ECLI:NL:RBNNE:2025:1545

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
LEE 24/2330
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag omzetbelasting bij paardenleveringen en de toepassing van landbouw- en veehandelsregelingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 22 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting beoordeeld. De inspecteur had aan eiser een naheffingsaanslag opgelegd van € 102.538 over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021, met een belastingrentebeschikking van € 12.254. Na bezwaar werd de naheffingsaanslag verlaagd tot € 100.629, maar eiser ging in beroep. De rechtbank behandelt de zaak, waarbij eiser en zijn echtgenote betrokken zijn als dierenartsen die een praktijk exploiteren. De inspecteur had een boekenonderzoek ingesteld naar aanleiding van verdachte transacties, waarbij contante stortingen op de rekening van eiser werden onderzocht. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag ten onrechte heeft opgelegd, omdat de leveringen van de paarden in Polen hebben plaatsgevonden en dus niet in Nederland belast zijn. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag tot € 77.520 en wijst de proceskostenvergoeding van € 1.814 toe aan eiser. De rechtbank oordeelt dat de landbouwregeling en veehandelsregeling niet van toepassing zijn, omdat eiser niet heeft aangetoond dat de paarden zijn opgefokt of dat er een verzoek is gedaan voor de veehandelsregeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijsvoering in belastingzaken en de rol van de inspecteur in het vaststellen van belastingverplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/2330

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 22 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.M. Keizer),
en

de inspecteur van de Belastingdienst MKB/kantoor Leeuwarden, de inspecteur

(gemachtigde: [gemachtigde inspecteur] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 5 april 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 102.538. Daarbij heeft de inspecteur een bedrag van € 12.254 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Daarbij heeft de inspecteur de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 100.629. De inspecteur heeft de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee verminderd tot € 11.971. Verder heeft de inspecteur een proceskostenvergoeding van € 310 toegekend.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De inspecteur heeft nadere stukken ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2024 op een zitting behandeld. Het beroep is gezamenlijk behandeld met de namens eiser ingediende beroepen met de zaaknummers LEE 24/447, 24/448, 24/449, 24/450 en 24/452 (betreffende een vijftal aan eiser opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV)). Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, de echtgenote van eiser, [echtgenote eiser] , en de gemachtigde van eiser, bijgestaan door [persoon 1] . Namens de inspecteur is verschenen [persoon 2] , bijgestaan door [persoon 3] , [persoon 4] , [persoon 5] en [persoon 6] . Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser een pleitnota voorgelezen en een afschrift daarvan na afloop van de zitting aan de rechtbank toegezonden. De rechtbank heeft een exemplaar hiervan in het digitale dossier geplaatst.
1.6.
Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank een voorlopig oordeel gegeven over de belangrijkste geschilpunten die partijen verdeeld houden. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling vervolgens geschorst om partijen de gelegenheid te bieden om met inachtneming van het voorlopige oordeel van de rechtbank in overleg te gaan in het kader van een mogelijk compromis. De rechtbank heeft partijen verzocht de rechtbank uiterlijk 13 december 2024 te berichten of zij al dan niet tot een compromis zijn gekomen. Op 13 december 2024 heeft de rechtbank een tekstloze e-mail van de gemachtigde van eiser ontvangen. Eén van de bij deze e-mail meegezonden bijlagen bevat de na afloop van de zitting gevoerde correspondentie tussen partijen. De rechtbank heeft daaruit begrepen dat partijen geen compromis hebben bereikt. De rechtbank merkt voor de duidelijkheid op dat zij geen acht heeft geslagen op de in deze correspondentie vervatte uitingen die opgevat kunnen worden als nieuwe of aangevulde standpunten. Hierop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en bij bericht van 8 januari 2025 meegedeeld dat zij uitspraak zal doen.

Feiten

2. Eiser is gehuwd met [echtgenote eiser] (de echtgenote).
3. Eiser is in de periode waarover is nageheven werkzaam als (paarden)dierenarts. Eiser exploiteert in die jaren samen met zijn echtgenote de dierenartspraktijk “ [handelsnaam maatschap] ” waarin zij – door middel van besloten vennootschappen – feitelijk een belang hebben van elk 50%.
4. De fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst heeft van de Financial Intelligence Unit Nederland zogeheten verdachte transactie meldingen (VT-meldingen) ontvangen. De betreffende transacties zijn gedaan in de periode van 14 juli 2015 tot en met 9 september 2019 en betreffen 46 contante stortingen van in totaal € 484.330 op een bankrekening ten name van eiser.
5. Naar aanleiding van de VT-meldingen heeft de inspecteur eind 2021 een boekenonderzoek ingesteld bij eiser. Op 25 november 2021 hebben eiser, zijn echtgenote en twee controlemedewerkers van de Belastingdienst een oriënterend gesprek gehad. Een ondertekend verslag hiervan (en van een aanvulling daarop) behoort tot de gedingstukken. In dit gesprek heeft eiser toegelicht dat de contant gestorte bedragen afkomstig zijn van de verkoop van paarden. Eiser heeft de inspecteur onder meer geïnformeerd over de inkoop, voorraad, leeftijd en verkoop van de paarden. Ook heeft eiser verklaard dat de paarden het grootste gedeelte van de tijd op het land staan en dat hij er niet veel tijd aan kwijt is. Ten slotte heeft eiser toegelicht dat hij, omdat het aantal gehouden paarden steeds groter werd en als gevolg van ziekte, heeft besloten om de paarden te verkopen.
6. In de hierop volgende periode hebben eiser en de inspecteur diverse malen contact gehad. Daarbij heeft eiser onder meer bankafschriften overgelegd. Verder heeft de adviseur van eiser opstellingen verstrekt met betrekking tot de opbrengsten uit de verkoop van de paarden.
7. In het controlerapport van het boekenonderzoek van 22 november 2022 staat, voor zover hier van belang, het volgende:

“1.1 Reikwijdte van het onderzoek

Onderzocht is de aanvaardbaarheid van:

  • de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van de jaren 2016 tot en met 2020
  • de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021
(…)
1.2
Aanleiding van het onderzoek
Door de Rabobank is een FIU melding gedaan dat op bankrekening [bankrekeningnummer 1] op naam van [eiser] contant geld is gestort. In de periode 14-07-2015 t/m 09-09-2019 wordt op rekening [bankrekeningnummer 1] t.n.v. [eiser] in 46 transacties, middels een stortingsapparaat, een bedrag van € 484.330 gestort in coupures van 63 x € 500, 131 x € 200, 1.034 x € 100, 6.313 x € 50 en 379 x € 20. De contant gestorte gelden hebben geen specifieke bestemming en gaan op in het rekeninggebruik.
Ook de FIOD heeft naar aanleiding van de FIU melding een onderzoek ingesteld. Tegenover de FIOD heeft [eiser] verklaard dat de contante gestorte gelden afkomstig zijn uit de verkoop van paarden. De kopers van de paarden, die veelal uit het Oostblok komen, zijn niet geheel te achterhalen en hiermee is ook niet te herleiden waar de contante gelden en coupures van € 500 precies vandaan komen. [eiser] beschikt niet over documentatie met betrekking tot de identiteit van de kopers of de herkomst van gelden.
Uit de verklaring van de [persoon 7] , werkzaam als accountant bij [Y] Accountants en aanspreekpunt voor [eiser en zijn echtgenote] , aan de FIOD, volgt dat [eiser] met de adviseur gesproken heeft over het al dan niet in de aangifte opnemen van de in- en verkoop van paarden. Vervolgens is door de adviseur en [eiser] besloten dat dit een privé aangelegenheid betrof en derhalve niet opgenomen hoefde te worden in de aangiften van [eiser] .
(…)
4 Omzetbelasting
4.2.4.
Af te dragen omzetbelasting
De verschuldigde omzetbelasting is berekend uit het saldo van de ontvangsten en uitgaven die via de bank zijn gegaan en betrekking hebben op de handel in paarden. In onderdeel 4.2.2 van dit rapport heb ik besloten om bij de berekening voor 2017 rekening te houden met 20% landbouwvrijstelling.
Alle bedragen in €
2021
2020
2019
2018
2017
Ontvangsten bank
119.167
62.756
186.567
82.8
214.26
Uitgaven bank
6.982
4.125
6
18.475
Saldo
112.185
58.631
180.567
82.8
195.785
Correctie 20%
39.157
-/-
Grondslag incl 21% OB
112.185
58.631
180.567
82.8
156.628
8. Tot de gedingstukken behoort verder een schriftelijke verklaring van [persoon 8] van 16 september 2022, waarin hij onder meer het volgende heeft geschreven:

Hereby I declare that I had in my stables in [plaatsnaam] , Poland, for selling.
These Horses are still outside Holland
Horse
arrival
sold
Sold
Value for [eiser]
[paard 1]
2015
2016
By [persoon 8] stable
16
[paard 2]
2015
2016
By [persoon 8] stable
4
[paard 3]
2015
2017
By [persoon 8] stable
10
[paard 4]
2016
2019
By [persoon 8] stable
27
[paard 5]
2016
2019
By [persoon 8] stable
26.847
[paard 6]
2018
2019
By [persoon 8] stable
2.5
[paard 7]
2018
2020
By [persoon 8] stable
9
[paard 8]
2019
2020
By [persoon 8] stable
8.9
[paard 9]
2019
2020
By [persoon 8] stable
8.9
[paard 10]
2019
2020
By [persoon 8] stable
25
[paard 11]
2020
2021
By [persoon 8] stable
15
[adres] , Poland
9. Tot de gedingstukken behoort ook een verklaring van [persoon 9] (de toenmalige accountant van eiser) van 1 juli 2023, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

Bij deze verklaar ik dat naar mijn idee en waarneming de handelingen en beslissingen omtrent de paarden hobby van [eiser en zijn echtgenote] door hen beiden in gezamenlijkheid verricht werden.
(…)
Regelmatig hebben wij over de paardenhobby gesproken, waarbij het voor mij altijd duidelijk was dat het een gezamenlijke passie betrof, en dat de beslissingen en ideeen door hen gezamenlijk werden genomen en gevormd.”
10. Verder behoort tot het dossier een ongedateerde verklaring van [persoon 10] (paardeninstructeur) waarin onder meer is vermeld:

Bij deze verklaar ik dat [eiser en zijn echtgenote] beiden verantwoordelijk zijn geweest en nog zijn voor het bedrijven van hun paardenhobby.
Meerdere keren hebben beiden mij gevraagd voor advies en informatie omtrent de verzorging en de opfok van hun veulens en jonge paarden. Ik ben daarvoor meermaals met hun beiden mee geweest om de jonge paarden in de opfok of in het weiland te bekijken.
Voor mij is er derhalve geen discussie mogelijk en is het duidelijk dat het overleg en de beslissingen omtrent de paarden door hen beiden genomen werden.”

Beoordeling door de rechtbank

11. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag omzetbelasting terecht heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
12. De conclusie van de rechtbank is dat de inspecteur de naheffingsaanslag omzetbelasting, zoals verminderd bij de uitspraak op bezwaar, naar een te hoog bedrag heeft opgelegd. De naheffingsaanslag moet worden verminderd van € 100.629 naar € 77.520. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke verdere gevolgen dit oordeel heeft.
13. De rechtbank moet over de volgende geschilpunten een beslissing nemen:
- Is de economische activiteit door alleen eiser of door een personenvennootschap verricht (en dus: is de tenaamstelling correct)?
- Wat is de plaats van levering van de “Poolse paarden” (zie 8.);
- Is de landbouwregeling/veehandelsregeling van toepassing op de in 2017 geleverde paarden?
- Kan eiser omzetbelasting herzien met betrekking tot de opfokkosten betreffende de op 31 december 2017 aanwezige paarden?
- Is de margeregeling van toepassing?
- Is het verlaagd tarief van toepassing?
Tenaamstelling (personenvennootschap?)
14. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de paardenactiviteiten tot belaste prestaties hebben geleid voor wat betreft de omzetbelasting, zodat sprake is van btw-ondernemerschap. In geschil is het antwoord op de vraag wie de btw-ondernemer ter zake van deze activiteiten is: eiser alleen of een personenvennootschap tussen eiser en zijn echtgenote?
15. De rechtbank overweegt dat het dossier geen aanknopingspunten bevat die erop wijzen dat de economische activiteiten door een personenvennootschap, bestaande uit eiser en zijn echtgenote, als zodanig zijn verricht. Er zijn geen overeenkomsten, geen contracten en ook geen facturen op naam van die personenvennootschap voorhanden. De financiële afwikkeling verliep via privé-rekeningen van eiser en zijn holding-B.V. Uit de in het dossier opgenomen verklaringen van [persoon 8] en [persoon 9] blijkt weliswaar dat de echtgenote betrokken was bij de paardenactiviteiten, maar naar het oordeel van de rechtbank is dit van onvoldoende gewicht om aannemelijk te achten dat de economische activiteiten daadwerkelijk door een samenwerkingsverband zijn verricht. Er is geen concreet bewijs waaruit volgt dat een afnemer zaken deed met een personenvennootschap die mede bestond uit eisers echtgenote. Ook de inschrijving van een personenvennootschap tussen eiser en zijn echtgenote per 12 mei 2022 in het handelsregister van de KvK brengt de rechtbank niet op andere gedachten, reeds omdat deze inschrijving ver na de hier relevante jaren heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat de naheffingsaanslag aan de juiste persoon is opgelegd.
Plaats van levering “Poolse”paarden
16. De rechtbank overweegt als volgt. Op de zitting is het voor de rechtbank duidelijk geworden dat de paarden genoemd onder 8. niet (meteen) aan [persoon 8] zijn geleverd, maar dat eiser deze paarden naar [persoon 8] in Polen heeft gebracht in het kader van – kort gezegd – de verdere opfok door [persoon 8] , waarna deze paarden door [persoon 8] voor rekening van eiser zijn verkocht en namens eiser (aldaar) zijn geleverd. De inspecteur heeft op de zitting desgevraagd verklaard dat het fiscale gevolg hiervan is dat deze leveringen niet in Nederland belast zijn, maar in Polen, omdat de leveringen in Polen hebben plaatsgevonden. De rechtbank deelt deze visie. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag daarom in zoverre ten onrechte opgelegd. Het nageheven bedrag aan omzetbelasting dat samenhangt met de leveringen van deze paarden is € 23.109. Dit betekent dat de naheffingsaanslag, zoals verminderd bij de uitspraak op bezwaar, moet worden verminderd met dat bedrag. Overigens kan hierbij in het midden blijven of [persoon 8] als commissionair heeft opgetreden, omdat de 'eerste’ levering – de levering door eiser aan [persoon 8] – ook in dat geval in Polen heeft plaatsgevonden. Ten slotte merkt de rechtbank, met het oog op de vermindering van de (grondslag van de) beschikking belastingrente, op dat de gemachtigde van eiser ter zitting heeft verklaard dat de toerekening van de omzet aan de verschillende jaren waarover is nageheven, niet in geschil is (zie ook 7.). De inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag ter zake van de leveringen van de Poolse paarden de volgende toerekening per jaar gehanteerd. [1]
Jaar
2021
2020
2019
2018
2017
Totaal
Omzet
€ 15.000
€ 51.800
€ 56.347
€ -
€ 10.000
€ 133.147
Toepasselijkheid landbouwregeling of veehandelsregeling en herziening (2017)
17. Eiser stelt dat de landbouwregeling van toepassing is op de in 2017 geleverde paarden, omdat sprake is geweest van zuivere opfok, zodat met betrekking tot die leveringen geen omzetbelasting verschuldigd is. Volgens de inspecteur is de landbouwregeling niet van toepassing omdat eiser de paarden niet heeft opgefokt. Ook kan eiser de veehandelsregeling niet toepassen, omdat eiser daartoe geen verzoek heeft gedaan.
18. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de gronden van het beroep en de daarin begrepen toelichting van eiser na het uitwerken van de definitie van opfok [2] , begrijpt de rechtbank dat dit standpunt alleen betrekking kan hebben op de paarden die een gedeelte van de tijd in Polen bij [persoon 8] hebben gestaan, en daar door hem handelbaar zijn gemaakt en zijn afgericht. Het kan niet gaan om de in Nederland gehouden paarden, omdat deze paarden immers alleen op het land stonden en verder niet handelbaar zijn gemaakt en niet zijn afgericht, zodat ten aanzien van deze paarden geen sprake is geweest van opfok. Hiervoor (zie 16.) heeft de rechtbank het beroep voor zover dat betrekking heeft op de “Poolse” paarden reeds gegrond verklaard omdat de leveringen niet in Nederland waren belast, zodat de toepassing van de landbouwregeling of veehandelsregeling verder geen behandeling meer behoeft.
19. In het verlengde hiervan merkt de rechtbank op dat ook eisers beroep op herziening overeenkomstig het zogenoemde gebruiksvee-arrest van de Hoge Raad [3] niet opgaat, omdat daarvoor eerst moet worden vastgesteld dat de landbouwregeling van toepassing was vóór de afschaffing daarvan per 1 januari 2018, en dat is niet het geval. Verder stelt eiser dat de veehandelsregeling met terugwerkende kracht moet worden toegepast voor het jaar 2017. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser de veehandelsregeling niet toepassen, omdat de besluitgever aan de toepassing daarvan onder andere de voorwaarde heeft verbonden dat daartoe een verzoek moet zijn gedaan. [4] Vast staat dat eiser een dergelijk verzoek niet heeft gedaan, zodat de regeling hoe dan ook toepassing mist. Ten slotte stelt eiser dat indien zowel de landbouwregeling als de veehandelsregeling niet van toepassing zijn, waardoor de paardenhandel in de belaste sfeer terechtkomt, hij dan 5,4% van de waarde van de inkopen van btw-vrijgestelde veehandelaren of landbouwers als voorbelasting in aftrek mag brengen. De rechtbank overweegt dat deze stelling niet slaagt wegens de hierna opgenomen gronden (zie 20.)
Toepasselijkheid margeregeling
20. De rechtbank stelt vast dat de berekeningen die de inspecteur heeft gemaakt in het controlerapport en daarna, aldus zijn opgebouwd dat per saldo, uitgaande van het factuurstelsel, eerst wordt bepaald wat het verschil is tussen de verkoopopbrengsten van de in een bepaald jaar verkochte paarden en de daarmee samenhangende inkoopwaarde en kosten. Anders gezegd: de inspecteur heeft bepaald welke brutomarge er is behaald ter zake van elk afzonderlijk verkocht paard. Vervolgens heeft de inspecteur die marge aangemerkt als opbrengst
inclusiefomzetbelasting en daaruit de omzetbelasting berekend aan de hand van de formule 21/121. De uitkomst van die berekening is het bedrag van de naheffingsaanslag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur daarmee de facto (materieel) de margeregeling toegepast, zodat dit standpunt van eiser feitelijke grondslag mist. Dit geldt ook voor het standpunt van eiser dat hij 5,4% van de waarde van de inkopen bij vrijgestelde veehandelaren of landbouwers als voorbelasting in aftrek mag brengen, omdat de inspecteur feitelijk omzetbelasting heeft berekend over de behaalde marge en niet over de gehele bruto-omzet.
Toepasselijkheid verlaagd tarief
21. De rechtbank merkt op dat dit standpunt van eiser cijfermatig is onderbouwd in bijlage 9 van de gronden van het beroep. Volgens deze berekening moet de naheffingsaanslag worden verminderd tot een bedrag van € 6.550. De rechtbank overweegt dat die berekening uitgaat van een aantal uitgangspunten die de rechtbank hiervoor al heeft beoordeeld, met uitzondering van één, namelijk de beroepsgrond dat op een groot gedeelte van de (Nederlandse) verkopen het verlaagd tarief van 9% van toepassing is in plaats van het algemene tarief van 21%. Deze beroepsgrond heeft betrekking op de in de jaren 2018, 2019 en 2021 geleverde paarden. De rechtbank overweegt dat in die jaren het verlaagde tarief onder meer van toepassing is op dieren die kennelijk zijn bestemd voor (uiteindelijk) menselijke consumptie of voor gebruik in de landbouw, alsmede op dieren die kennelijk zijn bestemd voor het fokken
van die dieren. [5] Vast staat dat de paarden niet zijn bestemd voor deze doeleinden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissing over de proceskosten. De rechtbank verlaagt de naheffingsaanslag omzetbelasting tot een bedrag van € 77.520. De rechtbank vermindert de beschikking belastingrente in overeenstemming daarmee. De inspecteur hoeft het aanvankelijk in deze zaak geheven griffierecht niet te vergoeden. De rechtbank heeft dit namelijk al terugbetaald aan eiser, omdat het ten onrechte was geheven wegens samenhang met de andere ingestelde beroepen (IB/PVV, zie 1.5.).
23. Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur de proceskosten van eiser betalen. Voor de bezwaarfase heeft de inspecteur al een proceskostenvergoeding toegekend aan eiser en deze vergoeding is niet in geschil, zodat de rechtbank hierover geen beslissing hoeft te nemen. De rechtbank stelt de proceskosten voor de beroepsfase op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814. Hierbij gaat de rechtbank uit van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 907 en een gewicht van 1.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissing over de proceskosten;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 77.520;
- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, voorzitter, en mr. F. Brekelmans en
mr. R.R. van der Heide, leden, in aanwezigheid van mr. T.R. Bontsema, griffier. pDe uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onderdeel 7.7 van het verweerschrift.
2.Zie de aanvulling op het beroepschrift van 13 juni 2024, p. 6 en 7.
3.Hoge Raad 7 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:863.
4.Zie onderdeel 7.1 van het besluit van 20 december 2013, nr. BLKB 2013/2253M.
5.Zie post a.4 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) behorende tabel I (wettekst 2018.