ECLI:NL:RBNNE:2023:5227

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
LEE 23-2080
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdracht van schadevergoeding bij mijnbouwschade en de gevolgen van cessie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Instituut Mijnbouwschade Groningen. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Instituut, dat zijn aanvraag voor schadevergoeding niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn aanspraak op schadevergoeding had overgedragen aan de koper van zijn woning, waardoor hij geen belang meer had bij de bezwaarprocedure. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de schadevergoeding en de overdracht van de vordering beoordeeld. De eiser had eerder schadevergoeding ontvangen voor schade aan zijn woning, maar na de verkoop van de woning aan de koper, die ook de schade had overgenomen, was de vordering niet meer aan de eiser. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2080

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2023 in de zaak tussen

[naam], uit [woonplaats], eiser

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen

(gemachtigden: mr. B.C. Rots en mr. I. Pijper).

Inleiding

1. Het Instituut Mijnbouwschade Groningen (het Instituut) heeft het bezwaar van eiser bij besluit van 30 maart 2023 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
1.1.
Het Instituut heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft daar bij brief van 1 november 2023 op gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van het Instituut.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het Instituut heeft kunnen concluderen dat eiser zijn aanspraak op schadevergoeding heeft overgedragen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
4.1.
Het Instituut heeft op 27 juli 2020 en 7 april 2021 een schadevergoeding aan eiser toegekend voor schade aan de woning aan de [adres] te [plaats] (de woning).
4.2.
Eiser heeft op 1 augustus 2021 een nieuwe schademelding gedaan voor schade aan de woning.
4.3.
Op 28 september 2021 heeft deskundige D. Huizinga (Huizinga) van NIVRE een adviesrapport uitgebracht. Huizinga heeft voor de schades 1, 2, 4 en 5 een andere uitsluitende oorzaak aangewezen en geadviseerd om geen schadevergoeding toe te kennen. Schade 3 betreft een eerder behandelde schade.
4.4.
Eiser heeft op 6 oktober 2021 een zienswijze ingediend op het adviesrapport. Eiser heeft zijn zienswijze laatstelijk op 30 januari 2022 aangevuld.
4.5.
Op 19 april 2022 heeft deskundige D. den Herder (Den Herder) van NIVRE een herzien adviesrapport uitgebracht. Den Helder heeft geadviseerd om geen schadevergoeding toe te kennen.
4.6.
Het Instituut heeft in zijn besluit van 29 augustus 2022 de aanvraag tot schadevergoeding afgewezen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
4.7.
Eiser heeft de woning op 15 september 2022 verkocht en overgedragen.
4.8.
Op 30 maart 2023 heeft het Instituut het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser zijn vordering op schadevergoeding heeft overgedragen aan de koper en geen belang meer heeft bij de uitkomst van de bezwaarprocedure.
Beslistermijn
5. Eiser stelt dat het Instituut de behandeling van zijn aanvraag zolang heeft gerekt en de beslistermijn meermaals de beslistermijn heeft verlengd, waardoor hij niet langer kon wachten met verkoop van de woning en daardoor nu de schadevergoeding misgelopen is.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de door het Instituut gehanteerde beslistermijn van vijftien maanden niet onredelijk lang is. Voor de behandeling van alle aanvragen - zowel eenvoudig als complex - geldt dat sprake is van een grote hoeveelheid aanvragen, die meerdere handelingen vereisen. [1] De rechtbank overweegt hiertoe ook dat eiser zijn zienswijze meermaals heeft aangevuld en dat naar aanleiding van de zienswijze een herzien adviesrapport is uitgebracht.
Cessie
6. Eiser voert aan dat hij niet heeft bedoeld om zijn vordering over te dragen aan de kopers van de woning. De koper heeft de woning gekocht inclusief de schade. De koper heeft minder voor de woning betaald omdat hij kosten zou moeten maken voor de badkamer en de garage. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat volgens hem sprake is van een schrijnend geval waardoor zijn aanvraag ruimhartig zou moeten worden behandeld. Het Instituut zou (minimaal) de verbouwingskosten van € 10.000,- moeten vergoeden.
6.1.
Desgevraagd heeft eiser medegedeeld dat hij de woning heeft verkocht voor € 350.500,-, wat boven de WOZ-waarde van € 260.000,- (2022) is.
6.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De vraag die voorligt is of eiser zijn aanspraak op vergoeding al dan niet heeft overgedragen aan de koper door middel van cessie als bedoeld in artikel 3:94 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
6.3.
De vraag wie rechthebbende is op de aanspraak tot vergoeding van schade dient te worden beoordeeld naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar. Dit volgt uit de prejudiciële uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 september 2023.
In de akte van levering van 15 september 2022 is eiser als verkopende partij aangemerkt. De slotbepaling van de akte van levering luidt:
NAM
“In aanvulling op artikel 7.4 draagt verkoper zijn (eventuele) schadevergoedingsvordering die verkoper heeft jegens de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. in verband met de aardbevingsschade, over aan koper. Verkoper en koper bestempelen de leveringsakte als ‘authentieke akte’ in de zin van artikel 3:94 lid 3 Burgerlijk Wetboek, zodat de overdracht van de schadevergoedingsvordering jegens de NAM op koper wordt voltooid ten tijde van het ondertekenen van de akte van levering. Koper heeft niet meer het recht om verkoper op grond van artikel 6.3 aansprakelijk te stellen met betrekking tot gebreken die het gevolg zijn van de aardbevingsschade. Dit artikel wordt woordelijk overgenomen in de akte van regeling.”
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde bepaling uit de akte van levering onmiskenbaar volgt dat de vordering tot schadevergoeding is overgedragen aan de koper. Het is aan eiser om voldoende te stellen en te onderbouwen de slotbepaling zo moet worden uitgelegd dat partijen niet bedoeld hebben om de vordering op de NAM over te dragen aan de koper. Eiser is daar niet in geslaagd. Het Instituut heeft daarom kunnen concluderen dat eiser ten tijde van de beslissing op bezwaar geen rechthebbende meer was op de (eventuele) aanspraak op schadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 18 april 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:1649.