ECLI:NL:RBNNE:2023:690

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
LEE 22/878
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • L. Willems - Keekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke subsidieaanvraag en intrekking van het bestreden besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Blockbird B.V. en het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) over de proceskostenvergoeding na intrekking van een bestreden besluit. Blockbird B.V. had bij SNN twee subsidieaanvragen ingediend voor de ontwikkeling van software, welke aanvragen door SNN waren afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op vermeende onjuiste verklaringen van Blockbird B.V. over handtekeningen op een machtigingsformulier. Na bezwaar bleef SNN bij zijn standpunt en trok uiteindelijk het bestreden besluit in, wat leidde tot de vraag of Blockbird B.V. recht had op proceskostenvergoeding.

De rechtbank oordeelde dat SNN tegemoet was gekomen aan Blockbird B.V. door het intrekken van het bestreden besluit, en dat dit niet enkel op coulance was gebaseerd. De rechtbank stelde vast dat de intrekking van het besluit het gevolg was van het beroep dat Blockbird B.V. had ingesteld, en dat zij daarmee haar doel had bereikt. De rechtbank wees het verzoek om proceskostenvergoeding toe, maar beperkte de vergoeding tot de kosten voor het deskundigenrapport, aangezien de gemachtigde van Blockbird B.V. niet ter zitting was verschenen en er geen andere proceshandelingen waren verricht die voor vergoeding in aanmerking kwamen.

De rechtbank bepaalde dat SNN het griffierecht van € 365,- en de proceskosten van € 544,50 aan Blockbird B.V. moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/878

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2023 in de zaak tussen

Blockbird B.V., uit Leeuwarden, eiseres

(gemachtigde: mr. M.S. van der Hoek),
en

Samenwerkingsverband Noord - Nederland (SNN)

(gemachtigde: mr. Y. Snijder).

Inleiding

1.1.
Eiseres is een bedrijf dat software ontwikkelt, produceert en uitgeeft. Eiseres heeft bij SNN twee maal € 50.000,- subsidie aangevraagd voor de ontwikkeling van twee van haar producten op grond van de ‘Subsidieregeling Versneller Innovatieve Ambities 2019 softwareontwikkeling’ (VIA 2019).
1.2.
SNN heeft deze aanvragen met het primaire besluit van 25 februari 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 januari 2022 op het bezwaar van eiseres is SNN bij de afwijzing van de aanvragen gebleven. SNN heeft de subsidieaanvraag afgewezen omdat eiseres volgens hem onjuiste verklaringen heeft afgelegd over handtekeningen op een machtigingsformulier.
1.3.
SNN heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft op het verweerschrift gereageerd en nadere stukken, waaronder een rapport van Wil Fagel Forensisch Onderzoek (WFFO), ingediend.
1.4.
Bij haar brief van 24 oktober 2022 heeft eiseres het beroep ingetrokken omdat SNN het bestreden besluit zal intrekken. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
1.5.
Verweerder heeft betoogd dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten moet worden afgewezen, omdat zij uit coulance heeft besloten om het bestreden besluit in te trekken. Bovendien zijn een deel van de kosten gemaakt voorafgaand aan het primaire besluit. Die kosten komen volgens verweerder in zijn geheel niet voor vergoeding in aanmerking.
1.6.
Eiseres heeft op het standpunt van verweerder gereageerd. Zij heeft aangevoerd dat er geen sprake is van coulance. Verweerder zou eerder aan haar hebben verklaard te twijfelen aan de rapporten die aan haar beslissing ten grondslag lagen. Eiseres heeft verzocht om het verzoek om proceskostenvergoeding op zitting te behandelen. Van het dossier maakt deel uit een door eiseres ingevuld formulier proceskosten, met bijlagen.
1.7.
De rechtbank heeft het verzoek op 6 februari 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich op de dag van de zitting afgemeld. Daarna heeft verweerder zich ook afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt vast dat SNN en eiseres onderling tot overeenstemming zijn gekomen over de intrekking van het bestreden besluit. SNN zal zich niet meer op het standpunt stellen dat de bestuurders van eiseres onjuist hebben verklaard over de handtekeningen op het machtigingsformulier. Inmiddels is er, zo volgt uit de afmeldingsbrief van eiseres van 6 februari 2023, een nieuwe beschikking genomen over de subsidieaanvragen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat alleen aanleiding als de intrekking van het beroep er het gevolg van is dat SNN geheel of gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. Dit staat in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:75 van de Awb. Met het beroepschrift van 2 maart 2022 is eiseres opgekomen tegen het besluit van 20 januari 2022, waarin SNN bij het standpunt blijft dat eiseres ongeloofwaardig heeft verklaard en dat daarom subsidieverlening wordt geweigerd.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is SNN tegemoet gekomen aan eiseres. Van tegemoetkomen is sprake indien het bestuursorgaan het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit geheel of gedeeltelijk neemt, tenzij dit besluit kennelijk is genomen op andere gronden dan de indiener van het beroepschrift heeft aangevoerd. [1] Eiseres heeft het beroep ingesteld om te bewerkstellingen dat SNN haar aanvragen om subsidieverlening niet langer zou weigeren. Met de intrekking van het bestreden besluit door SNN is het door eiseres gewenste resultaat behaald. Het standpunt van SNN dat het slechts gaat om coulance volgt de rechtbank niet. SNN verklaart immers dat hij, naar aanleiding van het door eiseres in beroep ingebrachte rapport van WFFO, de verklaring van eiseres ‘iets aannemelijker’ dan voorheen vindt. De rechtbank ziet in het schriftelijke standpunt van verweerder van 21 november 2022 geen aanleiding om anders te oordelen. De rechtbank wijst het verzoek daarom toe.
5. De proceskosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). In artikel 1 is een limitatieve opsomming opgenomen van de kosten die voor vergoeding in aanmerking komen Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-.
5.1.
Eiseres heeft zelf het beroepschrift ingediend en de gemachtigde is niet ter zitting verschenen. Er zijn daarom geen proceshandelingen door de gemachtigde verricht die voor vergoeding in aanmerking komen.
5.2.
De kosten voor het deskundigenrapport dat eiseres in de beroepsprocedure heeft ingebracht (€ 544,50) komen wel voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 1, aanhef en onder b van het Bpb. In artikel 2, eerste lid, onder b van het Bpb in samenhang met het bepaalde in artikel 8:36, tweede lid, van de Awb is bepaald dat deze kosten worden vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. De tarieven als bedoeld in laatstgenoemde wet zijn uitgewerkt in het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Volgens artikel 15 van dat besluit komt ook de omzetbelasting voor vergoeding in aanmerking. SNN heeft het tarief en het aantal uren dat WFFO voor het rapport in rekening heeft gebracht niet betwist en deze komen de rechtbank ook niet onredelijk voor. Deze kosten komen dan ook voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank ziet geen aanleiding om de door eiseres voorafgaand aan het bezwaar gemaakte kosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- bepaalt dat SNN het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt SNN tot betaling van € 544,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, in aanwezigheid van mr. A.P. Voorham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:75a

1. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
2. De bestuursrechter stelt de verzoeker zo nodig in de gelegenheid het verzoek schriftelijk toe te lichten en stelt het bestuursorgaan in de gelegenheid een verweerschrift in te dienen. Hij stelt hiervoor termijnen vast. Indien het verzoek mondeling wordt gedaan, kan de bestuursrechter bepalen dat het toelichten van het verzoek en het voeren van verweer onmiddellijk mondeling geschieden.
3. Indien het toelichten van het verzoek en het voeren van verweer mondeling zijn geschied, sluit de bestuursrechter het onderzoek. In de overige gevallen zijn de afdelingen 8.2.4 en 8.2.5 van overeenkomstige toepassing.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1754.