en onder e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
3.Zie de nota van toelichting, blz. 6; Stb. 1993, 763.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1374).