ECLI:NL:RBNNE:2023:5541

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
23/3209
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor vergoeding van gederfde huurinkomsten door het Instituut Mijnbouwschade Groningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, op 27 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een vergoeding van gederfde huurinkomsten beoordeeld. Eiser, eigenaar van een voormalige woonboerderij, had een aanvraag ingediend voor een vergoeding van € 25.000,- aan gederfde huurinkomsten, die hij stelde te hebben geleden door fysieke schade aan zijn pand als gevolg van aardbevingen. Het Instituut Mijnbouwschade Groningen had de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet kon aantonen dat er een causaal verband bestond tussen de schade aan het pand en de gederfde huurinkomsten.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de gederfde huurinkomsten het gevolg zijn van de fysieke schade aan het pand. Eiser had verklaard dat de verbouwing van het pand was stilgelegd in afwachting van besluitvorming door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) over versterkingsmaatregelen, en niet vanwege de schade zelf. De rechtbank concludeert dat er geen causaal verband is aangetoond en dat eiser daarom niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergoeding.

De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de afwijzing van het Instituut. Eiser krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van een causaal verband in dergelijke zaken en de specifieke voorwaarden waaronder het Instituut vergoedingen kan toekennen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3209

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats], eiser

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen

(gemachtigde: mr. B.C. Rots en mr. S.C. Goldbohm).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor een vergoeding van bijkomende kosten van eiser.
1.1.
Het Instituut heeft deze aanvraag met het besluit van 29 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 juli 2023 op het bezwaar van eiser is het Instituut bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het Instituut heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van het Instituut.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is eigenaar van het pand op het adres [adres] te [plaats] . Het betreft een voormalige woonboerderij die door eiser is opgesplitst in verschillende wooneenheden.
2.1.
Eiser heeft op 19 december 2022 een aanvraag voor een vergoeding voor bijkomende kosten ingediend. De aanvraag ziet op de volgens eiser gederfde huurinkomsten tot een bedrag van € 25.000,-.
2.2.
Het Instituut heeft eiser op 2 januari 2023 per brief verzocht om bewijsstukken aan te leveren. Het Instituut heeft verzocht om een getekende huurovereenkomst en bewijs dat huur is betaald in de zes maanden vóór de periode waarvoor de gederfde huurinkomsten worden aangevraagd.
2.3.
Eiser heeft het Instituut per brief van 11 januari 2023 laten weten dat hij niet aan dit verzoek kan voldoen, nu het niet gerealiseerde huurcontracten betreft. De ontwikkeling van het project is namelijk uitgesteld in afwachting van besluitvorming van de Nationaal Coördinator Groningen (hierna: de NCG) over de versterkingsmaatregelen.
2.4.
Het Instituut heeft de aanvraag met het besluit van 29 maart 2023 afgewezen.
2.5.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.6.
Met het bestreden besluit van 18 juli 2023 heeft het Instituut het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het Instituut de aanvraag voor een vergoeding van gederfde huurinkomsten terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Eiser voert aan dat het Instituut de aanvraag voor een vergoeding van bijkomende kosten ten onrechte heeft afgewezen. Hij stelt dat er een relatie bestaat tussen de gederfde huurinkomsten en de fysieke aardbevingsschade in het pand die in 2019 door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (hierna: de NAM) is vergoed. Naar aanleiding van de destijds geconstateerde scheuren is de door eiser ingehuurde aannemer tot de conclusie gekomen dat een constructieve renovatie van het pand vereist is. Er is contact gezocht met de NCG over de versterking van de woning, maar eiser heeft nog niets van de NCG vernomen. Zolang er geen constructief herstel van het pand heeft plaatsgevonden, heeft het geen zin om de verbouwing voort te zetten. Daardoor loopt eiser huurinkomsten mis.
5.1.
De rechtbank overweegt dat het Instituut op grond artikel 2.6 van de Procedure en Werkwijze bijkomende kosten vergoed die het gevolg zijn van fysieke schade aan het pand. Er moet aldus sprake zijn van een causaal verband tussen de fysieke schade aan het pand en de gederfde huurinkomsten. Het bewijsvermoeden uit artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op de vergoeding van bijkomende kosten. Het is daarom in eerste instantie aan eiser om aannemelijk te maken dat de gederfde huurinkomsten het gevolg zijn van fysieke aardbevingsschade.
5.1.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een causaal verband tussen fysieke schade aan het pand en de gestelde gederfde huurinkomsten. Eiser heeft ter zitting naar voren gebracht dat er diverse inspecties aan het pand hebben plaatsgevonden in verband met de scheurschade die later is vergoed. Op grond van de inspecties heeft de aannemer die eiser had ingehuurd voor de verbouwing van het pand geadviseerd het pand constructief te herstellen. Dat is de aanleiding voor eiser geweest om de verbouwing stil te leggen en contact op te nemen met de NCG voor versterking van het pand. Eiser heeft verder ter zitting verklaard dat de aanwezige scheurschade in het pand niet de reden was voor het stilleggen van de verbouwing en ook niet in de weg stond aan het kunnen verhuren van het pand. De rechtbank leidt hieruit af dat de verbouwing is stilgelegd in afwachting van besluitvorming over versterking van het pand en niet vanwege fysieke aardbevingsschade. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een causaal verband, kan hij - voor zover daar sprake van is - niet in aanmerking komen voor een vergoeding van gederfde huurinkomsten. De rechtbank komt daarom niet toe aan bespreking van de omvang van de gederfde huurinkomsten.
5.1.2.
Voor zover eiser ter zitting naar voren heeft gebracht dat sprake is van rechtsongelijkheid omdat bij de bouw van het Forum een vergoeding is toegekend voor het treffen van aardbevingsbestendige maatregelen, overweegt de rechtbank dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd waarom er sprake is van gelijke gevallen. De toegekende vergoeding bij het Forum zag op maatregelen in het kader van de versterking. Het is de rechtbank niet gebleken dat in die situatie sprake was van een vergoeding van bijkomende kosten in verband met fysieke schade aan het pand. Omdat het in de onderhavige zaak van eiser gaat om een verzoek om bijkomende kosten en niet gaat om versterking, is er naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat er sprake is van gelijke gevallen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eiser niet in aanmerking komt voor een vergoeding van gederfde huurinkomsten. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.A. Jonkers-Vellinga, rechter, in aanwezigheid van mr. E.T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Procedure en Werkwijze Instituut Mijnbouwschade Groningen 2022
Artikel 2.6
1. Het Instituut kan indien voor fysieke schade aan een gebouw of werk een schadevergoeding is toegekend, indien aan de orde, een vergoeding toekennen voor de bijkomende kosten die zijn veroorzaakt door de fysieke schade.
2. Het Instituut maakt voor het volgende nadeel gebruik van een forfaitaire vergoeding:
a
thuis blijven tijdens de schadeopname
€ 100 per dagdeel
b
thuis blijven tijdens het schadeherstel
€ 100 per dagdeel
c
schoonmaakkosten
€ 175 per schademelding
d
Reiskosten
Kilometervergoeding, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0006358&artikel=2&g=2023-11-27&z=2023-11-27) in samenhang met artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0015481&artikel=11&g=2023-11-27&z=2023-11-27).
3. Het Instituut kent voor het volgende nadeel een vergoeding toe, die afhankelijk is van de werkelijke kosten zoals door de aanvrager gemaakt:
a. inboedel- en tuinschade;
b. verhuiskosten;
c. opslagkosten;
d. overnachtingskosten.
4. Het eerste tot en met derde lid gelden niet voor de vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Indien het Instituut in bezwaar toepassing geeft aan artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005537&artikel=7:15&g=2023-11-27&z=2023-11-27), beroept het zich niet op artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005537&artikel=7:15&g=2023-11-27&z=2023-11-27) indien een verzoek om vergoeding van kosten is gedaan na de beslissing op bezwaar.
5. Indien de aanvrager een woningcorporatie is en bij convenant nadere afspraken zijn gemaakt over de vergoeding van bijkomende kosten, dan gelden, in afwijking van de voorgaande leden, de in het convenant gemaakte afspraken.
6. Het eerste en vijfde lid gelden niet voor vergoeding van kosten voor bouwkundig advies, financieel advies en juridisch advies en rechtsbijstand, daaronder begrepen mediation.