ECLI:NL:RBNNE:2025:1741

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
LEE 25/1526
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een AVG-bezwaar tegen de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur inzake een verzoek om inzage op grond van artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het bestreden besluit van 9 april 2025 betreft het inzageverzoek van verzoeker, waartegen bezwaar is gemaakt. De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen spoedeisend belang is, aangezien de wet voldoende waarborgen biedt voor tijdige inzage van relevante stukken in de procedure bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het verzoeker niet is gelukt aan te tonen dat er sprake is van onverwijlde spoed.

De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier, en is openbaar uitgesproken op 9 mei 2025. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/1526

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 mei 2025 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, verweerder

(gemachtigde: mr. P.E. van der Werf).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit op een verzoek om inzage op grond van artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
1.2.
Met het bestreden besluit van 9 april 2025 heeft verweerder beslist op het inzageverzoek van verzoeker. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
3. Een eerder verzoek van verzoeker tot het treffen van een voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van de voorzieningenrechter van 12 maart 2025. In de uitspraak van 19 maart 2025 [1] is opgenomen dat ter zitting de volgende afspraken zijn gemaakt:
  • Binnen 14 dagen na de datum van de zitting zal verweerder verzoeker inzage geven op grond van de AVG;
  • Binnen 14 dagen zal verweerder aan verzoeker mededelen of het mogelijk is om inzage te krijgen in het volledige dossier en op welke wijze dat kan plaatsvinden;
  • Binnen 28 dagen zal verweerder verzoeker inzage geven in de documenten die verzoeker noemt in zijn brief van 6 juli 2024 aan verweerder.
4.1.
In het nu bestreden besluit van 9 april 2025 stelt verweerder dat bij een zoekslag twee documenten zijn gevonden, die in geredigeerde vorm aan verzoeker worden verstrekt. Over een ander mogelijk document waarvan verzoeker een omschrijving heeft gegeven, merkt verweerder op niet te kunnen duiden welk document verzoeker precies vraagt. Om die reden wijst verweerder het verzoek om inzage van dat document af. Het inzageverzoek wordt tevens afgewezen voor documenten die tot verzoekers dossier in een andere zaak behoren omdat deze al aan hem zijn verstrekt. Ten slotte merkt verweerder op dat een jurist van Team Bezwaar en Beroep bezig is met een inventarisatie uit welke documenten het volledige dossier bestaat.
4.2.
In het verzoekschrift dat nu voorligt schrijft verzoeker onder meer:
‘Helaas moet ik vaststellen dat de Nvwa maar deels de gemaakte afspraken is nagekomen,
daarom heb ik hier bezwaar tegen gemaakt. De brief hierover heb ik tevens in kopie
bijgevoegd en ik verwijs u naar de inhoud hiervan. Aangezien ik niet verwacht dat de Nvwa
de gemaakte afspraken alsnog tijdig zal nakomen, verzoek ik u opnieuw een besluit
voorlopige voorziening te nemen in deze zaak.
De reden hiervoor is dat ik de gevraagde informatie nodig heb in tal van rechtszaken bij het
College van Beroep voor het bedrijfsleven te Den Haag. De zitting hiervoor is begin
september dit jaar en om stukken tijdig in te kunnen brengen is er geen tijd voor regulier
bezwaar en beroep’.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt artikel 8:42 van de Awb (zie in de bijlage de relevante bepalingen) voldoende waarborgen dat in de procedure bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) alle relevante stukken tijdig aan verzoeker zullen toekomen. De wet biedt het CBb voldoende instrumenten om dit te bewerkstelligen. Om die reden concludeert de voorzieningenrechter dat zich in het kader van de AVG-procedure geen spoedeisend belang voordoet.

Conclusie en gevolgen

5. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
8:42
1. Binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en kan het een verweerschrift indienen. Indien de bestuursrechter om een verweerschrift heeft verzocht, dient het bestuursorgaan binnen vier weken een verweerschrift in.
2. De bestuursrechter kan de in het eerste lid bedoelde termijnen verlengen.
8:81
1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Voetnoten

1.Zaaknummer LEE 24/4892, ECLI:NL:RBNNE:2025:978.