Interpretatie bevindingen
Toedracht
De bestuurster van de Volkswagen reed daarmee over de N34 in de richting van Borger. Voor haar in dezelfde richting reed langzaam of stond de Peugeot. De voorzijde van de Volkswagen botste tegen de achterzijde van de Peugeot. Hierdoor belandde de Peugeot op de weghelft bestemd voor tegemoetkomend verkeer. Hier naderde op dat moment de Mazda. De linker voorzijde van de Peugeot raakte de linker voorzijde van de Mazda. De achter de Mazda rijdende Ford raakte eerst de Mazda en vervolgens de Peugeot.
Oorzaak
De Volkswagen bestuurster bracht haar voertuig niet tot stilstand binnen de afstand waarover de weg te overzien en deze vrij was. Alle overige scenario's zijn onderzocht en konden door ons niet worden bewezen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 juli 2023, opgenomen op pagina 148 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Hoe hard reed je?
A: Ik reed daar op dat moment 100 km/h. V: Heb jij nog snelheid geminderd?
A: Nee want ik had een vrij wegdek en ik heb geen aanleiding gezien waardoor ik mijn vaart moest minderen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 15 juni 2023, opgenomen op pagina 24 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik reed in een Peugeot over de N34. Voor mij reed een Volvo die stil/nagenoeg stil kwam te staan door het verkeer voor hem. Ik moest hierdoor mijn auto tot stilstand/nagenoeg stilstand brengen. Ik voelde een harde klap van achteren in de auto. Ik ben van achteren aangereden door die Volkswagen Polo.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 15 juni 2023, opgenomen op pagina 20 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op 15 juni 2023 reed ik in mijn bestelbus over de N34. Voor mij was er een file van auto's. We reden eerst met een snelheid van ca 90 kilometer per uur. Doordat een vrachtauto voor ons afremde, ging de snelheid terug naar ca 20 km per uur. Ik keek in de spiegel en zag plotseling een zwarte auto uit de file naar de andere rijbaan voor het tegenovergestelde verkeer gaan. Ik zag dat deze auto tegen de groene personenauto aan reed.
6. Een geneeskundige verklaring, op 30 oktober 2023 opgemaakt en ondertekend door R.G. Plomp, traumachirurg, opgenomen op pagina 32 e.v. van voornoemd dossier, voorzover inhoudend als zijn verklaring:
[slachtoffer 1] , letsels:
Dwarse fractuur nekwervel (2e) Fractuur rib 6 en 7
Open bovenbeenbreuk met forse standafwijking, waarvoor uitgebreide plaat geplaatst is op de operatiekamer.
Ongeboren kind intra-uterien overleden.
7. Een forensisch geneeskundige letselrapportage op 18 maart 2024 opgemaakt en ondertekend door
M.S.P. Löwik, forensisch arts, gevoegd bij voornoemd dossier, voorzover inhoudend als zijn verklaring:
De volgende vraagstelling werd omschreven:
“CAUSALITEIT AANTONEN MISKRAAM NA VERKEERSONGEVAL - indien mogelijk causaliteit aantonen tussen het verkeersongeval en het krijgen van een miskraam van slachtoffer [slachtoffer 1] ."
Uit deze vraagstelling kunnen de volgende hypothesen worden geëxtraheerd:
Wat is de waarschijnlijkheid van de geconstateerde miskraam na een verkeersongeval bij weging van de volgende hypothesen?
H1: medische (ziekelijke) oorzaak; H2: door het verkeersongeval;
In geval van betrokkene heeft er in de middag van 15 juni 2023 rond 13:45 uur een echo plaatsgevonden bij een zwangerschapsduur van 21 weken en 2 dagen waarin een levende foetus werd gezien, zonder afwijkingen bij een tot dan toe ongecompliceerde zwangerschap. Maximaal 6 uur hierna (tijd notitie gynaecoloog 19.27 uur) is door de gynaecoloog het overlijden van de foetus vastgesteld, hetgeen op 16 juni 2023 door middel van een echo is bevestigd. De statistische kans op overlijden in dit tijdsframe is 1 op 350.000. Op basis van deze statistische benadering én de gecombineerde gegevens van een positieve Kleihauer Betke test met een ongecompliceerde zwangerschap en een niet afwijkende echo op 15 juni 2023, maakt deze bevindingen extreem veel waarschijnlijker bij een miskraam als gevolg van het
verkeersongeval (H2) dan een miskraam als gevolg van een medische (ziekelijke) oorzaak (H1).
Verbale term
Ordegrootte bewijskracht (LR)
Extreem veel waarschijnlijker
> 1.000.000
8. Een schriftelijk bescheid inhoudende een brief van arts chirurgie M. de Vente, opgemaakt op 16 juni 2023, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, voorzover inhoudend als zijn/haar verklaring:
Dhr. [slachtoffer 2] werd op 15-6-2023 beoordeeld op de SEH van het Universitair Medisch Centrum Groningen voor het deelspecialisme traumachirurgie.
Conclusie:
1. Fractuur processus transversus rechts Th 12-L3
3. Midschacht humerusfractuur links
4. Midschacht ulnafractuur links
5. Gr 2 open antebrachii fractuur
6. Midschacht femurfractuur links
7. Distale intracondylaire femurfractuur links
Bewijsoverweging
Feit 1 primair: overtreding van artikel 6 WVW
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat het aan haar schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
Van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet (hierna: WVW) is sprake indien verdachte in ieder geval aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gehandeld. Dit is het geval indien verdachte is tekortgeschoten in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid (HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1398). Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het bij de beoordeling hiervan gaat om het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dit brengt mee dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Ook uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 15 juni 2023 heeft er op de N34 bij Emmen een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij vier personenautos betrokken zijn geweest.
Verdachte is als bestuurster van een Volkswagen met aanzienlijke snelheid tegen de achterzijde van een Peugeot aangereden, die vanwege filevorming langzaam reed dan wel (nagenoeg) stilstond. Door de kracht van de botsing is de Peugeot op de weghelft bestemd voor tegemoetkomend verkeer beland. Daar is de Peugeot frontaal in botsing gekomen met een Mazda, waarna ook een achter de Mazda rijdende Ford tegen de Mazda en de Peugeot is aangereden.
De N34 is een provinciale weg die uit één rijbaan bestaat, verdeeld in twee rijstroken die onderling gescheiden worden door een dubbele ononderbroken markering. Dit type weg vraagt vanuit verkeerstechnisch oogpunt reeds een bijzondere oplettendheid en voorzichtigheid van weggebruikers. Uit het forensisch onderzoek blijkt dat op de plaats van het ongeval de N34 een nagenoeg recht wegverloop heeft. Er is sprake van een overzichtelijke wegsituatie waarbij de rijbaan, ook over een langere afstand,
goed te overzien is. Het ongeval heeft voorts plaatsgevonden bij daglicht. De weersomstandigheden en het zicht waren goed en er zijn geen omstandigheden waargenomen die mogelijk van invloed kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de ontstane filevorming op de rijstrook van verdachte voor haar tijdig zichtbaar moet zijn geweest. Onder deze omstandigheden mocht van verdachte dan ook worden verwacht dat zij op deze verkeerssituatie zou anticiperen door haar snelheid te minderen en haar auto tijdig tot stilstand te brengen.
Verdachte heeft de filevorming echter niet opgemerkt. Bij de politie heeft zij verklaard dat zij op de N34 heeft gereden met een snelheid van 100 kilometer per uur en dat zij geen snelheid heeft geminderd, omdat zij hiertoe geen aanleiding zag. Ook ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het laatste wat zij heeft gezien is dat er meer dan genoeg ruimte op de weg voor haar was. Zij reed niet vlak achter een andere auto en zij heeft geen rem- of alarmlichten gezien. De wegsituatie kon zij bovendien goed overzien. Verdachte heeft verder verklaard dat zij na het invoegen van haar auto op de N34 een slok uit een blikje cola heeft genomen. Hierbij heeft zij haar hoofd achterover bewogen en haar ogen even van de weg afgewend. Vervolgens raakte zij vlak voor het ongeval even afgeleid, omdat het blikje uit haar hand was gevallen. Zij heeft daarom (nogmaals) haar ogen even van de weg gehaald om het blikje op te pakken. Bij elkaar heeft dit een aantal seconden geduurd. Toen zij weer voor zich keek, zag zij dat op de rijbaan voor haar een auto stil stond. Verdachte heeft uit alle macht geremd, maar is desondanks tegen de achterzijde van de auto, de Peugeot, aangereden.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte tijdens het rijden op een provinciale weg, waarbij de rijstroken voor het elkaar tegemoetkomende verkeer niet fysiek van elkaar zijn gescheiden en waar een maximumsnelheid van 100 km/u geldt, langere tijd onoplettend is geweest en onvoldoende aandacht heeft gehad voor de situatie op de weg en het verkeer om haar heen. De rechtbank heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat de afstand tussen de plek waar verdachte een slok uit het blikje cola nam (net na het invoegen op de N34) en de plaats van het ongeval hooguit enkele honderden meters bedraagt. Van enkel een kort moment van onoplettendheid, zoals door de raadsvrouw naar voren is gebracht, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake geweest. Als gevolg van haar onoplettendheid en onvoldoende aandacht voor de situatie op de weg en het verkeer om haar heen, heeft verdachte de filevorming op haar rijstrook en de langzaam rijdende dan wel stilstaande Peugeot voor haar te laat opgemerkt en is zij met aanzienlijke snelheid tegen de achterzijde van de Peugeot aangereden. De Peugeot is als gevolg daarvan op de rijstrook van het tegemoetkomend verkeer terechtgekomen en in botsing gekomen met de Mazda. Gelet op de verkeerssituatie ter plaatse, acht de rechtbank dit handelen van verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, zodat sprake is van schuld aan het verkeersongeval zoals bedoeld in artikel 6 WVW.
Letsel van de slachtoffers
Als gevolg van het ongeval zijn beide inzittenden van de Mazda ernstig gewond geraakt. De heer [slachtoffer 2] heeft meerdere breuken opgelopen, te weten in zijn ruggenwervel, linker bovenarm en onderarm, rechter onderarm (ellepijp en spaakbeen) en dijbeen. Bij mevrouw [slachtoffer 1] was sprake van een gebroken nekwervel, ribfracturen en een open bovenbeenbreuk met forse standafwijking waarvoor operatief ingrijpen noodzakelijk was. Zij was bovendien 21 weken zwanger. Door het ongeval is de foetus in haar buik overleden. Vijf dagen na het ongeval is de bevalling op gang gebracht en is haar zoon levenloos geboren. Gelet op de aard van voornoemde letsels, de (geschatte) genezingsduur en (deels) de noodzaak van medisch ingrijpen, is de rechtbank van oordeel dat het letsel van beide inzittenden van de Mazda kan worden aanmerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande, acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Feit 2: overtreding van artikel 5 WVW
De rechtbank acht op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van feit 1, ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 15 juni 2023 op de N34 bij Emmen gevaar op de weg heeft veroorzaakt ten aanzien van [slachtoffer 3] in de zin van artikel 5 WVW. Er is sprake van eendaadse samenloop.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 15 juni 2023 te Emmen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de N34, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, terwijl op de rijstrook vóór verdachte zich een file, bestaande uit (zeer) langzaam rijdende en/of stilstaande motorvoertuigen, bevond,
in onvoldoende mate te letten op en haar aandacht te houden bij het voor haar gelegen weggedeelte van die weg, en
niet tijdig af te remmen en haar voertuig niet tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en overzienbaar was,
als gevolg waarvan zij in botsing is gekomen met het voor haar langzaam rijdende dan wel stilstaande motorvoertuig (te weten de Peugeot), welk motorvoertuig als gevolg van die botsing op de verkeerde weghelft terecht is gekomen, waar deze in botsing is gekomen met een of meer tegemoet rijdende voertuigen (te weten de Mazda en de Ford), waarna (tevens) een botsing is ontstaan tussen deze tegemoet rijdende voertuigen (te weten de Mazda en de Ford), waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten
- [slachtoffer 1] : dwarse fractuur van een nekwervel, ribfracturen, open bovenbeenbreuk met forse stand afwijking en een intra-uterien (in de baarmoeder) overleden foetus,
- [slachtoffer 2] : fractuur dwarsuitsteeksel wervel (rechts, ter hoogte van L2-L3), fractuur bovenarm (links), fractuur ellepijp (links), tweedegraads open fractuur van zowel het spaakbeen als de ellepijp en/of fracturen dijbeen (links).
2. zij op 15 juni 2023 te Emmen als bestuurder van een voertuig (personenauto) daarmee rijdende op de weg, de N34, terwijl op de rijstrook vóór verdachte zich een file, bestaande uit (zeer) langzaam rijdende en/of stilstaande motorvoertuigen, bevond,
3. in onvoldoende mate heeft gelet op en haar aandacht heeft gehouden bij het voor haar gelegen weggedeelte van die weg, en
4. niet tijdig heeft afgeremd en haar voertuig niet tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover de weg vrij en overzienbaar was,
als gevolg waarvan zij in botsing is gekomen met het voor haar langzaam rijdende dan wel stilstaande motorvoertuig van [slachtoffer 3] , door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.