ECLI:NL:RBNNE:2025:1778

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
C/18/238520 / FA RK 24-5232
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarige dochter na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 april 2025 een beschikking gegeven over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige dochter van partijen, geboren in 2007. De vrouw heeft de rechtbank verzocht om de man te verplichten een bijdrage van ten minste € 732,00 per maand te betalen, met ingang van 1 augustus 2024. De man heeft verweer gevoerd en het verzoek van de vrouw afgewezen. De rechter heeft de zaak op 21 maart 2025 mondeling behandeld en partijen en hun advocaten gehoord. De rechter heeft vastgesteld dat de onderhoudsverplichtingen van ouders niet ter vrije bepaling van partijen staan en dat het belang van het kind gediend is met een reële vaststelling van de draagkracht van de ouders. De rechter heeft de draagkracht van zowel de vrouw als de man beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de man een bijdrage van € 407,00 per maand moet betalen aan de vrouw, met ingang van 13 september 2024. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de rechtbank heeft het verzoek van de vrouw voor het overige afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak-/rekestnummer: C/18/238520 / FA RK 24-5232
Beschikking van 18 april 2025 over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
in de zaak van
[naam vrouw],
die woont in [woonplaats] ,
en die hierna ''de vrouw'' wordt genoemd,
advocaat mr. Y. Schippers, die kantoor houdt in Groningen,
en
[naam man],
die woont in [woonplaats] ,
en die hierna ''de man'' wordt genoemd,
advocaat mr. E. Peeters, die kantoor houdt in Groningen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
  • het verzoekschrift van de vrouw, door de rechtbank ontvangen op 13 september 2024;
  • het F9-formulier van de vrouw, door de rechtbank ontvangen op 20 september 2024;
  • het verweerschrift van de man, door de rechtbank ontvangen op 12 november 2024;
  • het e-mailbericht van [naam kind] , door de rechtbank ontvangen op 6 februari 2025;
  • het F9-formulier van de man, door de rechtbank ontvangen op 10 maart 2025;
  • het F9-formulier van de vrouw, door de rechtbank ontvangen op 10 maart 2025.
1.2.
De rechter heeft de zaak op 21 maart 2025 mondeling behandeld. De rechter heeft toen gesproken met partijen en hun advocaten.
1.3.
[naam kind] , de minderjarige dochter van partijen, is in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken. Van die gelegenheid heeft zij gebruik gemaakt door de rechtbank op 6 februari 2025 een e-mailbericht met als bijlage een brief te sturen.
1.4.
Ten slotte is bepaald dat vandaag deze beschikking wordt gegeven.

2.De feiten

2.1.
Bij de beoordeling van het verzoek gaat de rechter uit van de volgende feiten, die volgen uit de onweersproken gebleven inhoud van de processtukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
2.2.
Partijen zijn de ouders van [naam kind] , die is geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] . De man heeft [naam kind] erkend. Partijen oefenen samen het gezag uit over [naam kind] .
2.3.
Partijen hebben na het verbreken van de relatie een ouderschapsplan opgesteld en ondertekend op 15 januari 2016. In het ouderschapsplan hebben partijen afspraken gemaakt over het hoofdverblijf van [naam kind] , de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderalimentatie.
2.4.
Bij vonnis van 16 november 2016 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft de voorzieningenrechter conform de afspraken van partijen voorlopige beslissingen genomen met betrekking tot het hoofdverblijf van [naam kind] , de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderalimentatie.
2.5.
Bij beschikking van 27 december 2017 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft de rechtbank het verzoek van de man om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind] vast te stellen, afgewezen.
2.6.
Vanaf 16 oktober 2020 gaven partijen uitvoering aan een week-op-week-af-regeling.
2.7.
Bij beschikking van 28 april 2021 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft de rechtbank de door partijen overeengekomen afspraken met betrekking tot de kinderbijslag en het kindgebonden budget vastgelegd in de beschikking.
2.8.
[naam kind] heeft gebruik gemaakt van de informele rechtsingang en een verzoek ingediend bij de rechtbank. Bij beschikking van 26 juli 2024 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, samengevat weergegeven, eerdere beschikkingen gewijzigd en bepaald dat [naam kind] voortaan haar hoofdverblijf heeft bij de vrouw en een zorgregeling vastgesteld die inhoudt dat [naam kind] zelf bepaalt wanneer zij contact heeft met haar vader.
2.9.
[naam kind] staat sinds 1 augustus 2024 ingeschreven op het adres van de vrouw. Feitelijk verblijft [naam kind] sinds april 2024 bij de vrouw. [naam kind] had sinds 19 augustus 2024 geen contact meer met de man. Inmiddels is er weer contact tussen [naam kind] en de man.
2.10.
Partijen hebben onderling overleg gehad over een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind] . Het is partijen niet gelukt om hierover afspraken te maken. De vrouw heeft zich vervolgens tot de rechtbank gewend met onderhavig verzoek.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van het [naam kind] met ten minste € 732,00 per maand bij vooruitbetaling per maand aan de vrouw te voldoen met ingang van 1 augustus 2024, dan wel datum indiening verzoekschrift, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht.
3.2.
De man voert verweer dat ertoe strekt het verzoek van de vrouw af te wijzen.

4.De beoordeling

De wijziging van omstandigheden
4.1.
Op grond van een eerder door partijen gesloten overeenkomst, dan wel een rechterlijke uitspraak, zijn partijen gehouden de kosten van verzorging en opvoeding van hun nu zeventien jaar ouder dochter [naam kind] te verdelen. Die overeengekomen of door de rechter vastgestelde wijze van verdeling is gebaseerd op de situatie dat [naam kind] bij haar vader woont. Die situatie is gewijzigd. Volgens de inschrijving in het BRP woont [naam kind] met ingang van 1 augustus 2024 bij haar moeder. Deze wijziging van omstandigheden rechtvaardigt een herbeoordeling van de eerder overeengekomen of vastgestelde regeling.
De te betalen bijdrage
4.2.
De rechter zal daarom een herbeoordeling maken ter vaststelling van ieders aandeel in de kosten van verzorging en opvoeding. De rechter zal bij de vaststelling van ieders aandeel uitgaan van het rekenmodel dat de rechtbanken en hoven gebruiken bij het vaststellen van onderhoudsverplichtingen. Dat rekenmodel is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl. De rechter volgt het rekenmodel en de aanbevelingen die daarvan deel uit maken. Hij motiveert hierna alleen wanneer van het rekenmodel wordt afgeweken.
4.3.
De rechter komt tot correcties op de door partijen voorgerekende draagkracht. Die correcties berusten op stellingen door partijen en ambtshalve correcties. Voor dat laatste is redengevend dat de vaststelling van de onderhoudsverplichtingen van ouders ten opzichte van hun kinderen niet ter vrije bepaling van partijen staat en dat het belang van het kind gediend is met een reële vaststelling van de draagkracht van zijn of haar ouders.
De ingangsdatum
4.4.
De rechter hanteert als ingangsdatum de datum waarop het verzoekschrift tot wijziging door de rechtbank is ontvangen en daarom 13 september 2024. De man kon immers met ingang van die datum redelijkerwijs rekening houden met een herbeoordeling van zijn onderhoudsverplichting. De rechter zal gelet daarop voor de berekening van de draagkracht van partijen rekenen in de tarieven 2024-2.
De behoefte
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat voor de behoefte van [naam kind] kan worden uitgegaan van de behoefte die bij beschikking van 27 december 2017 is vastgesteld, namelijk een bedrag van € 685,00 per maand in 2015. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de behoefte van [naam kind] dan € 867,00 per maand. De rechtbank gaat van deze behoefte uit, in aanmerking genomen dat deze behoefte overeenkomt met de tabelbehoefte van het rekenmodel.
De draagkracht van de vrouw
4.6.
De rechter gaat voor de berekening van de draagkracht van de vrouw uit van een bruto inkomen van € 3.200,00 per maand, en de vakantietoeslag van 8%, zoals blijkt uit de door de vrouw overgelegde loonstroken van november 2024, december 2024 en januari 2025. De vrouw heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. De vrouw ontvangt verder kindgebonden budget, waarmee de rechter ook rekening houdt.
4.7.
Dat de vrouw meer of ander inkomen geniet of redelijkerwijs kan genieten op dit moment, is de rechter onvoldoende gebleken, zodat bij bepaling van de draagkracht van de vrouw niet van andere inkomensbronnen wordt uitgegaan dan die hiervoor zijn genoemd.
4.8.
Uit de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekening voor de vrouw blijkt dat haar netto besteedbaar inkomen kan worden vastgesteld op € 3.307,00 per maand.
4.9.
De rechter gaat voor de kosten van levensonderhoud en de woonlasten uit van forfaitaire bedragen. De rechter ziet geen aanleiding om daarvan af te wijken.
4.10.
De rechter ziet aanleiding om rekening te houden met de door de vrouw gestelde extra lasten van € 162,00 per maand, bestaande uit een bedrag van € 75,00 ter aflossing van een schuld aan haar moeder en een bedrag van € 87,00 ter aflossing van een schuld bij de Belastingdienst. De rechter licht dat als volgt toe.
4.11.
De vrouw heeft gesteld dat zij een bedrag van € 1.000,00 van haar moeder heeft geleend om de advocaatkosten van deze procedure te kunnen voldoen. De vrouw heeft een factuur van 20 augustus 2024 van haar advocaat overgelegd, waaruit blijkt dat zij een bedrag van € 876,60 aan advocaatkosten moet voldoen. De vrouw heeft verder een bankafschrift overgelegd waaruit blijkt dat de vrouw op 27 augustus 2024 van [naam] een bedrag van € 1.000,00 heeft ontvangen en dat de vrouw sinds 1 december 2024 elke maand € 75,00 naar [naam] overmaakt met de omschrijving ''afbetaling lening''. Voor wat betreft de schuld bij de Belastingdienst heeft de vrouw een brief van de Belastingdienst overgelegd waaruit blijkt dat een betalingsregeling is getroffen van € 87,00 per maand, waarbij de eerste betaaldatum 2 januari 2025 is. De vrouw heeft het bestaan en het maandelijks aflossen van voornoemde schulden voldoende onderbouwd.
4.12.
Vervolgens is het de vraag of die schulden vermijdbaar zijn, zoals de man stelt. De vrouw heeft, gelet op de stelling van de man dat zij die schulden had kunnen afbetalen met het geld dat zij van haar werkgever had ontvangen, in de akte van 10 maart 2025 toegelicht en met stukken inzichtelijk gemaakt waarvoor zij het geldbedrag van haar werkgever heeft gebruikt en dat, doordat [naam kind] onverwachts volledig bij haar kwam wonen zonder enige bijdrage door de man, de vrouw extra kosten heeft moeten maken en het geldbedrag niet volledig kon gebruiken voor het afbetalen van schulden. Naar het oordeel van de rechter heeft de vrouw dan ook voldoende onderbouwd gesteld dat de schulden niet vermijdbaar of verwijtbaar zijn.
4.13.
Gelet op het voorgaande bedraagt de draagkracht van de vrouw € 618,00 per maand.
De draagkracht van de man
4.14.
Bij bepaling van de draagkracht van de man komt het in eerste plaats aan op de vaststelling van het inkomen dat hij uit zijn onderneming geniet of redelijkerwijs kan genieten.
4.15.
De rechter vindt dat om een getrouw beeld te krijgen van het inkomen van de man, in de eerste plaats moet worden uitgegaan van het gemiddelde resultaat van de laatste drie jaren. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken waarom de man te vrezen heeft dat redelijkerwijs te behalen gemiddelde resultaat, niet ook in de toekomst kan worden behaald. De rechter leidt dit af uit de ontwikkeling van de omzet van de man die zoals blijkt uit de jaarstukken, een stabiel beeld geeft over die jaren.
4.16.
Bijzondere feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden, zijn niet gesteld en kunnen ook uit de jaarstukken niet blijken.
4.17.
De rechter ziet wel aanleiding om het resultaat over het laatste jaar 2024 te corrigeren, omdat in het zicht van de vaststelling van de onderhoudsverplichting de man kosten ten laste van het resultaat brengt die er in de voorgaande jaren niet waren en hij onvoldoende concreet heeft gemaakt dat die lasten niet konden worden vermeden. Het gaat dan om de accountantskosten die de man in 2024 ten laste van zijn resultaat brengt. In de voorgaande jaren bedroegen die accountantskosten steeds € 2.879,- per jaar. In het zicht van de vaststelling van de alimentatieverplichting zijn de accountantskosten verhoogd tot in totaal € 7.079,-. Zonder nadere toelichting die de man niet heeft gegeven, is dit niet te begrijpen en behoort hier in het zicht van de vaststelling van de kinderalimentatie aan voorbij te worden gegaan.
4.18.
De rechter gaat bij de berekening van de draagkracht van de man aldus uit van de gemiddelde jaarwinst ten grootte van € 48.395,67 ((€ 48.570 + € 53.499 + € 43.118) / 3).
4.19.
Verder corrigeert de rechter de draagkrachtberekening van de man als het gaat om de door hem opgevoerde lasten als het gaat om de verhoogde premie lijfrenteverzekering, de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering en de premie nabestaandenpensioen. Hiervoor is het navolgende redengevend. De man heeft in zicht van de vaststelling van zijn alimentatieverplichting de door hem te betalen premie lijfrente verhoogd van € 200,- naar € 325,- per maand. Niet valt in te zien waarom deze verhoging redelijkerwijs ten laste van de al bestaande onderhoudsverplichting mag komen, in aanmerking genomen dat de man in eerdere jaren geen aanleiding heeft gezien om deze lijfrentevoorziening te verhogen. Dat laatste argument geldt ook voor de nieuwe verplichtingen die de man is aangegaan die hij ten laste van zijn draagkracht wil brengen, maar wat de rechter betreft niet voor kunnen gaan op de al bestaande onderhoudsverplichting.
4.20.
Ook wordt bij de draagkracht van de man geen rekening gehouden met de door hem gestelde lening aan zijn accountant. De rechter heeft reden om te twijfelen aan de door de man voorgestelde zaken. Niet in de laatste plaats omdat de man de accountantskosten die hij eerst ten laste van het resultaat van zijn eenmanszaak, door hem opnieuw als privélast ten laste van zijn draagkracht brengt.
4.21.
Met in achtneming van deze correctie kan de draagkracht van de man worden vastgesteld op het bedrag dat volgt uit de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekening en daarom op € 667,- per maand.
De zorgkorting
4.22.
De rechter gaat uit van een zorgkorting van 5%.
De verdeling van de kosten
4.23.
Partijen hebben samen een draagkracht van € 1.285,- per maand. Dit is voldoende om in de behoefte van [naam kind] te voorzien, want die behoefte bedraagt in 2024 € 867,00 per maand. Het aandeel van de man bedraagt (667 / 1.285 x 867 =) € 450,- en het aandeel van de vrouw bedraagt (618 / 1.285 x 867 =) € 417,-.
4.24.
Hierop strekt voor de man de zorgkorting in mindering. De man ontvangt een zorgkorting van € 43,- (5% van € 867). Dat betekent dat de man voor [naam kind] een bedrag van € 407,- per maand aan de vrouw moet betalen.
De conclusie
4.25.
Een en ander brengt met zich dat als volgt wordt beslist.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de eerder door partijen overeengekomen dan wel bij rechterlijke uitspraak vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind] en bepaalt dat de man met ingang van 13 september 2024 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind] aan de vrouw een bedrag van € 407,00 per maand dient te voldoen;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2025.
Als u het niet eens met de beslissingen die de rechter heeft genomen, kunt u in hoger beroep. Maar let op! Hoger beroep kunt u niet zelf instellen. U moet daarvoor naar een advocaat. Een advocaat kan voor u hoger beroep instellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Belangrijk is dat u snel naar een advocaat gaat. Hoger beroep moet bijna altijd binnen drie maanden na de dag van de uitspraak worden ingesteld.
fn:RV