ECLI:NL:RBNNE:2024:2712

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
LEE 24/2904 en LEE 24/1423
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen de bouw van een woning in strijd met bestemmingsplan en welstandseisen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 19 juli 2024, wordt een verzoek om voorlopige voorziening behandeld van eisers tegen de omgevingsvergunning voor de bouw van een twee-onder-één-kapwoning aan [adres 1]. De voorzieningenrechter concludeert dat het bouwplan voldoet aan de regels van een nog niet onherroepelijk bestemmingsplan, dat inmiddels in werking is getreden. De eisers, die wonen in de nabijheid van het bouwproject, hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat er geen ruimte is voor een belangenafweging, aangezien het college van burgemeester en wethouders de aanvraag correct heeft getoetst aan het geldende bestemmingsplan.

De omgevingsvergunning werd verleend op 18 juli 2023, en het college heeft het bezwaar van eisers op 13 februari 2024 ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 16 juli 2024, waarbij eisers en de vergunninghouder aanwezig waren. De voorzieningenrechter stelt vast dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de oude regelgeving van toepassing blijft. Eisers hebben aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de welstandscommissie het bouwplan heeft goedgekeurd, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Uiteindelijk verklaart de voorzieningenrechter het beroep van eisers ongegrond en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Dit betekent dat de omgevingsvergunning voor de bouw van de woning in stand blijft en dat eisers geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 24/2904 en 24/1423
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juli 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
3. [eiser 3],
4. [eiser 4],allen uit [plaats 1], gezamenlijk aangeduid als eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noardeast-Fryslân, het college
(gemachtigde: D. Wielstra-Veenstra).
Als derde-partijen nemen aan de zaken deel:
[vergunninghouder](vergunninghouder) uit [plaats 2] en
[derde belanghebbenden]uit [plaats 3].

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers tegen de omgevingsvergunning voor de bouw van een twee-onder-éénkapwoning aan de [adres 1]. [1] Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eisers daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
De omgevingsvergunning is verleend op 18 juli 2023. Met het bestreden besluit van 13 februari 2024 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Vergunninghouder heeft op het beroepschrift gereageerd. Eisers hebben een aanvullend stuk gestuurd. Het college heeft op verzoek van de voorzieningenrechter een situatietekening overlegd. [derde belanghebbenden] hebben gereageerd op het verzoekschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser sub 1, samen met zijn adviseur [naam], vergunninghouder, samen met zijn vader en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt de verleende omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eisers wonen op en rondom [adres 2] in [plaats 1]. De achtertuin van [adres 2] is in het verleden als afzonderlijk perceel verkocht. In het bestemmingsplan ‘Zwagerbosch’ uit 2016 is aan dat perceel ([adres 1], het perceel) de bestemming ‘tuin’ toegekend. Ook is in dat bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid houdt in dat er – onder bepaalde voorwaarden – één woning mag worden gerealiseerd. Op 16 maart 2023 is voor het perceel een nieuw bestemmingsplan vastgesteld, genaamd ‘[adres 1]’. Dit nieuwe bestemmingsplan maakt het mogelijk dat op het perceel een twee-onder-éénkapwoning mag worden gerealiseerd. Tegen dit bestemmingsplan is door eisers beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Dit beroep is nog niet behandeld door de Afdeling. De aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de bouw van de twee-onder-éénkapwoning is getoetst aan het nieuwe bestemmingsplan.
Is er sprake van spoedeisend belang?
4. Een verzoek om voorlopige voorziening kan alleen worden toegewezen als onverwijlde spoed dat vereist
.Omdat de vergunninghouder met de bouw is gestart, is het spoedeisend belang gegeven.
Welk recht is van toepassing?
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 30 mei 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Is er sprake van strijd met het bestemmingsplan?
Aan welk bestemmingsplan moet worden getoetst?
6. Eisers hebben aangevoerd dat in het bestemmingsplan ‘Zwagerbosch’ bindende rechten aan hen zijn toegekend. De achtertuin van [adres 2] mag worden gebruikt voor de bouw van één woning. Het bestemmingsplan mag volgens hen niet zodanig worden gewijzigd dat sterk afwijkende bebouwing wordt gerealiseerd. De situering van de twee-onder-éénkapwoning en de bouwmassa doen afbreuk aan de ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit van de omgeving, volgens eisers. Eisers vinden dat de voorgevelrooilijn van de twee-onder-éénkapwoning gelijk moet lopen met de zijgevelrooilijn van [adres 2].
6.1.
De voorzieningenrechter begrijpt deze beroepsgrond zo, dat eisers het niet eens zijn met het nieuwe bestemmingsplan, en dat zij willen dat het bouwplan wordt getoetst aan het oude bestemmingsplan ‘Zwagerbosch’. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Hieronder licht zij toe waarom.
6.2.
In artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo is bepaald dat een omgevingsvergunning wordt geweigerd als er sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Het college moet bij een beslissing op een aanvraag of een bezwaarschrift het recht toepassen zoals dat op dat moment geldt.
6.3.
Eisers hebben tegen het nieuwe bestemmingsplan beroep ingesteld bij de Afdeling. Het instellen van beroep maakt echter niet, dat het bestemmingsplan niet in werking treedt. Daarvoor is het nodig dat tijdens de beroepstermijn een voorlopige voorziening wordt gevraagd bij de instantie die het beroep behandelt, in dit geval de Afdeling. [2] Eisers hebben dat niet gedaan. Dat betekent dat het nieuwe bestemmingsplan in werking is getreden en dat het college de aanvraag daaraan moest toetsen. Het college mocht de aanvraag niet toetsen aan het oude bestemmingsplan ‘Zwagerbosch’.
Moeten de belangen van eisers worden meegewogen bij de beoordeling van de aanvraag?
7. Eisers vinden dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen bij de omgevingsvergunning.
7.1.
Het gaat in deze zaak om de omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de activiteit "bouwen". Als het college een aanvraag voor de activiteit bouwen ontvangt, dan moet het college het bouwplan toetsen aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Bij die toetsing geldt een zogenaamd limitatief-imperatief stelsel. Dit wil zeggen dat het college moet beoordelen of zich één of meer van de weigeringsgronden uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoen. Als zich geen van de weigeringsgronden voordoet, dan moet de gevraagde vergunning worden verleend. Het college heeft daarbij dus geen ruimte om een eigen belangenafweging te maken. [3]
7.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan voldoet aan de regels van het
nieuwe bestemmingsplan. De woning wordt gebouwd binnen het bouwvlak. Dat betekent dat de weigeringsgrond van artikel 2.10, eerste lid, onder c zich niet voordoet. Het college mocht de aanvraag niet weigeren op grond van het bestemmingsplan. Er is geen ruimte voor een belangenafweging over de locatie van de woning.
Wat gebeurt er als het nieuwe bestemmingsplan wordt vernietigd?
8. Ter voorlichting van partijen overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende. Een eventuele vernietiging van het nieuwe bestemmingsplan ‘[adres 1]’ betekent niet dat de omgevingsvergunning ook wordt vernietigd. Het is vaste rechtspraak [4] dat dat bij vernietiging van een bestemmingsplan, de rechtsgevolgen van op basis van dat plan verleende omgevingsvergunningen niet ongedaan worden gemaakt. [5]
Is er sprake van strijd met de redelijke eisen van welstand?
9. Eisers voeren aan dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Het bouwplan mag volgens hen niet ambtelijk worden afgehandeld, maar moet door de welstandscommissie worden beoordeeld. Volgens hen ontbreekt de motivering. Ook voldoet het plan niet aan de gebiedscriteria voor reguliere bouwplannen (hoofdstuk 8) in de Welstandsnota Noardeast-Fryslân. Het plan voegt zich niet naar de bestaande bebouwing. Zij verwijzen naar de criteria voor Lintbebouwing (hoofdstuk 4), Woonwijken voor 1950 (bijzonder) (hoofdstuk 5) en Woonwijken na 1950 (hoofdstuk 6).
9.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit wat eisers hebben aangevoerd, niet volgt dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De voorzieningenrechter overweegt daarover als volgt.
9.1.1.
Op het bouwplan is de Welstandsnota Noardeast-Fryslân van 1 november 2022 van toepassing. Het bouwplan ligt in het welstandsgebied ‘Lintbebouwing’. De criteria voor Woonwijken voor en na 1950 (p. 34 tot en met 37) zijn dan ook niet van toepassing.
9.1.2.
Op 21 juni 2023 heeft de welstandscommissie Hûs en Hiem het bouwplan beoordeeld. Volgens de commissie is het bouwplan akkoord, mits de warmtepompen uit zicht worden geplaatst. Hieruit volgt dat het bouwplan niet ambtelijk is beoordeeld, maar door de welstandscommissie. De stelling van eisers dat het plan ambtelijk is beoordeeld, is onjuist.
9.1.3.
In beginsel mag bij de verlening van een omgevingsvergunning worden volstaan met een kort advies, maar moet het advies nader worden toegelicht als het gemotiveerd wordt bestreden. [6] Dat heeft de welstandscommissie gedaan door in reactie op het bezwaarschrift van eisers op 2 oktober 2023 een nader advies te geven. Volgens de commissie is een verdere terugplaatsing niet mogelijk. De mansardekap is volgens de commissie een uitzondering qua type, maar geen dissonant. De woning is voldoende straatgericht, zowel aan de voorzijde als aan de zijgevels. De kleurstelling van de gevelsteen en dakbedekking sluiten aan bij de naastgelegen panden. De beroepsgrond van eisers dat een motivering van het advies ontbreekt of te laat is gegeven, slaagt dan ook niet.
9.1.4.
De welstandstoets dient zich in de beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. [7] Hoe gedetailleerder de bouwmogelijkheden in een bestemmingsplan zijn omschreven, hoe minder ruimte het college heeft om kenmerken als bouwmassa, bouwhoogte en situering van het gebouw ten opzichte van de omgeving in de welstandsbeoordeling te betrekken. In dit geval zijn de plaats van de bebouwing (het bouwvlak en de plaats van de voorgevel) en de maximale bouw- en goothoogte en het type woning (twee-onder-één-kap) voorgeschreven in het bestemmingsplan. Dat betekent dat de welstandstoets deze bouwmogelijkheden niet mag belemmeren. Het betoog van eisers dat dat de bouwmassa, de situering en de rooilijn van de woning in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand kan dan ook niet slagen.
9.2.
Dat betekent dat de weigeringsgrond van artikel 2.10, eerste lid, onder d zich niet voordoet. Het college mocht de aanvraag niet weigeren op grond van de redelijke eisen van welstand.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning voor de bouw van de woning in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.P. Voorham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:86
1. Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
[…]
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
Wet op de ruimtelijke ordening
Artikel 8.4
Indien gedurende de beroepstermijn met betrekking tot een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan of inpassingsplan of van een wijziging of uitwerking hiervan dan wel van een rijksbestemmingsplan bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, wordt de werking van het besluit opgeschort totdat op het verzoek is beslist. Bij de toewijzing van het verzoek geeft de voorzitter aan op welke onderdelen van het bestemmingsplan of inpassingsplan of van de wijziging of uitwerking hiervan de voorlopige voorziening betrekking heeft.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 8.4 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:979.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 12 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP0510 en 29 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2154.
5.Dit is anders als de omgevingsvergunning is verleend in afwijking van dat vernietigde bestemmingsplan. Zo’n geval is hier echter niet aan de orde.
6.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2623.
7.Uitspraak van de Afdeling van 30 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3023.