ECLI:NL:RBNNE:2025:1523

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
LEE 24/1152 r
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het eigen risico bij schadevergoeding door Gedeputeerde Staten voor schade door ganzen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 23 april 2025, is het beroep van eiser tegen de hoogte van de door Gedeputeerde Staten van Fryslân (GS) toegekende tegemoetkoming in schade door ganzen beoordeeld. Eiser, een agrariër, was het niet eens met het eigen risico van 2% van zijn jaaromzet dat GS had vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat dit percentage niet onredelijk was, aangezien eiser niet voldoende bijzondere omstandigheden had aangetoond die een afwijking van dit percentage rechtvaardigden. GS had eerder een tegemoetkoming van € 59.252,20 toegekend, wat 80% van de schade vertegenwoordigde, waarbij 20% voor rekening van eiser kwam. Na bezwaar had GS het eigen risico verlaagd naar 2% van de jaaromzet, wat resulteerde in een nabetaling van € 8.248,- voor eiser. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor zover het ging om de wettelijke rente, die GS alsnog moest vergoeden. De rechtbank vernietigde het besluit van 13 februari 2024, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat GS inmiddels de wettelijke rente had toegekend. Eiser kreeg ook een proceskostenvergoeding van € 1.814,- en het griffierecht van € 371,- werd door GS vergoed. De rechtbank concludeerde dat het eigen risico van 2% niet onevenredig was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een hogere tegemoetkoming rechtvaardigden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/1152

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats], eiser

(gemachtigde: P.M.A. van Kempen),
en

Het college van Gedeputeerde Staten van Fryslân, het college

(gemachtigde: mr. R. Snel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de door het college van Gedeputeerde Staten van Fryslân (het college) toegekende tegemoetkoming. Het gaat om een tegemoetkoming in de schade die door ganzen is veroorzaakt in het jaar 2021. [1]
2. Bij besluiten van 19 augustus 2021 (nr. 107907) en 11 november 2021 (nr. 111278) heeft het college een tegemoetkoming van in totaal € 59.252,20 toegekend. Dit is 80% van de schade. Een deel van 20% van de schade komt volgens het college voor risico van eiser.
3. Met het bestreden besluit van 13 februari 2024 op het bezwaar van eiser heeft het college het eigen risico van eiser verlaagd naar 2% van de jaaromzet. Eiser heeft een nabetaling van € 8.248,- ontvangen. Hiermee is € 6.565,04 voor rekening van eiser gebleven.
3.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft verzocht om na de zitting schriftelijk te mogen reageren op dit verweerschrift. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.
3.2.
Het college heeft in reactie op het beroepschrift op 27 januari 2025 het bestreden besluit aangepast. Het college vergoedt ook een bedrag van € 736,75 aan wettelijke rente over het nabetaalde bedrag.
3.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] namens eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college, samen met [naam 2] en [naam 3].
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt de tegemoetkoming. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Eiser krijgt dus geen extra tegemoetkoming. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat deze zaak over?
6. Eiser heeft een agrarisch bedrijf en lijdt regelmatig schade door foeragerende ganzen. Hij kon, ten tijde van belang, voor deze schade een tegemoetkoming krijgen op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Het college heeft voor de beoordeling van de schade de Beleidsregel Wet natuurbescherming Fryslân 2018 vastgesteld. Volgens die Beleidsregel wordt 20% van de schade aangemerkt als eigen risico.
6.1.
Naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in 2022 [2] heeft het college een ‘Handreiking beoordeling normaal maatschappelijk risico’ vastgesteld. Op basis van deze handreiking beoordeelt het college of een eigen risico van 20% van de schade voor specifieke gevallen niet te hoog (onevenredig zwaar) is.
6.2.
In het geval van eiser heeft het college besloten dat 20% van de schade in het jaar 2021 inderdaad te hoog was. Het eigen risico is daarom naar aanleiding van het bezwaarschrift van eiser verminderd tot maximaal 2% van de jaaromzet. Het geschil draait in de kern om de vraag of dit eigen risico van 2% van de jaaromzet niet alsnog onevenredig uitpakt voor eiser.
Is de Omgevingswet van toepassing?
7. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om tegemoetkoming in de faunaschade is ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk voor dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dit verzoek onherroepelijk wordt.
7.1.
De verzoeken om tegemoetkoming in de faunaschade zijn ingediend voor 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wnb, zoals die gold voor 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Welk besluit beoordeelt de rechtbank?
8. Zoals hierboven onder 3.1 beschreven heeft het college het besluit van 13 februari 2024 op 27 januari 2025 aangevuld met een beslissing om de wettelijke rente over de nabetaling te vergoeden. Voor het overige heeft het college het bestreden besluit – zo begrijpt de rechtbank – niet gewijzigd. De rechtbank ziet de aanvulling van 27 januari 2025 dan ook als een wijziging van het besluit van 13 februari 2024. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiser ook betrekking op de wijziging van het bestreden besluit van 13 februari 2024.
8.1.
De aanvulling is korter dan tien dagen voor de zitting aan de rechtbank gestuurd. Dit kan in strijd zijn met een goede procesorde, als de andere partij onvoldoende tijd heeft om hierop te reageren. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij geen bezwaar heeft tegen de behandeling van de aanvulling van 27 januari 2025.
8.2.
Eiser heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij de wettelijke rente over zijn schade vergoed moet krijgen, omdat de bezwaarprocedure lang heeft geduurd. Het college had volgens hem al veel eerder kunnen beslissen.
8.3.
Omdat het college met het gewijzigde besluit aan deze beroepsgrond tegemoet is gekomen, is een verdere bespreking van deze beroepsgrond niet nodig. Eiser heeft geen inhoudelijke argumenten tegen de wijziging van 27 januari 2025 aangevoerd. Wel is de wijziging voor de rechtbank aanleiding het besluit van 13 februari 2024 te vernietigen. [3] De gevolgen hiervan bespreekt de rechtbank verder onder punt 12.
8.4.
Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij ook een vergoeding van de wettelijke rente over de nabetalingen over de jaren 2019, 2020, en 2022 wil ontvangen. De besluiten over die jaren maken geen deel uit van deze procedure. De rechtbank kan hier dan ook niet over oordelen.
Is het gehanteerde eigen risico van 2% van de jaaromzet onevenredig?
9. Eiser stelt dat het gehanteerde eigen risico van 2% van de jaaromzet onevenredig is. Volgens hem zou dat 1,34% moeten zijn. De 2% is namelijk gebaseerd op een stuk van Trip advocaten dat in een eerdere hoger beroepsprocedure bij de Afdeling is ingebracht. Dit stuk is onjuist, aldus eiser.
9.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het stuk waar eiser naar verwijst, niet de basis is van het beleid van het college om (in dit geval) 2% van de jaaromzet als eigen risico te hanteren. Het stuk waar eiser naar verwijst betreft een rapportage van Adviesbureau CLM, dat onderzocht heeft wat de gemiddelde ganzenschade en de gemiddelde jaaromzet van Friese melkveebedrijven was in 2019. Op basis daarvan heeft de Afdeling geoordeeld dat een standaard eigen risico van 20% van de schade redelijk is, aldus het college. Het college heeft dan ook als hoofdregel dat 20% van de schade voor eigen rekening blijft. Het is vervolgens aan de benadeelde om aan te tonen dat die 20% voor hem onevenredig uitpakt, aldus het college.
9.2.
De rechtbank begrijpt dit beroep van eiser als een beroep tegen het gebruik van de ‘Handreiking beoordeling normaal maatschappelijk risico’ bij de beoordeling van de tegemoetkoming in de schade van eiser. In deze Handreiking is een beoordelingskader gegeven wanneer het eigen risico van 20% - dat volgt uit artikel 1.5 van de Beleidsregel wet natuurbescherming Fryslân 2018 - onevenredig kan zijn. Kort gezegd komt dit kader erop neer dat:
  • Een eigen risico van € 2.750,- niet als onevenredig wordt gezien. Dit bedrag is gebaseerd op de hoogste 10% van schades die zijn uitgekeerd in de periode van 2018 tot 2020.
  • Een eigen risico van 0,45% van de jaaromzet als niet onevenredig wordt gezien.
Dit percentage is gebaseerd op de uitspraak van de Raad van State van 16 juni 2021. [4]
- Een eigen risico van 2% van de jaaromzet als niet onevenredig wordt gezien. Dit percentage is gebaseerd op de percentages in andere nadeelcompensatieregelingen. Het college verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2015. [5]
9.3.
De rechtbank concludeert dat de stelling van eiser dat de in zijn geval gehanteerde 2% van de jaaromzet gebaseerd is op het onderzoek van CLM onjuist is. Eiser heeft ook verder niet toegelicht waarom het eigen risico 1,34 % van de jaaromzet zou moeten zijn. Het baseren van het eigen risico op andere nadeelcompensatieregelingen komt de rechtbank ook niet onredelijk voor. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Is er sprake van bijzondere omstandigheden?
10. Eiser stelt dat hij door regelgeving zijn eigendommen niet tegen vraatschade kan beschermen. Hij wordt hierdoor aangetast in zijn eigendomsrecht. Ter zitting heeft eiser hier aan toegevoegd dat hij geen ganzen mag verjagen, omdat een deel van zijn gronden te dichtbij Natura 2000-gebieden liggen, en een deel van zijn gronden gebruikt wordt voor de bescherming van weidevogels.
10.1.
Het college voert aan dat eiser in het verleden ervoor heeft kunnen kiezen om zijn grond als ganzenfoerageergebied aan te laten wijzen. In dat geval krijgt hij 100% van de schade vergoed. Volgens het college heeft eiser daar zelf niet voor gekozen. Verder geeft het college aan dat verzoeker subsidie ontvangt voor het beheer van weidevogels. Eén van de subsidievoorwaarden is dat er geen vogels verjaagd mogen worden.
10.2.
In het vierde lid van artikel 1.5 van de Beleidsregel staat dat in bijzondere gevallen geen eigen risico wordt ingehouden. De rechtbank begrijpt het beroep van eiser als een beroep op dit artikel.
10.3.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
10.3.1.
De rechtbank stelt voorop dat de aanwijzing van het Natura 2000-gebied IJsselmeer in deze procedure niet aan de orde kan komen. Deze zaak gaat alleen over de schade die ganzen in 2021 aan zijn gewassen hebben toegebracht.
10.3.2.
Dat eisers gronden dicht bij Natura 2000-gebieden liggen, is geen bijzondere omstandigheid waarom er niet een gedeelte van de schade voor zijn eigen rekening kan blijven. Er zijn immers veel meer ondernemers met gronden dicht bij Natura 2000-gebieden. Eiser heeft zijn stelling ook niet nader onderbouwd.
10.3.3.
Eiser heeft niet betwist dat hij er zelf voor heeft gekozen om een deel van zijn gronden aan te laten wijzen als weidevogelbeheergebied, met als gevolg dat hij geen ganzen mag verjagen. Dit is ook geen bijzondere omstandigheid waarom een deel van de schade niet voor rekening van eiser kan blijven.
Hoogte van de schade
11. Eiser is het niet eens met de hoogte van de vastgestelde schade. Hij stelt dat hij dit voorafgaand aan de rapportage van 22 juni 2023 kenbaar heeft gemaakt. Volgens eiser krijgen de taxateurs van de uitvoeringsinstantie BIJ12 de opdracht om niet meer dan 15 centimeter verlies te taxeren, terwijl er veel meer gras verloren is gegaan. Eiser heeft ter zitting verwezen naar het verslag van de hoorzitting in de bezwaarfase op 11 december 2023.
11.1.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Uit het verslag van de hoorzitting van 11 december 2023 blijkt weliswaar dat eiser heeft gesteld dat de taxatie uit 2021 niet klopt, maar hij heeft zijn stellingen over zijn klachten over deze taxatie niet onderbouwd, bijvoorbeeld met bewijsstukken of verklaringen. Ook heeft eiser niet nader gespecificeerd wat er bij de taxatie in 2021 precies mis is gegaan. De enkele stelling van eiser dat de schade expres laag wordt gehouden is hiervoor niet voldoende.

Conclusie en gevolgen

12. Zoals onder 8.3 overwogen, is het beroep gegrond, voor zover het college geen wettelijke rente heeft toegekend. Het besluit van 13 februari 2024 is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover dat wordt vernietigd in stand. Het college heeft namelijk alsnog met het wijzigingsbesluit van 27 februari 2025 de wettelijke rente toegekend. Dit betekent dat aan eiser geen extra vergoeding toekomt naast wat in de besluiten van 13 februari 2024 (nabetaling) en 27 januari 2025 (wettelijke rente) wordt toegekend.
12.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college, het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Eiser ontvangt € 43,80 vergoeding van reiskosten (op basis van openbaar vervoer 2e klasse [plaats]-Groningen v.v.). Eiser heeft zijn verletkosten niet onderbouwd.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 13 februari 2024, gewijzigd op 27 februari 2025, voor zover daarin is beslist dat geen wettelijke rente wordt vergoed;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.857,80 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. A.P. Voorham, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 6:19

1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
[…]
6. Intrekking of vervanging van het bestreden besluit staat niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft.
Wet natuurbescherming
Artikel 6.1
1. Gedeputeerde staten verlenen in voorkomende gevallen tegemoetkomingen in schade, geleden in hun provincie, aangericht door natuurlijk in het wild levende:
a. vogels van vogelsoorten als bedoeld in artikel 1 van Vogelrichtlijn, of
b. dieren die worden genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern, bijlage I bij het Verdrag van Bonn of de bijlage (https://wetten.overheid.nl/BWBR0037552/2021-07-01), onderdeel a, bij deze wet.
2. Een tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren als bedoeld in het eerste lid, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
Beleidsregel wet natuurbescherming Fryslân 2018
Artikel 1.5
1. De hoogte van de tegemoetkoming wordt door gedeputeerde staten vastgesteld na kennisneming van het door de aanvrager ingezonden aanvraagformulier met bijlagen, het door de taxateur opgestelde taxatierapport eventueel voorzien van opmerkingen van de aanvrager en eventueel overige op de aanvraag betrekking hebbende stukken.
2. Op de door de taxateur vastgestelde schade wordt een eigen risico ingehouden van 20%, met een minimum van € 250,00 per bedrijf per meldingsjaar.
3. In afwijking van lid 2 wordt geen eigen risico ingehouden als het gaat om:
a. schade die is aangericht in een ganzenfoerageergebied in de periode dat de schadeveroorzakende diersoort niet mag worden verontrust en gedood
b. schade die is aangericht in een soortspecifiek foerageergebied in de periode van 1 april tot uiterlijk 1 juni;
c. schade die is aangericht door de wolf, lynx, otter, bever en wilde kat.
4. In bijzondere gevallen kunnen gedeputeerde staten bepalen dat geen eigen risico wordt ingehouden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6.1 van de Wet natuurbescherming (Wnb).
2.Zie bijvoorbeeld Raad van State 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1293.
3.Dit kan op grond van artikel 6:19, zesde lid, van de Awb.