ECLI:NL:RBNNE:2024:5053

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
LEE 24/4839
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake heffingen door de Staatssecretaris van BZK aan de NAM

Op 23 december 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen ExxonMobil Holding Company Holland LLC en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Herstel Groningen). ExxonMobil, als aandeelhoudster van de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM), verzocht om een voorlopige voorziening tegen drie heffingen die aan de NAM waren opgelegd ter bestrijding van de kosten van schadeafhandeling door gaswinning in Groningen en gasopslag in Norg en Grijpskerk. De heffingen betroffen kosten voor fysieke schade, waardedalingsschade, immateriële schade en versterking, met een totaalbedrag van meer dan € 900 miljoen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. ExxonMobil kon niet onderbouwen dat de NAM in onomkeerbare financiële problemen zou komen als gevolg van de heffingen. De voorzieningenrechter merkte op dat in financiële geschillen doorgaans geen spoedeisend belang aanwezig is, omdat na afloop van de bodemprocedure het bedrag kan worden terugbetaald, indien nodig met wettelijke rente. De rechtbank zal in 2025 de behandeling van het onderliggende geschil voortzetten.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. H.A. Hulst, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/4839

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 december 2024 in de zaak tussen

ExxonMobil Holding Company Holland LLC, uit Rotterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr.V.M.Y. van 't Lam),
en
de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Herstel Groningen), verweerder
(gemachtigde: mr. I.M. van der Heijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen drie heffingen op grond van artikel 15 van de Tijdelijke wet Groningen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
1.2.
Met de bestreden besluiten van 14 november 2024 heeft verweerder aan de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM) drie heffingen opgelegd ter bestrijding van de kosten van afhandeling van schade door gaswinning in Groningen en gasopslag in Norg en Grijpskerk (over het kalenderjaar 2023) en een heffing opgelegd van de kosten van de versterkingsoperatie (over de periode 1 juli 2023 tot en met 31 december 2023). De vier heffingen bedragen respectievelijk € 358.880.134,96 (fysieke schade), € 31.474.582,63 (waardedalingsschade), € 130.178.506,01 (immateriële schade) en € 395.827.722,- (kosten van de versterkingsoperatie).
1.3.
Verzoekster heeft tegen de heffingsbesluiten bezwaar gemaakt. Op 10 december 2024 heeft zij het verzoek ingediend.
1.4.
Beide partijen hebben hun standpunten schriftelijk nader toegelicht.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3.1.
Verzoekster is aandeelhoudster van de NAM, de geadresseerde van de heffingsbesluiten. Verzoekster stelt primair een zelfstandig belang te hebben bij de heffingsbesluiten op grond van de eigendomsbelangen die onder meer volgen uit de Overeenkomst voor Samenwerking van 27 maart 1963 en het Akkoord op Hoofdlijnen van 25 juni 2018, waar verzoekster zelfstandig contractpartij bij is.
3.2.
Bij uitspraak van 13 mei 2024 [1] heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank beslist op een verzoek van verzoekster tot het treffen van een voorlopige voorziening in zaken over heffingsbesluiten die het kalenderjaar 2022 betreffen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat geen sprake was van spoedeisend belang, omdat niet bleek dat er voor verzoekster acute financiële nood of erger dreigde en omdat zich niet de situatie voordeed dat een groot bedrag betaald moest worden zonder toelichting waarom de heffingen opgelegd waren.
3.3.
In het verzoek dat nu voorligt, stelt verzoekster dat verweerder in de besluiten niet inzichtelijk maakt of onderbouwt wat de omvang van de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de NAM is. Verzoekster heeft ter onderbouwing het rapport ‘Beoordeling Transparantie en Inzichtelijkheid Heffingsbesluiten Fysieke Schade, Waardedaling, Immateriële schade en Versterkingsoperatie 2023’ van het bureau Kroll B.V. overgelegd, waarin geconcludeerd wordt dat de besluiten niet inzichtelijk en transparant zijn. Verzoekster betoogt dat de verplichting om miljarden te betalen voor vermeende schade, zonder inzage in wat en waarom er is gecompenseerd, in strijd is met het motiveringsbeginsel en fundamentele grondrechten.
4.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster niet aanvoert dat zij in de financiële problemen zal komen als de NAM de opgelegde heffingen gaat betalen.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt verder, dat verzoekster niet bestrijdt dat verweerder gerechtigd is de kosten van afhandeling van schade door de gaswinning en gasopslag in Groningen op de NAM te verhalen. In die zin is tussen partijen niet in geschil dat verweerder aan de NAM heffingen van aanzienlijke omvang kan opleggen.
4.3.
Wel betoogt verzoekster dat het kostenverhaal wordt begrensd door de civielrechtelijke aansprakelijkheid. De voorzieningenrechter overweegt, dat de NAM deze stelling in beroepsprocedures aan de rechtbank ter beoordeling kan voorleggen, evenals het betoog dat de heffingsbesluiten gebrekkig gemotiveerd en onvoldoende met stukken zijn onderbouwd. In dat verband is van belang dat de rechtbank in de loop van 2025 een aanvang zal maken met de behandeling van beroepen tegen heffingen over het derde en vierde kwartaal van 2020.
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet zich, gezien het bovenstaande en gezien de uitgebreide motivering van de bestreden besluiten, niet de situatie voor dat er geen toelichting is waarom de heffingen opgelegd zijn.
4.5.
De voorzieningenrechter oordeelt daarom dat het spoedeisend belang ontbreekt.

Conclusie en gevolgen

5. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.