Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2023 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
het college van burgemeester en wethouders van Noardeast-Fryslân (verweerder)
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
“zonder dat het geschil daarna aan de rechter is voorgelegd”ook voor eisers geval van betekenis is; de zaak is immers niet als
inhoudelijkgeschil aan de rechtbank voorgelegd, maar alleen om over formele punten (immateriële schadevergoeding, proceskosten) te procederen.
inhoudelijkezin, omdat hij zijn grieven tegen de terugvordering en de berekening van de schulden heeft laten vallen en formeel alleen doorprocedeert over de immateriële schadevergoeding en over de proceskosten in bezwaar. Dat is de rechtbank dus met hem eens. Maar daarom is zij ook van mening dat het beroep van verweerder op de jurisprudentie over artikel 6 van het EVRM slaagt.
(….) behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht (……)”.Ook de CRvB haalt de strekking van dat artikel aan in de eerste zin van de overweging 4.1 in zijn uitspraak van 28 april 2009. Een college van burgemeester en wethouders is niet zo’n gerecht. Terecht heeft verweerder aangenomen dat artikel 6 van het EVRM gaat over de behandeling binnen een redelijke termijn door de rechter, en niet door het bestuursorgaan. Ten slotte is niet in geschil dat de behandeling door de rechter de redelijke termijn niet heeft overschreden, zodat de rechtbank ook niet toekomt aan de vraag of een deel van de te lange behandeling aan verweerder is toe te rekenen. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het griffiegeld van € 50,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep van € 1.674,00.