ECLI:NL:RBNNE:2025:1519

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
24-000982
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op erkenning en tenuitvoerlegging van een Belgisch confiscatiebevel

Op 2 april 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een zaak waarin een beroep werd ingesteld door een veroordeelde tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van een Belgisch confiscatiebevel. Dit confiscatiebevel was opgelegd door de correctionele rechtbank te Turnhout op 22 januari 2014 en betrof een bedrag van 78.982 euro. De veroordeelde stelde dat het confiscatiebevel was verjaard, omdat de verjaringstermijn van vijf jaar na de onherroepelijke beslissing in februari 2019 was verstreken. De rechtbank oordeelde echter dat de verjaringstermijn voor een wanbedrijf, zoals in dit geval, tien jaar bedraagt. De rechtbank stelde vast dat het confiscatiebevel niet was verjaard, omdat de Belgische autoriteiten op 2 augustus 2023 een Strafrechtelijk Uitvoeringsonderzoek hadden gestart, waardoor de tenuitvoerleggingstermijn met tien jaren was opgeschort tot 2 augustus 2033. Het verzoek van de raadsman om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie werd afgewezen, omdat deze vragen niet relevant waren voor de beoordeling van het beroep. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek tot aanhouding van de behandeling af.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Leeuwarden
raadkamernummer : 24-000982
cjib-zaaknummer : 7072542300000280
beslissing van de meervoudige raadkamer van 2 april 2025 op het beroep op grond van artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie, ingesteld door:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

Op 12 december 2023 heeft veroordeelde beroep ingesteld tegen de op 12 september 2023 door de officier van justitie genomen beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van een op 22 januari 2014 door de correctionele rechtbank te Turnhout, België, opgelegde beslissing tot confiscatie (bijzondere verbeurdverklaring) van een bedrag van 78.982,--.
De raadsman van veroordeelde, mr. A.W.A.P. Doesburg, advocaat te Breda en de officier van justitie hebben schriftelijk hun standpunten uiteengezet.
De mondeling behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 19 maart 2025. Veroordeelde en zijn raadsman en de officier van justitie, mr. M. Kappeyne van de Coppello, waren hierbij aanwezig.

Motivering

De rechtbank stelt op basis van de stukken het volgende vast.
Het beroep is ingesteld op grond van artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (hierna: WWETGC).
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is de bevoegde instantie voor de behandeling van het beroep en het beroep is tijdig en juist ingesteld.
De toetsing van het beroep vindt plaats op grond van de op 19 december 2020 in werking getreden Verordening (EU) 2018/1805 van het Europees parlement en de Raad van 14 november 2018 (hierna: Verordening 2018/1805) en op grond van het op 19 december 2020 in werking getreden artikel 39 van de WWETGC.
De rechtbank overweegt dat als uitgangspunten voor de beoordeling van een beroep op grond van artikel 39 van de WWETGC het volgende geldt:
- de rechtbank moet toetsen of de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning heeft
kunnen komen;
- de officier van justitie mag bij zijn beoordeling niet treden in het in het buitenland gevoerde
rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen;
- de rechtbank mag bij haar beoordeling evenmin treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding
en de in het buitenland genomen beslissingen.
Standpunt veroordeelde
Door de raadsman is namens veroordeelde aangevoerd dat de officier van justitie verplicht is de erkenning van het confiscatiebevel te weigeren wegens verjaring. Het recht op executie is vijf jaren na het onherroepelijk worden van de confiscatiebeslissing verjaard. Dit was in februari 2019. Dit is mogelijk geen formele weigeringsgrond, maar wanneer een confiscatiebevel is verjaard, mag het niet meer ten uitvoer worden gelegd, ook niet door een ander land.
Wanneer sprake is van een wanbedrijf zou de verjaring tien jaren zijn in plaats van vijf jaren. Uit het dossier en de beslissing van de correctionele rechtbank te Turnhout, België, blijkt niet dat sprake is van een wanbedrijf, maar van misdrijven. Het standpunt dat het confiscatiebevel is verjaard, wordt daarom gehandhaafd. Indien dit niet het geval is, zal bij de Belgische autoriteiten moeten worden nagevraagd of sprake is van een wanbedrijf.
De raadsman heeft voorts ter terechtzitting een verzoek gedaan tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Hij heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat een beslissing volgens het Europees Verdrag van de Rechten voor de Mens dient te voldoen aan het legaliteitsbeginsel, het moet evenredig en proportioneel zijn. Dit houdt in dat er maatwerk moet worden geleverd. Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank wordt er geen maatwerk geleverd en wordt vastgehouden aan een strak juridisch kader. Dit leidt tot ongewenste situaties. Op grond van artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zou de vraag gesteld moeten worden of veroordeelden, wanneer het gaat om een ontnemingsvordering opgelegd in het buitenland, een beroep kunnen doen op het
gelijkheidsbeginsel. Indien het gaat om een Nederlandse ontnemingsvordering kan een veroordeelde immers een verzoek tot vermindering doen op basis van artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering. Deze mogelijkheid zou ook voor de in het buitenland opgelegde ontnemingsvorderingen moeten gelden.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een weigeringsgrond, zoals genoemd in artikel 19 van de Verordening 2018/1805, en dat de officier van justitie daarom tot een juiste erkenningsbeslissing van het confiscatiebevel is gekomen. Het uitgangspunt voor deze beoordeling is het door de Belgische autoriteiten ingevulde certificaat; er hoeft niet te worden getoetst of deze autoriteit zijn eigen wetten juist heeft toegepast. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
Ten overvloede heeft de officier van justitie aangevoerd dat het een veroordeling voor een wanbedrijf betreft waarvoor de bijzondere verbeurdverklaring is opgelegd, zodat de verjaringstermijn volgens het Belgisch recht tien jaren is.
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen inzake de executie prematuur is en moet worden afgewezen. Er is een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, omdat in het Nederlands recht een beroep op vermindering kan worden gedaan. Het zijn echter geen gelijke zaken. Het betreft een Belgische beslissing en geen Nederlandse beslissing. Mogelijk dat men in België ook om vermindering kan vragen. Dit valt buiten deze procedure waarin Nederland is verzocht de confiscatiebeslissing te erkennen en ten uitvoer te leggen.
Oordeel rechtbank
Het uitgangspunt voor de officier van justitie voor de beoordeling van de erkenning van het confiscatiebevel is het door de Belgische autoriteiten ingevulde certificaat.
De rechtbank is van oordeel dat wanneer er twijfel is of het confiscatiebevel is verjaard en daarover niets is opgenomen in het certificaat, het aan de officier van justitie is om daar onderzoek naar te doen.
De rechtbank stelt vast dat veroordeelde door de correctionele rechtbank Turnhout, België, is veroordeeld wegens het telen van cannabis. Tevens is bij deze beslissing de bijzondere verbeurdverklaring opgelegd. De beslissing is volgens het certificaat op 21 februari 2014 onherroepelijk geworden.
De rechtbank heeft in een eerdere zaak (ECLI:NL:RBNNE:2024:5143) vragen laten stellen aan de Belgische autoriteiten omtrent de verjaring. Uit deze informatie bleek dat het telen van cannabis een wanbedrijf is, en dus wordt afgedaan door een correctionele rechtbank in België. Op 18 april 2014 is in België een nieuwe verjaringsregel in werking getreden, het huidige artikel 94 van de Belgische Strafwet. Deze regel is ook van toepassing op beslissingen gewezen voor 18 april 2014. De verjaringstermijn voor een wanbedrijf en voor bijzondere verbeurdverklaringen, opgelegd inzake een wanbedrijf, is daardoor tien jaren geworden.
De rechtbank concludeert dat de bijzondere verbeurdverklaring in de onderhavige zaak is opgelegd ter zake een wanbedrijf. De verjaringstermijn is daarom tien jaren en het confiscatiebevel zou daarom op 21 februari 2024 zijn verjaard. Uit de stukken blijkt dat op 2 augustus 2023 door de Belgische autoriteiten een Strafrechtelijk Uitvoeringsonderzoek (hierna: SUO) is gestart. Door het opstarten van het SUO is volgens artikel 98 van de Belgische Strafwet de tenuitvoerleggingstermijn met tien jaren opgeschort, te weten tot 2 augustus 2033. De rechtbank stelt vast dat het confiscatiebevel niet is verjaard.
Door de raadsman is verzocht om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie in verband met het gelijkheidsbeginsel dat ziet op de executie van het confiscatiebevel. De rechtbank is van oordeel dat deze vragen geen betrekking hebben op de vraag of de officier van justitie tot erkenning van het confiscatiebevel mocht overgaan en daarom voor de beoordeling van het beroep op grond van artikel 39 van de WWETGC niet relevant zijn. Het verzoek tot aanhouding van de behandeling voor het stellen van prejudiciële vragen wordt daarom afgewezen.
Nu de rechtbank, ook ambtshalve, geen weigeringsgronden aanwezig acht zoals genoemd in artikel 19 van de Verordening 2018/1805, zal zij het ingesteld beroep ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot aanhouding van de behandeling voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie af.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 2 april 2025 door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. K. Post en mr. G.C. Koelman, rechters, in tegenwoordigheid van
G.T. Zandstra-Alkema, griffier.