ECLI:NL:RBNNE:2024:4366

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
LEE 24/1890
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag accijns en voorraadheffing wegens gebruik van minerale oliën op een binnenvaartschip met hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag accijns en voorraadheffing die aan eiser is opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst / Douane Noord. De naheffingsaanslag van € 4.237 is opgelegd wegens het voorhanden hebben of gebruik van minerale oliën waaraan een herkenningsmiddel is toegevoegd, in dit geval rode diesel, die werd gebruikt voor een hennepkwekerij op een binnenvaartschip. Eiser, die het schip huurde, stelde dat hij niets wist van de hennepkwekerij en dat hij de huurovereenkomst enkel als katvanger had getekend. De rechtbank oordeelde echter dat de huurovereenkomst het vermoeden rechtvaardigde dat eiser ook daadwerkelijk beschikking had over het schip en de inhoud daarvan. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat eiser de gasolie in de IBC's voorhanden had en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde de hoogte van de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de huurder voor de inhoud van het gehuurde, ongeacht de kennis van de huurder over de activiteiten die daar plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/1890
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 24 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst / Douane Noord, de inspecteur

(gemachtigde: mr. [naam 1] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 januari 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan eiser een naheffingsaanslag accijns en voorraadheffing met datum 14 oktober 2023 opgelegd van in totaal € 4.237 wegens het voorhanden hebben of gebruik van minerale oliën waaraan een herkenningsmiddel is toegevoegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur eiser € 335 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Eiser heeft voor de zitting nadere stukken ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, en namens de inspecteur zijn gemachtigde en mr. [naam 2] .

Feiten

2.1.
Eiser is een huurovereenkomst aangegaan met de besloten vennootschap [naam BV] (hierna: de BV) voor de huur van het [naam schip] (hierna: het schip) met een mobiele generator. Volgens de verhuurovereenkomst wordt het schip verhuurd voor opslag. De datum van de ondertekening van de door de inspecteur overgelegde huurovereenkomst ziet er als volgt uit:
2.2.
Op 30 april 2021 heeft een politiecontrole plaatsgevonden op het schip. Het schip lag op dat moment in het [locatie] . Bij de controle is een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De hennepkwekerij was opgezet in vier grote zeecontainers die zich in het ruim van het schip bevonden. In het ruim van het schip bevonden zich ook acht intermediate bulk containers (IBC’s). Deze IBC’s waren middels tyleenbuizen aan elkaar gekoppeld. In het ruim bevond zich tevens een vloeistofpomp waarmee gasolie vanuit de bunkertank(s) van het schip werd overgepompt naar de IBC’s. De gasolie uit de IBC’s werd gebruikt voor het aandrijven van een generator die de hennepkwekerij van stroom voorzag.
2.3.
Medewerkers van de Douane hebben op 1 mei 2021 een controle uitgevoerd en monsters genomen van de inhoud van een deel van de IBC’s. In het laboratorium van de Douane is aan de hand van de monsters vastgesteld dat de inhoud van de IBC’s minerale oliën betrof waaraan herkenningsmiddelen zijn toegevoegd, dan wel bestanddelen daarvan bevatten (hierna: minerale oliën of gasolie).
2.4.
Eiser is op 6 december 2021 door medewerkers van de Douane verhoord. Het proces-verbaal van dat verhoor luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Vraag = verbalisant
Antwoord = verdachte
Vraag : Wat kunt u mij vertellen over het schip [naam schip] ?
Antwoord : Ik verklaar niets. Ik beroep me op het zwijgrecht.
Vraag : Ik toon u een huurovereenkomst van het schip tussen u en [naam BV] , wat kunt u daarover vertellen?
Antwoord: Zwijgrecht.
Vraag : Is deze handtekening op de overeenkomst van u?
Antwoord : Geef ik geen antwoord op. Zwijgrecht.
Vraag : Kent u de heer [naam 3] die op de overeenkomst staat?
Antwoord: Zwijgrecht. U kunt blijven vragen maar ik ga niet antwoorden op welke vraag dan ook.
Vraag : Wilt u zelf iets vertellen?
Antwoord: Nee.
2.5.
De heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ), eigenaar van de BV, is op 17 januari 2022 door medewerkers van de Douane verhoord. Het proces-verbaal van dat verhoor luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Vraag = verbalisant
Antwoord = verdachte
(…)
U vertelde ons 14 mei 2021 toen wij bij u thuis langskwamen, dat u het binnenvaartschip [naam schip] had verhuurd aan [naam eiser] .
Vraag : Kunt u ons vertellen waarvoor [naam eiser] het schip [naam schip] zou gaan gebruiken?
Antwoord : Nou [naam eiser] zou alleen het ruim huren. Huren voor opslag van meubels om deze te restaureren en om ze hier op te slaan.
Op 1 mei 2021 zijn wij ter plaatse gekomen bij het binnenvaartschip [naam schip] , de politie had een hennepkwekerij aangetroffen in het ruim van het schip. De kwekerij zou draaien op generatoren met rode gasolie als brandstof. Op het schip treffen wij 2 generatoren en een aantal IBC tanks met een rode vloeistof erin, na onderzoek bij het douanelaboratorium bleek het om gasolie te gaan met herkenningsmiddelen.
Vraag : Weet u wie de eigenaar is van de generatoren en de IBC tanks die wij aan boord van het schip [naam schip] hebben aangetroffen?
Antwoord : Ik ben de eigenaar van de generatoren maar van de ibc tanks weet ik niks van af.
(…)
Uit de verklaring die u heeft gegeven aan de politie hebben wij gelezen dat u met [naam eiser] had afgesproken dat hij gebruik mocht maken van de brandstof uit de bunkers van het schip [naam schip] .
Vraag : Wat heeft u hierover met [naam eiser] afgesproken?
Antwoord : Meneer [naam eiser] mocht gebruik maken van de gasolie alleen niet in deze hoeveelheden hij mocht een kannetje bijschenken vanuit de machinekamer wanneer dit nodig was.
In de verklaring van de politie hebben wij ook gelezen dat [naam eiser] de generatoren op uw schip mocht gebruiken.
Vraag : Wat kunt u hierover vertellen?
Antwoord : Ja dat klopt. [naam eiser] had één generator gebruikt hij mocht dus ook één gebruiken en geen twee wel mocht hij ze soms afwisselen.
Vraag : Mocht [naam eiser] het schip [naam schip] ook gebruiken om er zelf mee te varen?
Antwoord : Nee.
Vraag : Heeft u zelf nog iets toe te voegen of verklaren aan dit verhoor?
Antwoord : Hij heeft van mij brandstof gestolen niet mis meer +/- 2m kuub dat is serieus wat [naam eiser] gedaan heeft. Het liefste wil ik hier aangifte van doen, maar ik wil geen problemen met [naam eiser] voor de veiligheid van mijn gezin. Ik vind dat mij onrechte is aangedaan.
Ik ben me van geen kwaad bewust jullie zullen een punt hebben, maar ik ben mij van kwaad bewust. Het zijn mijn generatoren de gasolie is niet van het schip af geweest dat noem in niet handelen. Handelen noem ik dat je de gasolie verkoopt en buiten het schip brengt.”

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. In het bijzonder beoordeelt de rechtbank of de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat eiser de gasolie in de IBC’s voorhanden heeft gehad. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat eiser de gasolie in de IBC’s voorhanden heeft gehad. Omdat niet in geschil is dat over deze gasolie geen accijns is geheven, terwijl er geen schorsingsregeling of vrijstelling van toepassing was, leidt dit tot de conclusie dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht aan eiser heeft opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunten van partijen
5. Eiser stelt dat hij niets te maken heeft gehad met de hennepkwekerij op het schip en niets van de IBC’s die op het schip aanwezig waren en de inhoud daarvan afwist. Eiser voert daartoe aan dat hij de huurovereenkomst van het schip als katvanger heeft getekend. Voor het tekenen van de huurovereenkomst zou hij € 500 per maand krijgen. Eiser zegt wel geholpen te hebben bij het laden van de containers in het ruim van het schip, maar stelt dat hij geen bemoeienis heeft gehad met wat er verder na het plaatsen van de containers aan boord van het schip is gebeurd. De hennepkwekerij is volgens eiser door [naam 3] en zijn partner opgezet.
6. Volgens de inspecteur volgt uit de huurovereenkomst die eiser heeft gesloten met de BV en uit de verklaringen van [naam 3] dat eiser de gasolie wel voorhanden heeft gehad. Omdat over deze gasolie geen accijns is geheven is volgens de inspecteur de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
Juridisch kader / nadere duiding van het geschil
7. De inspecteur kan een naheffingsaanslag accijns opleggen aan een persoon die accijnsgoederen, zoals in dit geval de gasolie, voorhanden heeft of bij het voorhanden hebben ervan betrokken is, als voor het voorhanden hebben van die gasolie geen accijns is geheven en geen schorsingsregeling of vrijstelling van toepassing is. [1]
8. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, komt erop neer dat eiser betwist dat hij de gasolie in de IBC’s ‘voorhanden had’. Onder ‘voorhanden hebben’ moet in dit geval worden verstaan het fysiek tot beschikking hebben van de gasolie. Niet relevant is hierbij of de eiser een recht of enig belang kon doen gelden met betrekking tot de gasolie en evenmin is relevant of eiser wist of redelijkerwijs had behoren te weten dat voor de gasolie accijns wordt verschuldigd. [2]
9. De bewijslast om aannemelijk te maken dat eiser de gasolie in de IBC’s fysiek tot zijn beschikking heeft gehad, rust op de inspecteur. De inspecteur moet dus die feiten en omstandigheden stellen, en bij betwisting door eiser aannemelijk maken, waaruit kan worden geconcludeerd dat eiser de gasolie in de IBC’s fysiek tot zijn beschikking had.
Beoordeling door de rechtbank
10. De inspecteur heeft gesteld dat uit de huurovereenkomst en de verklaringen van [naam 3] volgt dat eiser de gasolie in de IBC’s fysiek tot zijn beschikking had. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser getekende huurovereenkomst het vermoeden rechtvaardigt dat eiser beschikking had over – het ruim van – het schip, en zodoende ook fysiek de beschikking had over de – zich in het ruim bevindende – IBC’s met daarin de gasolie. Er mag immers vanuit worden gegaan dat degene die een huurovereenkomst voor een ruimte tekent vervolgens ook gedurende de looptijd van deze overeenkomst fysiek kan beschikken over alle goederen die zich in deze ruimte bevinden. De rechtbank merkt hierbij op dat in dit geval de eigenaar van het schip heeft verklaard dat eiser het ruim van het schip ook daadwerkelijk kon gebruiken gedurende de looptijd van de huurovereenkomst.
11. Het ligt vervolgens op de weg van eiser om dit vermoeden te ontzenuwen. Dat kan hij doen hetzij door de feiten en omstandigheden te betwisten die aan het bewijsvermoeden ten grondslag zijn gelegd, hetzij door andere feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken waardoor redelijke twijfel wordt gewekt aan de redengevende kracht van dat bewijsvermoeden, zodat dit vermoeden wordt ontzenuwd. [3]
12. Ter zitting heeft eiser gesteld dat de verhuurder de ingangsdatum van de huurvoereenkomst heeft gewijzigd. Eiser stelt dat de ingangsdatum van de overeenkomst dat hij heeft getekend 1-5-2021 was. De ‘5’ is volgens eiser achteraf door de verhuurder veranderd in een ‘3’ (zie ook 2.1.). Volgens eiser heeft hij, anders dan in de overeenkomst staat vermeld, al voor de door hem gestelde datum van ondertekening van 1 mei 2021 ondertekend. De inspecteur heeft ter zitting gesteld dat volgens hem geen sprake is van een 5 die in een 3 is gewijzigd.
13. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is dat met de datum van de huurovereenkomst is geknoeid. Anders dan eiser stelt, ziet de rechtbank niet – duidelijk – dat de datum is aangepast. Verder ziet de rechtbank, zonder nadere verklaring, die eiser desgevraagd ter zitting niet heeft gegeven, niet in waarom eiser als katvanger een huurovereenkomst met latere ingangsdatum zou hebben getekend, terwijl vóór die ingangsdatum, 1 mei 2021, al sprake was van een in gebruik zijnde hennepkwekerij op het schip, waarvoor eiser naar eigen zeggen dus katvanger zou moeten zijn. Daar komt nog bij dat eiser ook overigens geen ‘eigen’ versie van de ondertekende huurovereenkomst heeft overgelegd waarop wel duidelijk de datum 1 mei 2021 staat. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het contact op 1 maart 2021 is getekend en dat eiser vanaf die datum het recht op gebruik van – het ruim van – het schip had.
14. De rechtbank acht verder de verklaring van eiser dat hij alleen als katvanger heeft opgetreden en dat aan de huurovereenkomst daarom geen (bewijs)waarde kan worden ontleend niet geloofwaardig. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser deze verklaring op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd en ook overigens niets in het dossier deze verklaring ook maar enigszins ondersteunt.
15. Eiser heeft met hetgeen hij heeft gesteld het bewijsvermoeden – dat hij als huurder van het ruim van het schip fysiek de gasolie in de IBC’s tot zijn beschikking had – dan ook niet ontzenuwd. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat eiser fysiek de gasolie in de IBC’s tot zijn beschikking had. Hetgeen eiser ter zitting verder nog heeft aangevoerd over de rol van [naam 3] bij de hennepkwekerij maakt dat niet anders. Dat [naam 3] mogelijk ook fysiek kon beschikken over de gasolie in de IBC’s maakt namelijk niet dat de inspecteur geen naheffingsaanslag aan eiser op mocht leggen.
16. Omdat verder de juistheid van – de hoogte van – de naheffingsaanslag niet in geschil is, is de rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot de juiste hoogte aan eiser heeft opgelegd.
Belastingrente
17. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2024.
w.g. griffier
w.g. rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, in samenhang met artikel 2, lid 1, aanhef en letter b, en artikel 51, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet op de accijns (hierna: de WA).
2.Zie Hoge Raad 29 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:659, r.o. 2.4.2.
3.Vergelijk Hoge Raad 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:63, r.o. 3.5.3.