ECLI:NL:RBNNE:2025:1711

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
LEE 24/4793
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag schadevergoeding mijnbouwschade aan woning buiten effectgebied

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiser voor schadevergoeding wegens mijnbouwschade aan zijn woning. De rechtbank heeft geoordeeld dat de woning van eiser niet binnen het effectgebied ligt waar het bewijsvermoeden van toepassing is. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de schade aan zijn woning is veroorzaakt door trillingen van mijnbouwactiviteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser door het Instituut Mijnbouwschade Groningen terecht is afgewezen, omdat de woning niet voldoet aan de criteria voor het bewijsvermoeden. Eiser heeft aangevoerd dat hij schade heeft aan zijn woning die niet door een verbouwing is veroorzaakt en dat een andere woning in de buurt wel een vergoeding heeft ontvangen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van gelijke gevallen, aangezien de woning van eiser buiten het effectgebied ligt en de andere woning binnen het effectgebied. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat het besluit van het Instituut in stand blijft en eiser geen schadevergoeding ontvangt. Eiser krijgt ook het griffierecht niet terug.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/4793

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats 1], eiser

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, het Instituut

(gemachtigde: mr. S.C. Goldbohm).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser voor de vergoeding van mijnbouwschade aan zijn woning. Het Instituut heeft de aanvraag afgewezen omdat de woning van eiser niet binnen het effectgebied ligt waar het bewijsvermoeden van toepassing is en niet aannemelijk is geworden dat de schade is veroorzaakt door trillingen veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe aan dat hij schade heeft aan zijn woning die niet is veroorzaakt door een verbouwing. Daarbij stelt hij dat iemand in een dorp verderop wel een vergoeding van het Instituut heeft gekregen. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het Instituut de aanvraag heeft kunnen afwijzen nu het bewijsvermoeden niet van toepassing is en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten is opgetreden. Ook is er geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor vergoeding van de schade aan zijn woning. Het Instituut heeft deze aanvraag bij besluit van 8 oktober 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 november 2024 op het bezwaar van eiser is het Instituut bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Instituut heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het Instituut.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
3.1.
Eiser is enig eigenaar van de woning aan de [adres 1], [postcode 1], te [woonplaats 1] (de woning). De woning is gebouwd in 1925.
3.2.
Op 8 oktober 2024 heeft eiser een aanvraag gedaan voor de vergoeding van mijnbouwschade aan de woning. Deze aanvraag is bij besluit van 14 november 2024 afgewezen op de grond dat de woning buiten het effectgebied ligt en er geen sprake is van een uitzonderlijke situatie, zoals dat er sprake is van een bijzonder kwetsbaar object of dat het gebouw in een gebied ligt waar indirecte effecten van diepe bodemdaling mogelijk een effect hebben gehad. Het bewijsvermoeden is niet van toepassing en ook op andere wijze is niet aannemelijk geworden dat de schade is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten.
4. Eiser voert aan dat hij verschillende scheuren in zijn woning heeft die niet zijn veroorzaakt door een verbouwing of iets dergelijks. Hij heeft gesproken met de eigenaar van een woning in een dorp verderop, namelijk van de woning aan de [adres 2], [postcode 2], te [woonplaats 2]. Dat is vlakbij de woning van eiser. Zij heeft wel een vergoeding van het Instituut gekregen voor de schade aan haar woning. Eiser heeft duidelijk bewijs dat er een vergoeding is gegeven aan de eigenaar van de woning in [woonplaats 2]. Ter zitting heeft eiser benoemd dat hij gehoord heeft van indirecte effecten van diepe bodemdaling die wellicht ook een rol kunnen spelen bij het ontstaan van de schade. Hij verzoekt het Instituut om zijn woning te komen bekijken om zo te kunnen bepalen of de schade aan zijn woning niet toch is veroorzaakt door deze indirecte effecten.
5. Het Instituut stelt dat de woning van eiser niet binnen het effectgebied ligt, nu de trillingssnelheden op locatie niet boven de 2 mm/s zijn uitgekomen en de woning verder dan zes kilometer van de grens van het Groningenveld of de gasopslag Norg of Grijpskerk is gelegen. Voor een bijzonder kwetsbaar object kan het effectgebied ruimer zijn. De woning moet dan voor 1970 zijn gebouwd en er moet een minimale trillingssnelheid van 1,6 mm/s met een overschrijdingskans van 1% hebben plaatsgevonden op de locatie. De woning van eiser is van 1925, zodat deze eerste voorwaarde wordt gehaald, maar de maximaal berekende trillingssnelheid op locatie is 1,49 mm/s. De woning van eiser valt dan ook niet, als bijzonder kwetsbaar object, onder het verruimde effectgebied. Dat er voor de betreffende woning in [woonplaats 2] wel een vergoeding is toegekend maakt niet dat eiser ook recht heeft op schadevergoeding. De woning in [woonplaats 2] is gelegen in het gebied waar het bewijsvermoeden wel van toepassing is, terwijl de woning van eiser buiten het effectgebied ligt zodat het bewijsvermoeden niet van toepassing is. Het gaat hier dan ook niet om gelijke gevallen, van strijd met het gelijkheidsbeginsel is dan ook geen sprake.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Het bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek (BW) houdt in dat als een woning gelegen binnen het effectgebied fysieke schade heeft, en deze schade naar haar aard schade als gevolg van bodembeweging door de gaswinning zou kunnen zijn, ook wordt vermoed dat de schade aan die woning door gaswinning veroorzaakt is. Het vermoeden dat de schade aan de woning door gaswinning is veroorzaakt geldt niet voor schade aan woningen die buiten het effectgebied zijn gelegen. De wetgever heeft hierover tijdens de totstandkoming van de wetgeving overwogen:
“Het wettelijk bewijsvermoeden wordt beperkt tot schade binnen het effectgebied van het Groningenveld. Zoals hiervoor uiteengezet wordt de introductie van het wettelijk bewijsvermoeden gerechtvaardigd doordat sprake is van een situatie waarin het grootste deel van een groot aantal soortgelijke schadegevallen het gevolg is van één oorzaak, namelijk gaswinning. In situaties en gebieden waar dat niet het geval is, is een zodanige ingreep in de procespositie van partijen niet aangewezen. In andere delen van Nederland blijft daarom de bestaande risicoaansprakelijkheid gelden.”. [1]
6.2.
Het Instituut heeft het effectgebied, waar het bewijsvermoeden van toepassing is, vastgesteld op de gebieden waar trillingen hebben plaatsgevonden met een berekende snelheid van 2 mm/s met een overschrijdingskans van 1%. Daarnaast is het bewijsvermoeden ook van toepassing voor woningen die liggen binnen zes kilometer van de grens van het Groningenveld of de gasopslag Norg of de gasopslag bij Grijpskerk. De Afdeling heeft verschillende malen geoordeeld dat voor het effectgebied waar het bewijsvermoeden van toepassing is, de grens van een trillingssnelheid van 2 mm/s met een overschrijdingskans van 1% gehanteerd mag worden. [2]
6.3.
Niet in geschil is dat de woning van eiser niet valt binnen het 6-km criterium en dat de trillingssnelheden op locatie van de woning onder de 2 mm/s met een overschrijdingskans van 1% zijn gebleven. De woning van eiser ligt dus niet in het effectgebied. Ook is niet in geschil dat de woning van eiser niet als bijzonder kwetsbaar object binnen de verruiming van het effectgebied valt. Dit betekent dat het bewijsvermoeden voor eiser niet van toepassing is en dat de regels op grond van de bestaande risicoaansprakelijkheid gelden.
6.4.
Het voorgaande houdt in dat, wanneer eiser van mening is dat de schade aan zijn woning is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten, hij dit zelf moet onderbouwen met stukken. Het Instituut is in die gevallen niet gehouden een deskundige naar de woning te sturen om de schade op te nemen. Nu eiser zijn stelling niet heeft onderbouwd met stukken heeft het Instituut naar het oordeel van de rechtbank kunnen concluderen dat er onvoldoende ligt om aan te nemen dat de schade is veroorzaakt door de gevolgen van de gaswinning uit het Groningenveld of de exploitatie van de gasopslag Norg of de gasopslag bij Grijpskerk. Ook in de opmerking van eiser, dat de indirecte effecten van diepe bodemdaling wellicht een effect kunnen hebben gehad op de aanwezige schade, heeft voor het Instituut geen aanleiding hoeven zijn om de schade door een deskundige te laten opnemen. Niet is gebleken, en eiser heeft ook geen stukken ingediend waaruit dit volgt, dat er op de locatie van eiser sprake is van indirecte effecten van diepe bodemdaling. Het Instituut heeft dus kunnen afzien van een schadeopname.
7. De vraag die nog voorligt is of eiser, omdat wel een vergoeding is toegekend aan de eigenaar van de woning aan de [adres 2], [postcode 2], te [woonplaats 2], gelet op het gelijkheidsbeginsel toch ook een vergoeding zou moeten krijgen voor de schade aan zijn woning.
7.1.
Zoals deze rechtbank eerder in de uitspraak van de meervoudige kamer heeft overwogen is bij de beoordeling of in strijd met het gelijkheidsbeginsel is gehandeld de eerste vraag die voorligt of er sprake is van feitelijk en juridisch gelijke gevallen. Als dat niet het geval is dan kan toch sprake zijn van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Dit wanneer sprake is van een overduidelijke onevenredigheid tussen het verschil in behandeling en de tussen de gevallen bestaande verschillen. [3]
7.2.
Gelet op het feit dat de referentiewoning in [woonplaats 2] wel in het effectgebied ligt en de woning van eiser niet, is de rechtbank met het Instituut van oordeel dat er geen sprake is van gelijke gevallen. Het verschil zit er in dat voor de woning binnen het effectgebied het bewijsvermoeden van toepassing is en voor de woning van eiser, buiten het effectgebied, niet. Dit verschil is ontstaan doordat de wetgever het wettelijk bewijsvermoeden enkel heeft kunnen rechtvaardigen wanneer sprake is van een situatie waarin het grootste deel van een groot aantal soortgelijke schadegevallen het gevolg is van één oorzaak, namelijk gaswinning. In situaties en gebieden waar dat niet het geval is, is een zodanige ingreep in de procespositie van partijen niet gerechtvaardigd en dus niet aanwezig. De Afdeling heeft verschillende malen geoordeeld dat de wijze waarop het effectgebied door het Instituut wordt afgebakend gehanteerd mag worden. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval geen sprake is van een overduidelijke onevenredigheid tussen de beoordeling van de schade aan het pand van eiser en het pand gelegen in [woonplaats 2], nu het pand van eiser, anders dan het pand in [woonplaats 2] is gelegen buiten het effectgebied. Niet is onderbouwd waarom de beoordeling in het geval van eiser onevenredig zou zijn. Dit volgt niet reeds uit het feit dat de eigenaar van de woning in [woonplaats 2] binnen het effectgebied wel een vergoeding heeft gekregen. Er is geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van 14 november 2024 in stand blijft en eiser geen schadevergoeding ontvangt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie o.a. de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2132 en de uitspraak van 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2309.
3.De uitspraak van deze rechtbank van 20 december 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:5035.