ECLI:NL:RBNNE:2025:1544

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
LEE 24/447, 24/448, 24/449, 24/450 en 24/452
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslagen IB/PVV in verband met de inkoop, het houden en de verkoop van paarden

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 22 april 2025, worden de beroepen van eiser tegen de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2016 tot en met 2020 beoordeeld. Eiser, een dierenarts die samen met zijn echtgenote een paardenpraktijk exploiteert, heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen die zijn opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur heeft de bezwaren van eiser grotendeels ongegrond verklaard, met uitzondering van het bezwaar tegen de navorderingsaanslag voor 2016, die gegrond werd verklaard. De rechtbank behandelt de vraag of de activiteiten van eiser met betrekking tot de inkoop, het houden en de verkoop van paarden een bron van inkomen vormen. Eiser stelt dat zijn activiteiten hobbymatig zijn en dat hij nooit heeft beoogd om winst te maken. De rechtbank oordeelt echter dat de activiteiten van eiser wel degelijk een bron van inkomen vormen, gezien de frequentie van de verkopen en de behaalde winsten. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de navorderingsaanslagen terecht heeft opgelegd en dat de beroepen van eiser ongegrond zijn. De uitspraak benadrukt de noodzaak om aan te tonen dat er sprake is van een bron van inkomen, en dat de belastingplichtige moet voldoen aan de vereisten voor het behalen van een (geldelijk) voordeel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 24/447, 24/448, 24/449, 24/450 en 24/452
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 22 april 2025 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.M. Keizer),
en

de inspecteur van de Belastingdienst MKB/kantoor Leeuwarden, de inspecteur

(gemachtigde: [gemachtigde inspecteur] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 23 november 2023 (2017 tot en met 2020) en van 7 december 2023 (2016).
LEE 24/447(2016)
1.1.
De inspecteur heeft aan eiser over het jaar 2016 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 123.027, naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 300.000 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 124.053.
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van deze navorderingsaanslag heeft de inspecteur aan eiser € 16.875 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
LEE 24/448(2017)
1.3.
De inspecteur heeft aan eiser over het jaar 2017 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.213.862 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 32.345.
1.4.
Gelijktijdig met de vaststelling van deze navorderingsaanslag heeft de inspecteur aan eiser € 11.350 belastingrente in rekening gebracht.
LEE 24/449(2018)
1.5.
De inspecteur heeft aan eiser over het jaar 2018 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 114.057 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 31.020.
1.6.
Gelijktijdig met de vaststelling van deze navorderingsaanslag heeft de inspecteur aan eiser € 2.840 belastingrente in rekening gebracht.
LEE 24/450(2019)
1.7.
De inspecteur heeft aan eiser over het jaar 2019 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 179.560 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 32.686.
1.8.
Gelijktijdig met de vaststelling van deze navorderingsaanslag heeft de inspecteur aan eiser € 5.141 belastingrente in rekening gebracht.
LEE 24/452(2020)
1.9.
De inspecteur heeft aan eiser over het jaar 2020 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 108.073 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 31.114.
1.10.
Gelijktijdig met de vaststelling van deze navorderingsaanslag heeft de inspecteur aan eiser € 1.071 belastingrente in rekening gebracht.
Alle zaaknummers
1.11.
De inspecteur heeft de bezwaren van eiser tegen de navorderingsaanslagen ongegrond verklaard, met uitzondering van het bezwaar gericht tegen de navorderingaanslag IB/PVV 2016. Dit bezwaar heeft de inspecteur gegrond verklaard. Daarbij heeft de inspecteur de navorderingsaanslag verlaagd door het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang op nihil te stellen. Het belastbaar inkomen uit werk en woning van € 123.027 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 124.053 heeft de inspecteur gehandhaafd. De belastingrente is verlaagd naar € 982. Verder heeft de inspecteur aan eiser een proceskostenvergoeding toegekend van € 592.
1.12.
Eiser heeft tegen alle uitspraken op bezwaar tijdig beroep ingesteld. De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.13.
De inspecteur heeft nadere stukken ingediend.
1.14.
De rechtbank heeft de beroepen op 5 december 2024 op een zitting behandeld. De beroepen zijn gezamenlijk behandeld met het namens eiser ingediende beroep met het zaaknummer LEE 24/2330 (betreffende een aan eiser opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting). Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, de echtgenote van eiser, [echtgenote eiser] , en de gemachtigde van eiser, bijgestaan door [persoon 1] . Namens de inspecteur is diens gemachtigde verschenen, bijgestaan door [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] en [persoon 5] . Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser een pleitnota voorgelezen en een afschrift daarvan na afloop van de zitting aan de rechtbank toegezonden. De rechtbank heeft een exemplaar hiervan in de digitale dossiers geplaatst.
1.15.
Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank een voorlopig oordeel gegeven over de belangrijkste geschilpunten die partijen verdeeld houden. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling vervolgens geschorst om partijen de gelegenheid te bieden om met inachtneming van het voorlopige oordeel van de rechtbank in overleg te gaan in het kader van een mogelijk compromis. De rechtbank heeft partijen verzocht om de rechtbank uiterlijk 13 december 2024 te berichten of zij al dan niet een compromis hebben bereikt. Op 13 december 2024 heeft de rechtbank een tekstloze e-mail van de gemachtigde van eiser ontvangen. Eén van de bij deze e-mail meegezonden bijlagen bevat de na afloop van de zitting gevoerde correspondentie tussen partijen. De rechtbank heeft daaruit begrepen dat partijen geen compromis hebben bereikt. De rechtbank merkt voor de duidelijkheid op dat zij geen acht heeft geslagen op de in deze correspondentie vervatte uitingen die opgevat kunnen worden als nieuwe of aangevulde standpunten. Hierop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en bij bericht van 8 januari 2025 meegedeeld dat zij uitspraak zal doen.

Feiten

2. Eiser is gehuwd met [echtgenote eiser] (de echtgenote).
3. Eiser is in de jaren waarover is nagevorderd werkzaam als (paarden)dierenarts. Eiser exploiteert in die jaren samen met zijn echtgenote de dierenartspraktijk “ [handelsnaam maatschap] ” waarin zij – door middel van besloten vennootschappen – feitelijk een belang hebben van elk 50%.
4. De inspecteur heeft voor de jaren 2016 tot en met 2020 conform de door eiser ingediende aangiften aanslagen IB/PVV voor die jaren opgelegd.
5. De fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst heeft van de Financial Intelligence Unit Nederland zogeheten verdachte transactie meldingen (VT-meldingen) ontvangen. De betreffende transacties zijn gedaan in de periode van 14 juli 2015 tot en met 9 september 2019 en betreffen 46 contante stortingen van in totaal € 484.330 op een bankrekening ten name van eiser.
6. Naar aanleiding van de VT-meldingen heeft de inspecteur eind 2021 een boekenonderzoek ingesteld bij eiser. Op 25 november 2021 hebben eiser, zijn echtgenote en twee controlemedewerkers van de Belastingdienst een oriënterend gesprek gehad. Een ondertekend verslag hiervan (en van een aanvulling daarop) behoort tot de gedingstukken. In dit gesprek heeft eiser toegelicht dat de contant gestorte bedragen afkomstig zijn van de verkoop van paarden. Eiser heeft de inspecteur onder meer geïnformeerd over de inkoop, voorraad, leeftijd en verkoop van de paarden. Ook heeft eiser verklaard dat de paarden het grootste gedeelte van de tijd op het land staan en dat hij er niet veel tijd aan kwijt is. Ten slotte heeft eiser toegelicht dat hij, omdat het aantal gehouden paarden steeds groter werd en als gevolg van ziekte, heeft besloten om de paarden te verkopen.
7. In de hierop volgende periode hebben eiser en de inspecteur diverse malen contact gehad. Daarbij heeft eiser onder meer bankafschriften overgelegd. Verder heeft de adviseur van eiser opstellingen verstrekt met betrekking tot de opbrengsten uit de verkoop van de paarden.
8. In het controlerapport van het boekenonderzoek van 22 november 2022 staat, voor zover hier van belang, het volgende:

“1.1 Reikwijdte van het onderzoek

Onderzocht is de aanvaardbaarheid van:

  • de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van de jaren 2016 tot en met 2020
  • de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021
(…)
1.2
Aanleiding van het onderzoek
Door de Rabobank is een FIU melding gedaan dat op bankrekening[bankrekeningnummer]
op naam van [eiser] contant geld is gestort. In de periode 14-07-2015 t/m 09-09-2019 wordt op rekening[bankrekeningnummer]
t.n.v. dhr. [eiser] in 46 transacties, middels een stortingsapparaat, een bedrag van € 484.330 gestort in coupures van 63 x € 500, 131 x € 200, 1.034 x € 100, 6.313 x € 50 en 379 x € 20. De contant gestorte gelden hebben geen specifieke bestemming en gaan op in het rekeninggebruik.
Ook de FIOD heeft naar aanleiding van de FIU melding een onderzoek ingesteld. Tegenover de FIOD heeft [eiser] verklaard dat de contante gestorte gelden afkomstig zijn uit de verkoop van paarden. De kopers van de paarden, die veelal uit het Oostblok komen, zijn niet geheel te achterhalen en hiermee is ook niet te herleiden waar de contante gelden en coupures van € 500 precies vandaan komen. [eiser] beschikt niet over documentatie met betrekking tot de identiteit van de kopers of de herkomst van gelden.
(…)
2 De onderneming
2.1
Bedrijfsactiviteiten
[eiser] zit zijn hele leven al in de paarden, sinds zijn 15e is het al zijn hobby. Deze hobby behelst naast het paardrijden ook het fokken, houden, aanrijden en trainen van paarden, Het is ooit begonnen met het aanrijden en verkopen van Shetlanders en later ook harddravers. De laatste 20 jaar gaat het om spring- en dressuurpaarden.
[eiser] koopt paarden in en heeft daarnaast nog fokmerries. Door de fokmerries heb je zo maar een aantal paarden. Gedurende de financiële crisis (2008 -2013) ging het slecht met de paardenhandel in tegenstelling tot de periode na 2015. Na 2015 was er namelijk een schaarste/gebrek aan paarden. Ongeveer 6 a 7 jaar geleden had [eiser] te veel paarden en is hij begonnen ze te verkopen. Door de schaarste ging het voorspoedig. Vooral in de periode vanaf 2015 zijn er veel paarden verkocht.
In 2016 werd [eiser] ziek en in 2019 is bij [eiser][een ziekte]
geconstateerd. Op beide momenten heeft [eiser] besloten veel van zijn paarden te verkopen. De beslissing om in 2016 en 2019 veel paarden te verkopen verklaart de hoge verkoopopbrengsten in 2017 en 2019.
(…)
2.3
Administratie
Algemeen:
Aangezien de activiteiten volgens [eiser] hobbymatig zijn wordt hiervan niets bijgehouden en/of bewaard. Er kan dan ook geen overzicht worden overlegd over de periode 2016 t/m 2021 waaruit per paard blijkt:
- in- en verkoopdatum
- in- en verkoopprijs
- leverancier
- afnemer
- kosten onderhoud
- verblijfplaats
Inkoop:
De meeste handel vindt plaats in het najaar want dan krijgen de boeren en opfokkers de paarden thuis en moeten ze ervan af. [eiser] verklaart dat hij de laatste jaren voornamelijk inkoopt en dat hij vroeger wel veel met paarden gefokt heeft maar dat fokken de laatste jaren niet meer zijn ding is. De leeftijd van de ingekochte paarden varieert van veulen tot ongeveer anderhalf jaar. De jonge paarden worden ingekocht bij grote handelaren en op de paardenmarkt zoals die in Zuidlaren, Hedel, Leeuwarden ea. De betaling aan de grote handelaren geschiedt voornamelijk via de bank en de betalingen op de markt uitsluitend contant. Op de markt kan [eiser] het gedrag en het karakter van de paarden goed inschatten. Dit doet hij door tussen de paarden te lopen en te betasten. Het karakter is leidend voor [eiser] en daarnaast moeten ze braaf zijn en mee
willen werken.
(…)
Voorraad:
Op dit moment zijn er zo'n een kleine 20 paarden op voorraad. De paarden staan zowel 's zomers als 's winters in het land. [eiser] heeft meerdere stukken land waar de paarden staan maar ze staan ook wel bij boeren waar ze het land schoon eten. [eiser] voert ze gemiddeld 1 keer in de week bij met hooi en kuil. Daarnaast heeft [eiser] in privé nog 6 a 7 stallen waar ze kunnen verblijven. De jonge paarden worden niet gekapt en een enkele keer komt het voor dat er een hoefsmid moet komen. [eiser] geeft aan dat alles bij elkaar genomen niet veel tijd kost.
Verkoop:
Als de paarden tussen de 3 á 5 jaar oud zijn worden ze verkocht. Een ruin is later volwassen dan een merrie dus zal een ruin vaak worden verkocht als hij 5 is. De kopers zijn voornamelijk Oost-Europeanen en zijn voornamelijk afkomstig uit Polen, Tsjechië en Hongarije. Er wordt af en toe ook wel eens verkocht aan Nederlanders. De meeste paarden zijn op moment van verkoop niet beleerd en ook niet zadelmak. De afnemers zijn "oude bekenden" of nieuwe afnemers die door mond tot mond reclame bij [eiser] terecht zijn gekomen. De reden dat veel Oost-Europeanen hier de paarden kopen is dat er in Polen, Tsjechië en Hongarije een tekort is aan fokmerries. Net als bij de inkopen komt de verkoopprijs tot stand middels "handjeklap" en ook hier zonder omzetbelasting te berekenen. Sinds corona (en een paar jaar daarvoor) is de prijs wel drie keer over de kop gegaan en daar heeft [eiser] op meegelift. Het gros van de verkopen wordt contant voldaan en een enkeling via de bank.
(…)
De paarden worden opgehaald door de kopers zelf of door een transportbedrijf maar dat moet de kopers zelf regelen. Er wordt geen koopcontract opgesteld en er worden ook geen afhaalverklaringen, betaalverklaringen, of kwitanties afgegeven. De koper krijgt het paard en bijbehorende paspoort pas mee als de hele koopsom is voldaan. "Je doet geen paarden weg zonder te betalen". Het is [eiser] wel eens overkomen dat een cheque niet was gedekt of dat het resterende bedrag niet werd voldaan.
Er is een hoge opbrengst in vergelijking tot de inkopen. Volgens [eiser] is dit te verklaren doordat hij zelf heeft gefokt en goedkoop heeft ingekocht en anderzijds door stijgende vraag als gevolg van de financiële en de Corona crisis. De paarden die [eiser] inkoopt zijn meestal jaarlingen welke rond de € 1.250 kosten alhoewel ze gaandeweg wel duurder werden. Jaarlingen zijn naarlingen vandaar dat ze relatief goedkoop zijn. Ze kunnen alle kanten opschieten. Als blijkt dat het om een goed paard gaat leveren ze op het moment van verkoop veel op.
Personeel:
Er is geen personeel in dienst. [eiser] geeft aan alles zelf te doen. Aangezien de paarden 98% van de tijd in het land staan hoeft hij er niet veel aan te doen.
Kas:
Zoals hierboven beschreven, wordt het gros van de in- en verkopen contant afgehandeld. [eiser] verklaart dat hij ongeveer een "pot" van € 5.000 á € 10.000 in de kluis bewaart. [eiser] wil nooit meer dan € 10.000 aan contant geld in huis hebben want je weet het maar nooit. Het afstorten van de overtollige contanten gaat altijd in overleg met de bank / bankdirecteur. De huisbankier was destijds de Coöperatieve Voorschotbank Oldeberkoop welke rond 2007 overgenomen is door de Friesland Bank, die in 2013 opgegaan is in de Rabobank.
(…)
Aangezien de accountant de boekhouding doet, wist hij van deze handelswijze af. [eiser] heeft onlangs het advies gekregen om de herkomst van deze gelden te documenteren.
(…)
3
Inkomstenbelasting
(…)
3.2.2.
Voorraden
Bij het opstellen van de goederenbeweging is het verloop van de voorraad en daarmee ook de eindvoorraad ultimo boekjaar bepaald. Bij het bepalen van de ingekochte paarden is gerekend met een gemiddelde inkoopprijs van € 2.000. Voor een toelichting verwijs ik naar onderdeel 3.3.1.1 van dit rapport.
(…)
Voorraad ultimo boekjaar:
2021
2020
2019
2018
2017
2016
2015
Aantal paarden
12
24
26
39
48
59
49
Eindvoorraad in €
24
48
52
78
96
118
98
(…)
3.3
Fiscale resultatenrekening
(…)
Op basis van de mij ter beschikking gestelde bescheiden tijdens het onderzoek heb ik onderstaande fiscale resultatenrekening opgesteld.
Alle bedragen in €
2021
2020
2019
2018
2017
2016
Bedrijfsopbrengsten
119.167
62.756
186.567
82.8
214.26
20
Bedrijfslasten
30.982
8.125
32
18
40.475
5.65
-/-
Winst incl. BTW
88.185
54.631
154.567
64.8
173.785
14.35
Omzetbelasting
19.471
10.175
31.338
14.371
27.183
-/-
Winst excl. BTW
68.714
44.456
123.229
50.429
146.602
14.35
(…)
3.3.1
Opbrengstverantwoording
3.3.1.1. Goederenbeweging
Voor het opstellen van de goederenbeweging heb ik gebruik gemaakt van de bescheiden die mij ter beschikking zijn gesteld bij het onderzoek. Te weten:
- de privé bankafschriften over de periode 01-01-2015 t/m 31-12-2021;
- het op 6 december 2021 goedgekeurde en getekende verslag van het inleidend gesprek;
- het door de adviseur opgestelde concept overzicht van 30 mei 2022.
Ontvangsten en uitgaven met betrekking tot de handel in paarden volgens de bankafschriften:
Alle bedragen in €
2021
2020
2019
2018
2017
2016
Ontvangsten bank
119.167
62.756
186.567
82.8
214.26
20
Uitgaven bank
6.982
4.125
6
18.475
25.65
112.185
58.631
180.567
82.8
195.785
-5.65
De uitgaven zijn als volgt opgebouwd:
Alle bedragen in €
2021
2020
2019
2018
2017
2016
Inkoop paarden
5
4.125
6
14.5
23
Kosten
1.982
3.975
2.65
Totaal
6.982
4.125
6
18.475
25.65
De ontvangsten / bedrijfsopbrengsten zijn als volgt opgebouwd:
Alle bedragen in €
2021
2020
2019
2018
2017
2016
Verkoop paarden
105.93
55.9
114.047
7.5
10
20
Contante stortingen
5
72.52
75.3
204.26
Overige opbrengsten
8.237
6.856
Totaal
119.167
62.756
186.567
82.8
214.26
20
Uitgangspunten:
1. Aangezien het kassaldo maximaal € 10.000 bedraagt, zijn de contante stortingen toe te rekenen aan het jaar waarin de stortingen zijn gedaan.
2. Uitgangspunt is dat de contante stortingen bestaan uit de contante verkopen verminderd met de contante inkopen, contant betaalde kosten en contante privé-bestedingen. Aangezien hier niets van is bijgehouden ga ik uit van de feiten en omstandigheden en beschouw de contante stortingen als opbrengst verkoop paarden.
3. [eiser] heeft verklaard dat de aanschafwaarde van de paarden rond de € 1.250 lag maar dat ze gaandeweg duurder werden. Dit blijkt ook uit de afschriften over de controlejaren. De aanschafwaarde varieert over deze jaren van € 1.250 tot € 2.500. De gemiddelde inkoopprijs van de aangeschafte paarden tot en met 2021, die per bank zijn betaald, ligt rond de € 1.700. Uit coulance heb ik als gemiddelde inkoopprijs € 2.000 genomen.
4. De overige opbrengsten bestaan uit ontvangsten:
- kleiner dan € 2.000 (gemiddelde inkoopprijs) zonder duidelijke omschrijving
- die betrekking hebben op de expertise van [eiser] op het vlak van dierenarts en
teamveterinair.
Het aantal in- en verkochte paarden is bepaald op basis van:
- omschrijvingen op de bankafschriften
- een gemiddelde inkoopprijs van € 2.000 voor inkopen zonder duidelijke omschrijving
- bij de contante stortingen is uitgegaan van een gemiddelde verkoopprijs van € 10.000
Aantal in- en verkochte paarden:
2021
2020
2019
2018
2017
2016
Ingekochte paarden
2
3
3
11
12
Verkochte paarden
14
5
16
9
22
2
Toe/afname
-12
-2
-13
-9
-11
10
Bij de bespreking van het concept overzicht heeft de adviseur aangegeven dat per 31 december 2021 de eindvoorraad bestaat uit 12 paarden. Het verloop van de voorraad is dan als volgt:
2021
2020
2019
2018
2017
2016
Beginvoorraad
24
26
39
48
59
49
Toe/afname
-12
-2
-13
-9
-11
10
Eindvoorraad
12
24
26
39
48
59
Correctie:
Alle bedragen in €
2020
2019
2018
2017
2016
Balans: Privé stortingen
4.125
6
18.475
25.65
Balans: Privé onttrekkingen
62.756
186.567
82.8
215.26
20
Winst: Bedrijfsopbrengsten
62.756
186.567
82.8
215.26
20
3.3.2.
Bedrijfslasten
De post bedrijfslasten is als volgt opgebouwd:
alle bedragen in €
2021
2020
2019
2018
2017
2016
Inkoopwaarde paarden
28
10
32
18
44
4
Waarderingsverschil
2.982
-1.875
-3.525
1.65
Totaal
30.982
8.125
32
18
40.475
5.65
Deze zijn als volgt berekend:
Inkoopwaarde paarden = verkochte aantal paarden x gemiddelde inkoopprijs
Waarderingsverschil = werkelijke uitgaven - (ingekochte aantal paarden x gemiddelde inkoopprijs)
(…)
3.4
Overige aspecten
(…)
3.4.2
MKB-winstvrijstelling
De MKB-winstvrijstelling is een aftrekpost en is een percentage van de behaalde winst verminderd met de ondernemersaftrek. De vrijstelling bedraagt 14% van de winst. Aangezien de winst is aangepast wijzigt ook de MKB-winstvrijstelling.
Alle bedragen in €
2020
2019
2018
2017
2016
Grondslag MKB-winstvrijstelling
44.456
123.229
50.429
146.602
14.35
MKB winst-vrijstelling (14%)
6.224
17.253
7.061
20.525
2.009
9. Naar aanleiding van de uitkomsten van het boekenonderzoek zijn aan eiser de in het procesverloop vermelde navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2016 tot en 2020 opgelegd. De inspecteur heeft de belastbare winst uit onderneming verhoogd met het saldo van de winstcorrectie (3.3 controlerapport) en de MKB-winstvrijstelling (3.4.2 controlerapport).
10. Tot de gedingstukken behoort een verklaring van [persoon 6] (de toenmalige accountant van eiser) van 1 juli 2023, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

Bij deze verklaar ik dat naar mijn idee en waarneming de handelingen en beslissingen omtrent de paarden hobby van [eiser en zijn echtgenote] door hen beiden in gezamenlijkheid verricht werden.
(…)
Regelmatig hebben wij over de paardenhobby gesproken, waarbij het voor mij altijd duidelijk was dat het een gezamenlijke passie betrof, en dat de beslissingen en ideeen door hen gezamenlijk werden genomen en gevormd.”
11. Verder behoort tot het dossier een ongedateerde verklaring van [persoon 7] (paardeninstructeur) waarin onder meer is vermeld:

Bij deze verklaar ik dat [eiser en zijn echtgenote] beiden verantwoordelijk zijn geweest en nog zijn voor het bedrijven van hun paardenhobby.
Meerdere keren hebben beiden mij gevraagd voor advies en informatie omtrent de verzorging en de opfok van hun veulens en jonge paarden. Ik ben daarvoor meermaals met hun beiden mee geweest om de jonge paarden in de opfok of in het weiland te bekijken.
Voor mij is er derhalve geen discussie mogelijk en is het duidelijk dat het overleg en de beslissingen omtrent de paarden door hen beiden genomen werden.”

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV terecht heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
13. De conclusie van de rechtbank is dat de inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV terecht en niet tot te hoge bedragen heeft opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
14. De rechtbank moet over de volgende geschilpunten een beslissing nemen:
- Vormen de activiteiten van eiser die – kort gezegd – bestaan uit het inkopen, houden en verkopen van paarden een bron van inkomen? Zo ja:
- Vanaf welk tijdstip is er dan sprake van een bron van inkomen?
- Wie zijn dan de genieters van de bron (de ondernemers)?
- Of er mag worden afgeschreven op de stallen;
- Of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard wegens het niet doen van de vereiste aangiften;
- Of eiser zich met succes kan beroepen op het vertrouwensbeginsel.
Is sprake van een bron van inkomen?
15. De inspecteur, op wie de bewijslast rust, stelt dat de paardenactiviteiten een bron van inkomen vormen en dat de opbrengsten die eiser daarmee heeft behaald, belast zijn als winst uit onderneming. Eiser stelt zich daarentegen op het standpunt dat er sprake is geweest van een hobby, en dat hij nooit heeft beoogd om daarmee een voordeel te behalen, laat staan dat dit voordeel verwacht kon worden. Hierdoor is volgens eiser niet voldaan aan alle bronvereisten. Dat de paarden met winst zijn verkocht, heeft volgens eiser enkel te maken met het toevallige tijdstip van zijn ziekte, waardoor hij genoodzaakt was om de paarden te verkopen en de evenzeer toevallige omstandigheid dat de markt toen goed was.
16. De rechtbank overweegt als volgt. Om een uit werkzaamheden genoten voordeel – anders dan als loon uit dienstbetrekking – te kunnen aanmerken als belast inkomen uit een bron, moeten die werkzaamheden in het economische verkeer zijn verricht en moeten deze zijn gericht op het behalen van een (geldelijk) voordeel. Dit voordeel moet door de belastingplichtige zijn beoogd (subjectief) en naar maatschappelijke opvattingen ook redelijkerwijs kunnen worden verwacht (objectief). Of aan deze eisen is voldaan, moet worden beoordeeld naar de situatie ten tijde van het verrichten van de werkzaamheden. [1] Feiten en omstandigheden van andere (eerdere of latere) jaren kunnen evenwel licht werpen op de jaren in kwestie. [2]
17. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser met de aan- en verkopen van de paarden heeft deelgenomen aan het economische verkeer. Tussen partijen is de toerekening van de opbrengsten aan de verschillende jaren ook niet (langer) in geschil. Partijen verschillen alleen nog van mening over het antwoord op de vraag of sprake is van zowel een subjectieve als een objectieve voordeelsverwachting. Voor het geval de rechtbank zou oordelen dat (ook) aan deze beide vereisten is voldaan, en er dus sprake is van een bron van inkomen, zijn partijen het erover eens dat die bron dan een onderneming is.
18. Uit de feitelijkheden, waaronder de financiële informatie die door partijen is verstrekt, leidt de rechtbank af dat eiser in staat is geweest om tegen relatief lage bedragen paarden in te kopen om die vervolgens na verloop van enkele jaren structureel met winst te verkopen aan derden. De winst die eiser met deze activiteiten heeft behaald, is doorgaans vier- tot vijfmaal de inkoopwaarde, en met betrekking tot bepaalde paarden heeft eiser een aanzienlijk hogere opbrengst behaald, in een enkel geval € 100.000 of meer. De rechtbank overweegt verder dat eiser steevast lage kosten heeft gemaakt, omdat die kosten slechts hebben bestaan uit de inkoopkosten van gemiddeld € 2.000 per paard en de kosten die gemoeid waren met het bijvoeren in de winter. Verder merkt de rechtbank op dat de omvang van de activiteiten aanzienlijk is geweest, omdat eiser in de onderhavige jaren 54 paarden heeft verkocht. Gelet op deze frequentie en gelet op de lage kosten, kan een eventuele verlieslatende transactie al snel worden weggestreept tegen een of meerdere winstgevende transacties. Het kenmerkende van de situatie van eiser is verder juist dat er in wezen nooit sprake is geweest van een verlieslatende transactie. De rechtbank leidt daaruit af dat eiser, niet willekeurig paarden kocht, maar al in een zeer vroeg stadium paarden selecteerde met in potentie een kansrijke toekomst: de aankopen die eiser deed, waren geen toevalstreffers. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank speculatie uitgesloten. De rechtbank neemt wel aan dat het gelet op de leeftijd waarop de paarden werden aangekocht,
in het algemeenonvoorspelbaar is hoe de ontwikkeling zal verlopen, maar
in het geval van eiserwas dat anders. Eiser heeft doelbewust getracht de juiste paarden te selecteren en zijn beroepsmatig bovengemiddelde kennis van paarden in het economisch verkeer ingezet en feitelijk te gelde gemaakt. Was dat in een handjevol gevallen (incidenteel) gebeurd, zou de vraag opkomen of een en ander in de hobbysfeer moet worden geplaatst, maar vanwege de aanzienlijke aantallen is daar volgens de rechtbank geen sprake van. Uit dit alles maakt de rechtbank op dat het voordeel naar maatschappelijke opvattingen redelijkerwijs kon worden verwacht. Ook leidt de rechtbank uit de omstandigheden af dat eiser dit voordeel ook heeft beoogd: misschien was eiser niet welbewust op zoek naar een maximalisatie van de opbrengst van elk paard afzonderlijk, maar dat is niet doorslaggevend. Het gaat erom of eiser met zijn activiteiten een per saldo positieve opbrengst nastreefde. Dat is het geval, ook al omdat eiser in sommige gevallen moeite deed om het paard in Polen onder te brengen bij een deskundige, met het oog op het ontwikkelen van eigenschappen en het verwerven van vaardigheden die bij latere verkoop gunstig zouden zijn. De conclusie van de rechtbank is dat aan alle bronvoorwaarden is voldaan, zodat de paardenactiviteiten een bron van inkomen vormen. Zoals partijen eensluidend hebben verklaard, is die bron dan winst uit onderneming. De stelling van eiser dat hij als gevolg van een ernstige ziekte geen andere keuze had dan de paarden te verkopen, doet aan dit oordeel niet af, omdat ook onder die omstandigheid het voordeel nog steeds werd beoogd en naar maatschappelijke opvattingen redelijkerwijs kon worden verwacht.
Vanaf wanneer is sprake van een bron van inkomen?
19. De vraag vanaf welk ogenblik sprake is van een bron van inkomen, is van belang voor de balanswaarde van de paarden die eiser in voorraad had. Volgens de inspecteur vormden de paardenactiviteiten reeds voorafgaand aan het jaar 2016 een bron van inkomen, zodat voor de inbrengwaarde van de paarden kan worden uitgegaan van de inkoopprijzen, door de inspecteur berekend op € 2.000 per paard. De inspecteur heeft onder meer aangevoerd dat een opbrengst van € 129.250 toerekenbaar is aan het jaar 2015 en dat eiser ook in 2013 en 2014 al paarden heeft verkocht. Volgens eiser kan de onderneming pas op 1 januari 2016 zijn ontstaan, omdat eiser pas in dat jaar – als gevolg van ziekte – heeft besloten om grote aantallen paarden te verkopen. Eiser stelt dat de inbrengwaarde per 1 januari 2016 van de paarden € 554.000 bedraagt (de waarde in het economisch verkeer van de paarden op dat moment). Ter onderbouwing van deze waarde wijst eiser op een taxatie uit 2022.
20. De rechtbank overweegt het volgende. Eiser heeft in het jaar 2015 een opbrengst genoten uit de paardenhandel van € 129.250. De inspecteur stelt dat deze opbrengst betrekking heeft op in 2014 verkochte paarden, omdat de gemachtigde van eiser in een spreadsheet [3] een toelichting heeft opgenomen waarin is vermeld dat de in 2015 gedane stortingen betrekking hebben op in 2014 verkochte paarden. Hieruit leidt de rechtbank af dat in elk geval al enige tijd vóór 2016 sprake was van een bron van inkomen. Het aantal transacties en de omvang van de geldbedragen in de jaren voor 2016 rechtvaardigen die conclusie op vergelijkbare gronden als hiervoor vermeld (zie 18.). De rechtbank stelt vast dat eiser in het kader van de betwisting van de inkoopwaarde van de omzet die de inspecteur heeft gehanteerd van € 2.000 per paard, alleen heeft gesteld – zo er sprake is van een onderneming – dat die onderneming pas vanaf 1 januari 2016 is gestart. Dit standpunt van eiser deelt de rechtbank dus niet, zoals hiervoor is overwogen. Omdat eiser overigens niets heeft aangevoerd tegen de hoogte van de door de inspecteur gehanteerde inkoopwaarde en omdat de inspecteur die inkoopwaarde in redelijkheid heeft afgeleid uit de beschikbare gegevens (zie onderdeel 3.3.1.1. van het controlerapport), zal de rechtbank uitgaan van die waarde. Dit betekent dat de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de winst uit onderneming uitgaat van een inkoopwaarde van de omzet van € 2.000 per paard.
Afschrijving op de gebouwen
21. Eiser heeft in zijn winst- er verliesrekeningen een afschrijving van € 5.000 per jaar opgenomen ter zake van de waardevermindering van de stallen. Volgens de inspecteur heeft eiser dit ten onrechte gedaan, omdat deze gebouwen eigendom zijn van een B.V. van eiser en omdat eiser deze stallen ook heeft geactiveerd op de balans die in het kader van de terbeschikkingstellingsregeling is opgemaakt.
22. De rechtbank is van oordeel dat eiser zijn stelling, dat sprake is van gebouwen die tot het ondernemingsvermogen van de paardenactiviteit-onderneming moeten worden gerekend, in het licht van de gemotiveerde betwisting, niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank betrekt hierbij dat eiser op de zitting hierover desgevraagd geen duidelijke verklaring kon geven. De rechtbank gaat daarom aan deze stelling voorbij, zodat de conclusie is dat de inspecteur terecht geen afschrijving op deze gebouwen in aanmerking heeft genomen bij het bepalen van de hoogte van de winst uit onderneming.
Wie zijn de ondernemers?
23. Eiser stelt dat, indien de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een onderneming, de winst uit die onderneming slechts voor de helft aan hem toekomt en voor de andere helft aan zijn echtgenote, omdat in de onderhavige jaren sprake is geweest van een personenvennootschap tussen hen beiden. Ter onderbouwing van deze stelling wijst eiser onder andere op de inschrijving per 12 mei 2022 van “Landbouwbedrijf [achternaam eiser] V.O.F.” in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK), waarvan eiser en zijn echtgenote vennoot zijn. Ook wijst eiser op een verklaring van [persoon 6] (de toenmalige accountant van eiser) en een verklaring van [persoon 7] (paardeninstructeur) (zie 10. en 11.). Volgens de inspecteur is de paardenhandel in de onderhavige jaren niet verlopen via een personenvennootschap tussen eiser en zijn echtgenote, omdat alle betalingen van de paarden via rekeningen liepen waarvan alleen eiser rekeninghouder was. Daarbij heeft de inspecteur erop gewezen dat de inkomsten die binnenkwamen op de rekening ten name van (alleen) eiser, in hun geheel zijn doorgestort naar een bankrekening ten name van de holding-B.V. van (alleen) eiser, terwijl eiser gezamenlijke inkomsten, zoals huurinkomsten, voor de helft heeft doorgestort naar een bankrekening ten name van de echtgenote.
24. De rechtbank stelt voorop dat voor het antwoord op de vraag of de winst uit onderneming voor de helft moet worden toegerekend aan de echtgenote van eiser, beslissend is of de onderneming mede voor rekening en risico van de echtgenote werd gedreven. [4] Aangezien eiser stelt dat dit het geval was, rust de bewijslast op hem. Aan die bewijslast heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
25. Voor de rechtbank vormen de geldstromen een duidelijke aanwijzing dat de onderneming alleen voor rekening en risico van eiser werd gedreven. Het komt erop neer dat de financiële opbrengst van de verkoop van de paarden van aanvang af geheel werd afgescheiden van de (bestaande) maatschap en ook van het privévermogen van de echtgenote. Alleen eiser had en hield daarover de beschikking, hetzij via zijn eigen bankrekening, hetzij via zijn eigen B.V. Uit geen enkel gedingstuk volgt dat de echtgenote betalingen heeft ontvangen in verband met de verkoop van de paarden, of op de een of andere manier over de opbrengst heeft kunnen beschikken. De twee verklaringen van [persoon 6] en [persoon 7] dat de echtgenote en eiser samen de paardenactiviteiten verrichten, maken het oordeel van de rechtbank niet anders. Deze verklaringen acht de rechtbank op zichzelf wel geloofwaardig, mede gelet op wat eiser en zijn echtgenote hierover ter zitting hebben verklaard. De rechtbank gaat er dus van uit dat de echtgenote betrokken was bij de paardenactiviteiten, maar dat leidt nog niet tot de conclusie dat de onderneming ook mede
voor haar rekening en risico werd gedreven. Ook de omstandigheid dat eiser en zijn echtgenote in algemene gemeenschap van goederen zijn getrouwd brengt niet mee dat de echtgenote kan worden aangemerkt als ondernemer. [5] Anders gezegd: fiscaalrechtelijk bestaat er in zulke gevallen een ‘eigen’ (persoonlijk) ondernemingsvermogen. Het gaat erom dat eiser bewijst dat de onderneming in gelijke mate ook voor rekening en risico van zijn echtgenote werd gedreven, en daarvoor bieden de gedingstukken geen aanknopingspunten. De rechtbank leunt voor haar oordeel zwaar op de omstandigheid dat de opbrengsten uit de verkoop van de paarden steevast zijn gestort op een bankrekening ten name van (alleen) eiser waar ook andersoortige inkomsten op werden gestort, zoals zijn AOW-uitkering en pensioen. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat de ontvangen bedragen ter zake van de verkoop van de paarden structureel zijn doorgestort op een rekening van een B.V. van eiser (als agio), en niet (voor de helft) zijn doorgestort aan de echtgenote, dit terwijl de hiervoor genoemde andere inkomsten wél steeds voor de helft worden doorgestort op een rekening ten name van (alleen) de echtgenote. Ten slotte is er geen concreet bewijs voorhanden waaruit zou volgen dat een afnemer zaken deed met een personenvennootschap die mede bestond uit de echtgenote. Ook de inschrijving van een personenvennootschap tussen eiser en zijn echtgenote per 12 mei 2022 in het handelsregister van de KvK brengt de rechtbank niet op andere gedachten, reeds omdat deze inschrijving ver na de hier relevante jaren heeft plaatsgevonden. In dit licht bezien, heeft eiser onvoldoende aangevoerd om aannemelijk te maken dat de onderneming mede voor rekening en risico van zijn echtgenote werd gedreven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Tussenconclusie: (geen) omkering van de bewijslast
26. Hiervoor heeft de rechtbank overwogen dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat er een onderneming was en tot welke bedragen eiser winst uit onderneming heeft behaald. Omdat de inspecteur deze correctie op basis van de normale bewijslastverdeling aannemelijk heeft gemaakt, behoeft zijn stelling dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard omdat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan, geen behandeling meer.
Vertrouwensbeginsel
27. Eiser stelt dat de inspecteur het vertrouwensbeginsel heeft geschonden, omdat de inspecteur zich tijdens eerdere controles zou hebben uitgelaten over de fiscale kwalificatie van de paardenactiviteiten, in die zin dat deze geen bron van inkomen vormen. Volgens de inspecteur heeft hij dergelijke uitlatingen niet gedaan. Verder heeft de inspecteur gezocht in de systemen van de Belastingdienst, maar kon hij hierover niets terugvinden.
28. De rechtbank overweegt dat het voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist is dat eiser aannemelijk maakt dat van de zijde van de inspecteur toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de inspecteur de inkomsten uit de paardenactiviteiten in de onderhavige jaren niet zal aanmerken als bron van inkomen. [6]
29. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan. Eiser heeft namelijk niet concreet benoemd in welke jaren de gestelde controles zouden zijn uitgevoerd, wat de reikwijdte van deze controles is geweest en ook niet op basis van welke feiten en omstandigheden dit standpunt destijds zou zijn ingenomen. Eiser heeft geen rapporten van de betreffende controles bewaard, en zijn accountants en adviseurs kennelijk ook niet. Die omstandigheid komt voor rekening van eiser. De rechtbank overweegt verder dat de inspecteur mede naar aanleiding van deze stellingen in de dossiers en de archieven heeft gezocht naar rapporten van boekenonderzoeken of andere controles in het verleden, waarbij niets boven water is gekomen. Uit het overgelegde afschrift van (de resultaten van) deze zoekslag leidt de rechtbank af dat de inspecteur hier serieus werk van heeft gemaakt. De rechtbank heeft daarom juist aanwijzingen voor het tegendeel (een uitgebreide controle met een controlerapport heeft in het verleden niet plaatsgevonden). Zoals hiervoor is overwogen, rust de bewijslast in dit verband op eiser, en dus ook het bewijsrisico. In dat licht bezien heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank met zijn enkele stelling niet aannemelijk gemaakt dat er in het verleden door de inspecteur een standpunt is ingenomen dat ziet op de fiscale kwalificatie van deze inkomsten, laat staan met betrekking tot de onderhavige jaren.

Conclusie en gevolgen

30. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de navorderingsaanslagen IB/PVV in stand blijven. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, voorzitter, en mr. F. Brekelmans en
mr. R.R. van der Heide, leden, in aanwezigheid van mr. T.R. Bontsema, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2390, r.o. 3.1.3.
2.Vgl. Hoge Raad 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5707.
3.Het gaat om de spreadsheet “ [bestandsnaam spreadsheet] ”.
4.Artikel 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
5.Hoge Raad 29 september 1954, ECLI:NL:HR:1954:AY2965.
6.Hoge Raad 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069.