ECLI:NL:RBNNE:2024:5254

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
LEE 24/644
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep inzake de Wet open overheid (Woo) en de niet-ontvankelijkheid van bezwaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 12 december 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld met betrekking tot zijn aanvraag op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiser had op 21 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor informatie over het hebben van een toegestane taxicentrale in de gemeente Noardeast-Fryslân. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze aanvraag op 9 oktober 2023 buiten behandeling gesteld, met als argument dat eiser kennelijk een ander doel had dan het verkrijgen van publieke informatie. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door het college niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende zwaarwichtige gronden heeft aangevoerd om het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank stelt vast dat de toegang tot de rechter niet volledig belemmerd mag worden en dat eiser recht heeft op een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij het college wordt opgedragen om binnen vier weken opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen. Tevens moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging bij de beoordeling van misbruik van recht en de noodzaak voor bestuursorganen om zwaarwichtige gronden aan te voeren bij het niet-ontvankelijk verklaren van bezwaren. De rechtbank wijst erop dat de feiten en omstandigheden in deze zaak onvoldoende zijn om te concluderen dat eiser zijn rechten misbruikt heeft.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/644

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noardeast-Fryslân

(gemachtigde: mr. E.F. van der Goot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over zijn aanvraag in het kader van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 9 oktober 2023 buiten behandeling gesteld. Met het bestreden besluit van 30 januari 2024 op het bezwaar van eiser heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college. Nadat eiser het beroep op betalingsonmacht ter zitting had ingetrokken en daarna het griffierecht heeft voldaan heeft de rechtbank het onderzoek op 17 november 2024 gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 21 augustus 2023 een aanvraag ingediend op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiser heeft verzocht hem alle stukken te sturen die zien op het hebben van een toegestane taxicentrale in de gemeente Noard-East Fryslân. Eiser heeft het verzoek gericht aan de burgemeester van deze gemeente maar de brief gestuurd aan het Ministerie van Volksgezondheid (VWS), ter attentie van de balie WJZ, te Den Haag. De brief is daar op 28 augustus 2023 ontvangen en op 22 september 2023 met een begeleidende brief doorgestuurd naar de gemeente.
2.1.
Het college heeft met het besluit van 9 oktober 2023 een besluit genomen op de aanvraag. Het college stelt zich, onder verwijzing naar door eiser ingediende Woo- en andere verzoeken, ingebrekestellingen, bezwaar- en beroepschriften en verzoeken voorlopige voorziening, op het standpunt dat eiser kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie. Het college heeft de aanvraag daarom, gelet op artikel 4.6 van de Woo [1] , niet in behandeling genomen.
2.2.
Eiser heeft tegen dit besluit gemotiveerd bezwaar gemaakt en betoogd waarom hij van mening is dat zijn aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Daarnaast heeft hij schadevergoeding gevraagd. Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar, mede onder verwijzing naar het advies van de adviescommissie voor de bezwaarschriften, niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Het college stelt zich op het standpunt dat sprake is van misbruik van recht zoals bedoeld in artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [2]
Beroepsprocedure
3. Eiser heeft beroep ingesteld en betoogd, onder aanvoering van vergelijkbare argumenten als in bezwaar, dat het college zijn aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld.
3.1.
Het college betoogt primair dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden omdat ook ten aanzien van het instellen van dit rechtsmiddel sprake is van misbruik van recht. Voor zover het beroep wel ontvankelijk zou zijn betoogt het college dat het beroep ongegrond is.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiser tegen de buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het beroep niet-ontvankelijk?
6. Het college heeft aangevoerd dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard vanwege misbruik van recht. De rechtbank zal dit punt eerst bespreken omdat moet vaststaan dat het beroep ontvankelijk is voordat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.
6.1.
Het college stelt zich in het verweerschrift, onder verwijzing naar uitspraken van de Raad van State, op het standpunt dat eiser misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt bij het indienen van het Woo-verzoek omdat het verzoek kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie. Het doel is volgens het college namelijk geldelijk gewin. Nu het rechtsmiddel van beroep niet los gezien kan worden van het misbruik van de Woo, moet het beroep niet-ontvankelijk verklaard worden.
6.2.
Eiser heeft zich, eveneens onder verwijzing naar jurisprudentie, op het standpunt gesteld dat hij gebruik heeft gemaakt van een hem in de wet toegekende bevoegdheid en dat dat geen misbruik van recht oplevert.
6.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Raad van State [3] kan op grond van artikel 3:13, gelezen in samenhang met artikel 3:15 van het BW [4] , de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover die bevoegdheid wordt misbruikt. In zo’n geval kan het beroep niet-ontvankelijk verklaard worden, maar daarvoor zijn zwaarwichtige gronden vereist. Die zijn onder meer aanwezig als rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn gebruikt zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het gebruik van die bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn door het college niet voldoende zwaarwichtige gronden aangevoerd waaruit kan blijken dat de bevoegdheid om beroep aan te tekenen zodanig evident is aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, dat eiser die bevoegdheid ontzegd moet worden. De rechtbank overweegt daarbij dat in de door het college aangehaalde uitspraken steeds sprake was Woo-of WOB-verzoeken waarin de betreffende stukken ook via een andere rechtsgang te verkrijgen of te betwisten waren. De toegang tot de rechter werd door de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep niet volledig belemmerd. In de onderhavige zaak is dat anders. Indien het beroep niet-ontvankelijk verklaard zou worden, kan eiser geen oordeel van de rechter verkrijgen over de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar. [5] De rechtbank acht dit een doorslaggevende omstandigheid die er toe leidt dat het beroep ontvankelijk is.
Mocht het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren?
6.5.
De tweede vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college het bezwaar van eiser terecht wegens misbruik van recht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het college heeft daarvoor verwezen naar het advies van de adviescommissie voor de bezwaarschriften (adviescommissie) en daarnaast een zelfstandige motivering gegeven voor de niet-ontvankelijkverklaring. Ter zitting is de motivering nog aangevuld, onder andere met een beroep op twee uitspraken. [6] Kort samengevat voert het college aan dat duidelijk is dat geldelijk gewin de achtergrond is van de aanvraag en het bezwaar omdat dwangsommen en schadevergoedingen in bijna alle door eiser ingediende aanvragen en procedures de boventoon voeren. Verder stuurt eiser bewust aanvragen naar VWS terwijl hij het juiste adres wist, wil hij de leges niet betalen en gaat daarover procederen. Ten slotte is duidelijk dat eiser heel veel brieven, ook aan andere gemeenten ten onrechte naar VWS stuurt in plaats van naar het betreffende bestuursorgaan. Het college stelt dat het misbruik van de Woo niet los gezien kan worden van de bevoegdheid om bezwaar in te dienen.
6.6.
Eiser heeft aangevoerd dat het indienen van een bezwaarschrift een bevoegdheid van hem is die niet kan leiden tot misbruik. Hij heeft erop gewezen dat hij een gemotiveerd bezwaarschrift heeft ingediend en dat hij bij niet-ontvankelijkverklaring niet kan opkomen tegen het besluit tot buitenbehandelingstelling. Eiser voert aan dat dit een schending is van artikel 6 van het EVRM. [7]
6.7.
De rechtbank stelt eerst vast dat het college het advies van de adviescommissie heeft overgenomen maar in de beslissing op het bezwaar alleen besluit tot niet-ontvankelijkverklaring. Dat de adviescommissie de buitenbehandelingstelling ook inhoudelijk heeft beoordeeld blijft daarom in de huidige beroepsprocedure buiten beschouwing.
6.8.
De rechtbank oordeelt als volgt. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor onder 6.3. heeft overwogen geldt ook voor de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar dat daarvoor zwaarwichtige gronden vereist zijn die tot de kwalificatie ‘kwade trouw’ moeten leiden.
6.9.
De rechtbank oordeelt dat de door het college aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende zwaarwegend zijn om het bezwaar tegen de buitenbehandelingstelling van de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank wijst erop dat eiser in dit concrete geval een juridisch gemotiveerd bezwaarschrift heeft ingediend, waarbij alleen zijdelings een verzoek om schadevergoeding is ingediend. De rechtbank acht het door het college gestelde doel van geldelijk gewin voor de onderhavige aanvraag en procedure onvoldoende onderbouwd. Dat eiser ook veel aanvragen en procedures bij andere gemeenten indient doet daar niet aan af.
6.10.
Het college heeft ook aangevoerd dat eiser zijn aanvraag bewust naar een verkeerd adres heeft gestuurd en dat dit al voldoende is om te spreken van misbruik van recht. Het college heeft zich ter onderbouwing van dit standpunt beroepen op de uitspraak van de Raad van State in een procedure tussen eiser en de minister van Rechtsbescherming. [8] De rechtbank is van oordeel dat de betreffende uitspraak met name ziet op de vraag of eiser zijn bezwaarschrift tijdig had ingediend en niet zozeer op het indienen van een aanvraag of verzoek. Het bewust indienen van een aanvraag bij een verkeerd bestuursorgaan treft met name de aanvrager en het bestuursorgaan waar de aanvraag onterecht wordt ingediend. Het college is in dit geval niet benadeeld door de verkeerde wijze van toezending van de aanvraag.
6.11.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat onvoldoende zwaarwichtige gronden zijn komen vast te staan om het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk te verklaren.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het college het bezwaar van eiser alsnog inhoudelijk zal moeten beoordelen. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van vier weken. Omdat eiser in het gelijk wordt gesteld zal het college hem het griffierecht moeten vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op om binnen vier weken na dagtekening van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen;
  • bepaalt dat het college aan eiser het griffierecht van € 187,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. van der Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE: wettelijke bepalingen

Wet open overheid
Artikel 4.6
Indien de verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie of indien het verzoek evident geen bestuurlijke aangelegenheid betreft, kan het bestuursorgaan binnen twee weken na ontvangst van het verzoek, dan wel onverwijld nadat is gebleken dat de verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie, besluiten het verzoek niet te behandelen.
Burgerlijk wetboek, boek 3
Artikel 13
1. Degene aan wie een bevoegdheid toekomt, kan haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt.
2 Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
3 Uit de aard van een bevoegdheid kan voortvloeien dat zij niet kan worden misbruikt.
Artikel 15
De artikelen 11-14 vinden buiten het vermogensrecht toepassing, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.

Voetnoten

1.De tekst van dit artikel staat in de bijlage bij de uitspraak.
2.Idem.
3.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 december 2018 (ECLI:N:RVS:2018:4256).
4.De tekst van dit artikel staat in de bijlage bij de uitspraak.
5.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2061, r.o. 6.7, laatste twee zinsneden).
7.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
8.De uitspraak van 25 september 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3822).