ECLI:NL:RBNNE:2024:3198

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
23/370
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar vanwege termijnoverschrijding en deugdelijkheid van verzendadministratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 16 februari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die haar was opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat het volgens hem te laat was ingediend. De rechtbank oordeelt dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat het primaire besluit op 24 juni 2022 op de juiste wijze is bekendgemaakt. Hierdoor is de bezwaartermijn niet aangevangen. De rechtbank concludeert dat de minister de verzending van het besluit niet deugdelijk heeft aangetoond, wat leidt tot de conclusie dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van 23 november 2022 en draagt de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tevens moet de minister het griffierecht en proceskosten aan eiseres vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/370

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: P.J. Houtsma),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister

(gemachtigde: mr. A.H. Spriensma-Heringa).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar.
1.1.
Met het besluit van 24 juni 2022 (het primaire besluit) heeft de minister aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd vanwege een overtreding van de Meststoffenwet. Met het bestreden besluit van 23 november 2022 op het bezwaar van eiseres heeft de minister het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar is volgens de minister te laat ingediend.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De verzending van het primaire besluit
4. Eiser betwist dat hij het besluit van 24 juni 2022 heeft ontvangen. Eiser betoogt dat de minister de verzending van het primaire besluit niet aannemelijk heeft gemaakt, zodat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser wijst er verder op dat de minister andere lasten onder dwangsom aangetekend verstuurt, maar in dit geval dat niet heeft gedaan. Het risico van de niet-aangetekende verzending moet daarom voor rekening van de minister komen en het bezwaar dient daarom als tijdig te worden beschouwd.
4.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat hij de verzending van het primaire besluit op 23 juni 2022 aannemelijk heeft gemaakt. Het primaire besluit is per gewone post verzonden naar het postadres waarmee eiser staat geregistreerd bij de minister. Verder heeft de minister toegelicht dat de brief ‘Tweede last onder dwangsom Aanvullende gegevens landbouwer 2021’ op 23 juni 2022 per ‘batch’ is aangeboden door PostNL. De ontvangst van deze brief is door PostNL bevestigd op diezelfde datum. Dit blijkt uit het door de minister overgelegde stuk met inkoopordernummer 59068755 en de omschrijving ‘V&H DIV-AS Standaard brieven’. Het is de minister niet gebleken dat op of rond 23 juni 2022 problemen bestonden met de postbezorging in [woonplaats] .
5. De rechtbank overweegt dat uit artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat de termijn voor het maken van bezwaar aanvangt de dag nadat het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt, zo luidt artikel 3:40 van de Awb. Op deze wijze van bekendmaking ziet artikel 3:41, eerste lid, van de Awb. Dit artikel bepaalt dat de bekendmaking van een besluit dat is gericht aan een belanghebbende geschiedt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende.
5.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat bij niet aangetekende verzending van een besluit het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het besluit is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het stuk op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het op de weg van de geadresseerde om dit vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. [1]
5.2.
Niet in geschil is dat het primaire besluit juist is geadresseerd. Verder staat vast dat het besluit is gedateerd 24 juni 2022 en op het besluit ‘2022005923/JWE’ als referentienummer is vermeld.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister de verzending van het primaire besluit niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit de door de minister overgelegde stukken van PostNL en XEROX blijkt enkel dat op 23 juni 2022 een batch van 16 brieven is geprint en aangeboden aan PostNL, en dat PostNL een batch van 16 brieven heeft verzonden.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de door de minister overgelegde stukken niet dat het besluit van 24 juni 2022 onderdeel is geweest van deze verzending. Een registratie op individueel niveau ontbreekt. [2] De overgelegde (halve) schermafbeelding waarop een ongeopend Pdf-bestand is weergegeven, acht de rechtbank niet voldoende. Het deels weergegeven Pdf-bestand, opgeslagen op de schijf ‘diensten’ heeft ten dele hetzelfde referentienummer als het primaire besluit. Verder is zichtbaar dat dit bestand voor het laatst is bijgewerkt op 22 juni 2022. Of dit document het primaire besluit betreft, en of dit document of het primaire besluit daadwerkelijk onderdeel is geweest van de batch van de 16 verzonden brieven kan niet uit de overgelegde stukken worden afgeleid.
5.4.
Gelet op het voorstaande is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een deugdelijke verzendadministratie. Dit betekent dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op 24 juni 2022 is bekendgemaakt en dat de bezwaartermijn niet daags na 24 juni 2022 is aangevangen. Bovendien is de rechtbank niet gebleken dat het besluit op enig moment daarna wel deugdelijk bekend is gemaakt. Namens de minister is ter zitting in dit verband meegedeeld dat de plaatsing van het besluit in de digitale berichtenbox, niet als andere wijze van bekendmaken kan worden aangemerkt.
5.5.
De minister heeft het bezwaar van eiseres gelet op het voorgaande ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet-tijdig indienen van het bezwaar. Het betoog van eiseres slaagt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 6:7, 6:8, eerste lid, en 7:11 van de Awb. Dit betekent dat de minister het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien of een zogenoemde bestuurlijke lus toe te passen. Dit omdat de zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar.
6.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor een termijn van acht weken.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 23 november 2022;
  • draagt de minister op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. D.A. Bekking, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de bijvoorbeeld uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:261, en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1113.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1113.