ECLI:NL:RBNNE:2024:1464

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
21 april 2024
Zaaknummer
LEE 24/1353 en LEE 24/1354
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in jeugdhulpzaken met betrekking tot individuele begeleiding en specialistische gezinsbegeleiding

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt beslist op de verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoekers, die jeugdhulp aanvragen. De zaken betreffen de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen van aanvragen om jeugdhulp voor individuele begeleiding en specialistische gezinsbegeleiding. Verzoekers stellen dat de afwijzing onterecht is, omdat de hulp die zij nodig hebben niet kan worden geboden door de algemene voorziening Basis jeugdhulp (BJH), maar dat zij recht hebben op individuele jeugdhulp. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vragen of BJH als een algemene voorziening moet worden aangemerkt en of er sprake is van verboden delegatie, niet in een voorlopige voorzieningenprocedure beantwoord kunnen worden. Wel wordt vastgesteld dat er een spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de eerder toegekende voorzieningen zijn beëindigd en verzoekers dringend hulp nodig hebben. De voorzieningenrechter besluit de bestreden besluiten te schorsen en de voorzieningen voor individuele begeleiding en specialistische gezinsbegeleiding voor zes uur per week in de vorm van zorg in natura voort te zetten, uitgevoerd door de huidige begeleidster. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 24/1353 en LEE 24/1354

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 april 2024 in de zaken tussen

[verzoeker](verzoeker) en
[verzoekster]verzoekster), uit [woonplaats] , samen: verzoekers
(gemachtigde: mr. R. Imkamp),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen

(gemachtigden: L. Alma, R. Mulder en J. Ingenleger).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekers. Het verzoek van verzoeker richt zich tegen het besluit van het college van 22 februari 2024 (bestreden besluit 1). In dit besluit heeft het college de aanvraag om jeugdhulp voor individuele begeleiding op grond van de Jeugdwet (Jw) vanaf 1 april 2024 afgewezen. Het verzoek van verzoekster richt zich tegen het besluit van het college van 19 februari 2024 (bestreden besluit 2). In dit besluit heeft het college de aanvraag om gezinsondersteuning op grond van de Jw vanaf 1 januari 2024 afgewezen.
1.1.
Op 22 maart 2024 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen de bestreden besluiten. Op die datum hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om de voorlopige voorziening te treffen dat de individuele begeleiding en specialistische gezinsbegeleiding, ieder voor zes uur per week, worden verlengd tot zes weken na het nemen van de beslissingen op het bezwaar.
1.2.
Het college heeft op de verzoeken gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 8 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en haar echtgenoot [naam echtgenoot] , de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van de besluiten

2. Verzoeker, de zoon van verzoekster, geboren op [geboortedatum] 2007, is bekend met verschillende mentale en psychische problemen, waaronder dysthyme klachten, klachten van faalangst, stemmingswisselingen en een laag zelfbeeld. Hij is hoog sensitief, hoogbegaafd en bij hem komen prikkels ongefilterd binnen. Verzoeker is door overbelasting en mentale en fysieke overprikkeling uitgevallen voor school, het [naam school] , en zit thuis. Hij had sinds twee jaar individuele specialistische begeleiding voor zes uur per week van zijn begeleidster J. [naam begeleidster] van [naam praktijk] op basis van zorg in natura via [naam cooperatie] .
2.1.
Verzoeker heeft het college op 14 februari 2024 gevraagd of de huidige ondersteuner, [naam praktijk] , nog betaald wordt. Het college heeft dit aangemerkt als een aanvraag voor individuele jeugdhulp in de vorm van zorg in natura bij [naam praktijk] .
2.2.
Met het bestreden besluit 1 heeft het college aan verzoeker individuele begeleiding toegekend voor zes uren per week bij jeugdhulpaanbieder [naam cooperatie] , uitgevoerd door [naam praktijk] , voor de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 maart 2024 en de aanvraag vanaf 1 april 2024 afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de individuele begeleiding kan worden geboden door de algemene en vrij toegankelijke voorziening Basis jeugdhulp (BJH). De BJH gaat vóór de inzet van een individuele jeugdhulpvoorziening. Het college heeft in het kader van een belangenafweging vastgesteld dat het belang van de inzet van een algemene voorziening (BJH) zwaarder weegt dan het belang van verzoeker. Verzoeker kan volgens het college een relatie opbouwen met medewerkers van BJH, waarbij het zich heeft gebaseerd op het advies van Stichting WIJ Groningen. Aan het bestreden besluit 1 liggen het ondersteuningsplan van 27 november 2023 en de aanvullende rapportage van 27 februari 2024 ten grondslag.
2.3.
Verzoeker heeft op 22 maart 2024 tegen het bestreden besluit 1 bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de voorziening voor individuele begeleiding niet eindigt per 31 maart 2024, maar wordt verlengd tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
2.4.
Verzoekster, de moeder van verzoeker, voelt zich overbelast en overvraagd in het gezin, waar haar beide kinderen met ieder hun eigen zorgvraag, regelmatig thuisblijven van school in verband met overbelasting en het overprikkeld zijn. Zij heeft te maken met een beperkte fysieke belastbaarheid door posttraumatische dystrofie en een rughernia laag in de onderrug. De echtgenoot van verzoekster werkt fulltime als [functie] in het voortgezet onderwijs en volgt daarnaast een studie.
2.5.
Verzoekster heeft het college op 17 oktober 2023 verzocht om verlenging van gespecialiseerde gezinsbegeleiding voor haar en haar gezinsleden op grond van de Jw. Zij ontving sinds twee jaar gespecialiseerde gezinsbegeleiding door [naam begeleidster] van [naam praktijk] op basis van zorg in natura via [naam cooperatie] .
2.6.
Met het bestreden besluit 2 heeft het college die aanvraag vanaf 1 januari 2024 afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de hulp die verzoekster nodig heeft kan worden geboden door de algemene en vrij toegankelijke voorziening BJH. Als die voorziening ingezet kan worden, is het niet nodig om een individuele jeugdhulpvoorziening in te zetten. BJH gaat volgens het college vóór de inzet van een individuele voorziening. Aan het bestreden besluit 2 liggen het ondersteuningsplan van 3 januari 2024 en de aanvullende rapportage van 29 januari 2024 ten grondslag.
2.7.
Tegen het bestreden besluit 2 heeft verzoekster bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de voorziening voor gezinsbegeleiding specialistisch wordt hervat en toegekend tot zes weken na de beslissing op bezwaar.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.1.
Eerst zal door de voorzieningenrechter worden beoordeeld of het door verzoekers gestelde belang bij het treffen van een voorlopige voorziening voldoende spoedeisend is in de zin van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voordat aan een inhoudelijke beoordeling van de zaken wordt toegekomen.
3.2.
Verzoekers voeren aan dat sprake is van spoedeisend belang, omdat de aan hen toegekende voorzieningen zijn geëindigd op 31 maart 2024 en 31 december 2023. Nu de toegang tot individuele en specialistische begeleiding bij [naam] is gestopt, kunnen verzoekers daar geen begeleiding meer ontvangen, terwijl zij wel hulp nodig hebben. Het is voor verzoekers van belang dat de ondersteuning zo snel mogelijk wordt hervat door [naam] . Van hen kan niet worden verlangd dat zij de uitkomst van de bezwaarprocedures afwachten.
3.3.
Het college stelt dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben, omdat per direct ondersteuning ingezet kan worden in de vorm van BJH en er dus passende hulp beschikbaar is.
3.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisende belang in beide zaken voldoende is aangetoond, omdat de belangen van verzoekers bij het treffen van een voorziening op de zitting genoegzaam zijn komen vast te staan. Daarbij neemt hij in aanmerking dat de eerder aan verzoekers toegekende voorzieningen voor individuele begeleiding en specialistische gezinsbegeleiding in de vorm van zorg in natura per 1 april 2024 en per 31 december 2023 zijn beëindigd, terwijl zij, gelet op de problemen die er zijn in het gezin, een belang hebben bij de ongewijzigde voortzetting van de voorzieningen in de vorm van zorg in natura. Daar komt bij dat niet in geschil is dat verzoekers zes uur per week individuele begeleiding en gespecialiseerde gezinsbegeleiding nodig hebben. Dat, zoals het college stelt, BJH als algemene voorziening per direct ondersteuning kan bieden aan verzoekers en er passende hulp beschikbaar is, maakt niet dat geen spoedeisend belang aanwezig is. De vraag of BJH al dan niet als een algemene voorziening dient te worden aangemerkt, is nu juist onderwerp van de geschillen tussen partijen.
Beoordeling van de verzoeken
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op verzoeken om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van de bestreden besluiten een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van de bestreden besluiten voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het belang van een onmiddellijke uitvoering van die besluiten. In dat kader dient de voorzieningenrechter te beoordelen of de bezwaren van verzoekers een redelijke kans van slagen hebben.
4.1.
Het college heeft de bestreden besluiten genomen met toepassing van de Jw, de Verordening jeugdhulp gemeente Groningen 2023 (Verordening) en de Nadere regels jeugdhulp gemeente Groningen 2023 (Nadere regels).
4.2.
Niet in geschil is dat verzoeker door de mentale problemen die hij ondervindt op het gebied van belastbaarheid en overprikkeling zes uur per week individuele begeleiding nodig heeft om te werken aan zijn doelen. Ook is niet in geschil dat verzoekster en haar echtgenoot vanwege hun problemen zes uur per week gespecialiseerde gezinsbegeleiding nodig hebben om hen te ondersteunen in de opvoeding van hun kinderen en te helpen bij het oplossen van problemen.
4.3.
De voorzieningenrechter ziet zich gesteld voor de vraag of het college de aanvragen van verzoekers om jeugdhulp voor individuele begeleiding en specialistische gezinsbegeleiding terecht heeft afgewezen vanaf 1 april 2024 en 31 december 2023. Daarbij zijn de vragen aan de orde of BJH als een algemene voorziening dient te worden aangemerkt of dat sprake is van een verkapte individuele voorziening en of het aanbod van algemene voorzieningen en de regels daarover in de Verordening hadden moeten opgenomen. Daarbij is de vraag of al dan niet sprake is van verboden delegatie, die vergelijkbaar is met de situatie zoals beschreven in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1803). Daarnaast is de vraag of de bestreden besluiten in strijd zijn met artikel 2.3 van de Jw en of sprake is van keuzevrijheid voor verzoekers met betrekking tot de activiteiten van jeugdhulp als bedoeld in artikel 2.3, vijfde lid, van de Jw.
4.4.
Verzoekers voeren aan dat BJH geen algemene voorziening is en niet voorliggend is aan een individuele voorziening, maar moet worden gezien als een verkapte individuele voorziening. Verder stellen zij dat sprake is van verboden delegatie omdat in de Verordening het aanbod van algemene voorzieningen en de regels daarover niet zijn opgenomen, maar door de gemeenteraad zijn gedelegeerd aan het college. Dat is volgens verzoekers in strijd met artikel 2.9 van de Jw. Daarnaast stellen zij dat de bestreden besluiten in strijd zijn met artikel 2.3 van de Jw. Zij wijzen erop dat in artikel 2.3, vijfde lid, van de Jw staat dat zij voor zover redelijkerwijs mogelijk keuzevrijheid hebben met betrekking tot de activiteiten van jeugdhulp.
4.4.1.
Op de zitting heeft de moeder van verzoeker naar voren gebracht dat haar zoon migraineaanvallen heeft, dat hij volledig thuis zit en begeleiding krijgt van een mentor en dat [naam begeleidster] voor hem bereikbaar is. Verder heeft zij aangegeven dat haar zoon bij [naam begeleidster] wil blijven, dat hij tevreden is over haar begeleiding en dat hij geen hulp wil van BJH. De gemachtigde van verzoeker heeft in aanvulling daarop aangegeven dat het mis gaat met verzoeker als hij geen hulp meer krijgt en dat het hier gaat om individuele doelen en specialistische begeleiding. Verder stelt zij dat het gaat om een op de persoon toegespitste ondersteuning en dat om die reden geen sprake is van een algemene voorziening.
4.5.
Het college stelt zich op het standpunt dat BJH een algemene voorziening is en niet een individuele voorziening. Na het indienen van de aanvraag om individuele jeugdhulp heeft het college onderzoek laten doen volgens het stappenplan, zoals genoemd in de uitspraak van de CRvB van 17 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1477). Uit dat onderzoek is gebleken dat BJH als algemene voorziening ingezet kan worden voor de ondersteuning die verzoekers nodig hebben en dat de vraag naar de beschikbaarheid van een algemene voorziening vóór de inzet van individuele jeugdhulp komt. Die voorrangsregel is opgenomen in artikel 8, eerste lid, van de Verordening. Verder stelt het college dat de gemeenteraad in artikel 2, tweede lid, van de Verordening hem heeft opgedragen om nadere regels te stellen over algemene voorzieningen. Daarom is geen sprake van verboden delegatie.
4.5.1.
Op de zitting heeft het college zijn standpunt nader toegelicht en aangegeven dat BJH voor de gemeente een belangrijke en vrij toegankelijke voorziening is en dat het de bedoeling is om jeugdhulp toegankelijk te maken voor inwoners van de gemeente om zo snel toegang te krijgen tot ondersteuning. Verder heeft het college aangegeven dat BJH als algemene voorziening, waar medewerkers werken met ervaring op onder meer het gebied van ASS en verstandelijke beperking, de benodigde ondersteuning aan verzoekers kan bieden en dat bij de beoordeling hun belangen zijn meegenomen.
4.6.
De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van het college zo, dat BJH een algemene voorziening is die de benodigde ondersteuning kan bieden aan verzoekers en voorgaat op de individuele voorziening, dat geen sprake is van verboden delegatie omdat de gemeenteraad aan het college heeft overgelaten om nadere regels te stellen, en dat de bestreden besluiten niet in strijd zijn met artikel 2.3 van de Jw.
4.7.
In deze zaken ligt daarmee een aantal principiële rechtsvragen ter beantwoording voor, zoals onder 4.3 weergegeven. Een voorlopige voorzieningenprocedure leent zich echter in beginsel niet voor beantwoording van dergelijke rechtsvragen. Dergelijke rechtsvragen dienen bij voorkeur aan bod te komen in een – door een meervoudige kamer te behandelen – bodemprocedure en aldaar te worden beantwoord. De voorzieningenrechter zal daarom geen inhoudelijk voorlopig oordeel geven, maar de verzoeken beoordelen aan de hand van een afweging van de betrokken belangen.
4.8.
Tegenover het belang van verzoekers bij het hervatten van de voorzieningen voor individuele begeleiding en specialistische begeleiding in de vorm van zorg in natura door
[naam begeleidster] van [naam praktijk] staat het belang van het college bij de uitvoering van de Jw. In verband met de bestaande onzekerheid van de afloop van de bezwaarschriftprocedures en gelet op wat partijen op de zitting (zie onder 4.4.1 en 4.5.1) naar voren hebben gebracht, komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter bij afweging van de betrokken belangen een zwaarder gewicht toe aan het belang van verzoekers bij het voortzetten van de hiervoor genoemde voorzieningen in de vorm van zorg in natura dan aan het belang van het college om uitvoering aan de bestreden besluiten te geven. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoekers al een lange tijd bij [naam begeleidster] van [naam praktijk] zaten en dat op de zitting is gezegd dat het mis gaat met verzoeker indien zijn individuele begeleiding stopt. Daar komt nog bij dat [naam begeleidster] heeft aangegeven dat het zeer wenselijk is dat de hulpverlening die is ingezet door [naam praktijk] wordt voortgezet en dat sprake is van een groot afbreukrisico op het moment dat de therapeutische werkrelatie tussen ouders en [naam praktijk] / [naam begeleidster] wordt ingewisseld voor BJH. Bovendien heeft [naam begeleidster] dringend geadviseerd om de individuele begeleiding en de specialistische gezinsbegeleiding te blijven continueren.
4.9.
De voorzieningenrechter ziet in de door verzoekers in de gronden van verzoek en op de zitting genoemde argumenten dan ook aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Deze zal inhouden dat de bestreden besluiten worden geschorst tot zes weken na het nemen van de besluiten op bezwaar en dat het college de aan verzoekers tot en met 31 maart 2024 en de tot en met 31 december 2023 toegekende voorzieningen voor individuele begeleiding en specialistische begeleiding voor zes uur per week in de vorm van zorg in natura, uitgevoerd door [naam begeleidster] van [naam praktijk] , ongewijzigd dient voort te zetten.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken toe en treft de voorlopige voorzieningen dat de bestreden besluiten van 22 februari 2024 en 19 februari 2024 worden geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissingen op bezwaar en dat de voorzieningen worden voortgezet als onder 4.9 omschreven.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten bedragen, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), € 1.750,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De voorzieningenrechter gaat hierbij per zaak uit van één punt voor het indienen van een verzoekschrift en één punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor één. Omdat beide zaken samenhangen (zoals bedoeld in artikel 3 van het Bpb) worden zij voor vaststelling van de hiervoor bedoelde proceskostenvergoeding aangemerkt als één zaak.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst de bestreden besluiten tot zes weken na bekendmaking van de beslissingen op bezwaar;
  • treft de voorlopige voorziening dat de voorzieningen voor individuele begeleiding en specialistische gezinsbegeleiding voor zes uur per week in de vorm van zorg in natura, uitgevoerd door J. [naam begeleidster] van [naam praktijk] , aan verzoekers per 1 april 2024 respectievelijk 1 januari 2024 ongewijzigd dienen te worden voortgezet;
  • draagt het college op het griffierecht van € 102,- (2 x € 51,-) aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter en kinderrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.