ECLI:NL:RBNNE:2025:1896

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
C/18/243337 / FT RK 25/321
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratoriumverzoek in het kader van schuldsanering en huurrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot het instellen van een moratorium op basis van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw). De verzoeker, een huurder, heeft het moratorium aangevraagd om ontruiming van zijn woning door de verhuurder, Stichting Elkien, te voorkomen. De verzoeker heeft aangegeven dat hij bezig is met het treffen van een minnelijke schuldregeling met zijn schuldeisers en dat het moratorium noodzakelijk is om rust te creëren voor het slagen van deze regeling. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis gewezen en de zaak verwezen naar een zitting op 7 mei 2025, waarbij een tijdelijke voorziening is getroffen.

De verhuurder, Stichting Elkien, heeft verweer gevoerd tegen het moratoriumverzoek en aangevoerd dat de huurovereenkomst is beëindigd op basis van een vaststellingsovereenkomst, waarin is afgesproken dat de verzoeker de huurachterstand in termijnen zou betalen. De rechtbank heeft echter overwogen dat de omstandigheden waaronder de vaststellingsovereenkomst is gesloten, de positie van de verzoeker en de dreiging van ontruiming voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van een bedreigende situatie als bedoeld in artikel 287b Fw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker zich in een kwetsbare positie bevond en dat het moratorium hem de kans biedt om een schuldregeling te treffen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten het moratoriumverzoek toe te wijzen, waarbij de tenuitvoerlegging van de vaststellingsovereenkomst is opgeschort voor de duur van het moratorium. De rechtbank heeft bepaald dat de voorziening maximaal zes maanden zal duren, met de mogelijkheid tot verlenging indien de verzoeker aan zijn verplichtingen voldoet. De rechtbank heeft ook aangegeven dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling (Wsnp) nog niet wordt beslist, aangezien het minnelijk traject nog moet worden afgerond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Leeuwarden
zaaknummer: C/18/243337 / FT RK 25/321
vonnis van 21 mei 2025
in de zaak van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
[postcode] [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
tegen
de stichting
Stichting Elkien,
vertegenwoordigd door LAVG Gerechtsdeurwaarders,
postbus 774,
9700 AT Groningen,
hierna te noemen: Elkien.

1.De procedure

1.1.
Op 28 maart 2025 heeft [verzoeker] tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling (Wsnp) een verzoek ingediend tot het instellen van een moratorium als bedoeld in artikel 287b Faillissementswet (Fw).
1.2.
Op 31 maart 2025 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen. Daarbij is de behandeling van de zaak verwezen naar de zitting van 7 mei 2025, en is ter overbrugging van de tussenliggende periode een tijdelijke voorziening getroffen.
1.3.
Op 28 april 2025 heeft de rechtbank van Kredietbank Nederland een tussentijds verslag ontvangen over het verloop van het moratorium.
1.4.
Bij de behandeling van de zaak zijn verschenen:
  • verzoeker, [verzoeker] ;
  • [schuldhulpverlener] , werkzaam bij Kredietbank Nederland;
  • [begeleider] , werkzaam bij Amaryllis,
  • [verhuurder] , werkzaam bij Elkien,
  • [gemachtigde van verhuurder] , werkzaam bij LAVG.
1.5.
Bepaald is dat vandaag vonnis zal worden gewezen.
2. Het verzoek
2.1.
Het moratoriumverzoek strekt ertoe Elkien te verbieden de door [verzoeker] gehuurde woning aan de [adres] te [woonplaats] te ontruimen door artikel 305 Fw van toepassing te verklaren.
2.2.
[verzoeker] heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat hij probeert een minnelijke schuldregeling met zijn schuldeisers overeen te komen, of – als dat niet lukt – toelating tot de Wsnp zal verzoeken. De gevraagde voorziening is volgens [verzoeker] noodzakelijk om rust te creëren, zodat de minnelijke schuldregeling kans van slagen heeft.
2.3.
Uit de stukken blijkt dat de huur voor de maanden april en mei 2025 volledig aan Elkien is betaald. Kredietbank Nederland is doende met het opstarten van budgetbeheer voor [verzoeker] . Het inkomen van [verzoeker] aan Kredietbank Nederland overgemaakt. Kredietbank Nederland is daarnaast doende met het inventariseren van de schuldenlast van [verzoeker] . Inmiddels is de helft van de schulden geïnventariseerd.

3.Het verweer

3.1.
Elkien heeft ter zitting verweer gevoerd tegen toewijzing van het moratoriumverzoek. Elkien heeft aangevoerd dat zij de ontruiming heeft aangezegd uit kracht van een vaststellingsovereenkomst die tussen partijen is opgemaakt. In deze vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat [verzoeker] de huurachterstand in termijnen, naast betaling van de lopende huur, zal voldoen. In het geval [verzoeker] hiermee in gebreke blijft, zijn partijen overeengekomen dat de huurovereenkomst met onmiddellijke ingang eindigt met wederzijds goedvinden en [verzoeker] de woning dient te ontruimen. Elkien heeft aangevoerd dat [verzoeker] de betalingsregeling niet is nagekomen. Er is volgens Elkien daarom geen sprake van ontbinding van de huurovereenkomst, maar van opzegging daarvan door [verzoeker] . Van toewijzing van het moratoriumverzoek kan daarom geen sprake zijn.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank overweegt dat voor toewijzing van een moratoriumverzoek sprake moet zijn van een bedreigende situatie als bedoeld in artikel 287b lid 2 Fw. De rechtbank begrijpt uit hetgeen door partijen naar voren is gebracht dat [verzoeker] zich op het standpunt stelt dat van zo’n situatie sprake is, namelijk van een gedwongen woningontruiming. Elkien heeft daartegen ingebracht dat van een bedreigende situatie geen sprake is, omdat partijen in een vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen dat, als [verzoeker] de daarin getroffen betalingsregeling niet zou nakomen, de huurovereenkomst per direct zou eindigen met wederzijds goedvinden. Van een gedwongen woningontruiming en daarmee van een bedreigende situatie als bedoeld in artikel 287b lid 2 Fw is daarom geen sprake, aldus Elkien.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat tussen partijen een vaststellingsovereenkomst is gesloten en geen sprake is van de executie van een ontruimingsvonnis onvoldoende is om ervan uit te gaan dat in de gegeven omstandigheden geen sprake is van een gedwongen woningontruiming en daarmee van een bedreigende situatie als bedoeld in artikel 287b Fw. De bewoordingen van de vaststellingsovereenkomst maken dit niet anders. Hiertoe is het volgende redengevend.
4.3.
De rechtbank overweegt dat de vaststellingsovereenkomst die tussen partijen is gesloten, tot stand is gekomen in een procedure waarin Elkien [verzoeker] heeft gedagvaard wegens een huurachterstand en daarbij ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning heeft gevorderd. [verzoeker] bevond zich in een positie waarin hij geconfronteerd werd met mogelijke huisuitzetting als gevolg van financiële problemen. In het geval partijen geen vaststellingsovereenkomst hadden gesloten, was deze procedure zeer waarschijnlijk geëindigd in een toewijzend vonnis ten gunste van Elkien. Het valt in te zien dat de positie van [verzoeker] ten tijde van de mondelinge behandeling in de dagvaardingsprocedure dermate nijpend was, dat hij in een vaststellingsovereenkomst een mogelijkheid heeft gezien om het tij te keren, althans om tijd te kopen om een meer structurele oplossing te vinden voor zijn situatie. Dat hij op dat moment mogelijk heeft geweten dat hij de betalingsregeling niet zou kunnen nakomen verdient geen schoonheidsprijs, maar is naar het oordeel van de rechtbank in het licht van zijn situatie op dat moment, begrijpelijk. De rechtbank overweegt verder dat het enkele feit dat tussen partijen op dat moment een vaststellingsovereenkomst is gesloten, niet maakt dat geen sprake meer was van een bedreigende situatie voor [verzoeker] . In de eerste plaats is het niet ongebruikelijk dat tegen de executie van een vaststellingovereenkomst een moratoriumverzoek wordt ingediend (vgl. Rechtbank Rotterdam, 1 juli 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:10313). Daarnaast betekent een vaststellingsovereenkomst als de onderhavige, dat niet-nakoming van de daarin gemaakte afspraken resulteert in de beëindiging van de huurovereenkomst en de verplichting van [verzoeker] om de woning te verlaten. Dat de vaststellingsovereenkomst vermeldt dat een en ander met wederzijds goedvinden plaatsvindt, maakt dit, gelet op de omstandigheden waaronder deze overeenkomst is gesloten en de positie van Elkien en [verzoeker] op dat moment, niet anders. Aan het verweer van Elkien dat, bij toewijzing van dit verzoek, geen enkele verhuurder meer een vaststellingsovereenkomst zal ondertekenen, gaat de rechtbank voorbij. Elke situatie is uniek en er is een veelvoud aan gevallen waarin een vaststellingsovereenkomst gesloten wordt die wordt nagekomen of tegen de executie waarvan geen moratorium wordt ingesteld.
4.4.
De rechtbank overweegt verder dat daarbij komt dat de wetgever met een moratorium heeft beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende - executie een adempauze te geven zodat hij in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een schuldregeling te treffen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287 vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van [verzoeker] enerzijds en Elkien anderzijds. Het belang van [verzoeker] bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject kan worden doorlopen. Het belang van Elkien bestaat erin dat zij de grosse van het proces-verbaal van 3 februari 2025 ten uitvoer kan leggen. De rechtbank overweegt hierover dat voldoende aannemelijk is geworden dat de lopende huurtermijnen tijdig kunnen en zullen worden betaald. [verzoeker] werkt vrijwel fulltime. Er ligt beslag op het inkomen van [verzoeker] en het budget is nipt sluitend, maar budgetbeheer is opgestart en inkomen van [verzoeker] wordt inmiddels ontvangen door Kredietbank Nederland. Kredietbank Nederland zorgt nu voor betaling van de vaste lasten, waaronder de huur. De huurschuld bij Elkien zal daarom, als het goed gaat, niet oplopen. Het is nu in het belang van [verzoeker] om in relatieve rust aan de sanering van zijn schulden te kunnen werken. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de belangen van [verzoeker] zwaarder dienen te wegen dan die van Elkien. Het moratoriumverzoek zal daarom worden toegewezen.
4.5.
Op het verzoek tot toepassing van de Wsnp wordt nu nog niet beslist aangezien het minnelijk traject nog moet worden afgerond. Als gedurende de looptijd van dit moratorium een minnelijke schuldregeling met de schuldeisers tot stand komt, moet [verzoeker] dit zo spoedig mogelijk aan de rechtbank te melden en daarbij het verzoek tot toelating tot de Wsnp in te trekken.
BESLISSING
De rechtbank
- schort de tenuitvoerlegging op van de grosse van de op 3 februari 2025 tussen Elkien en [verzoeker] gesloten vaststellingsovereenkomst voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat genoemde voorziening geldt voor de duur van ten hoogste zes maanden, te rekenen vanaf 31 maart 2025;
- bepaalt dat de voorziening in ieder geval vervalt op het moment dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt ingetrokken dan wel een beslissing daarop in kracht van gewijsde is gegaan;
- bepaalt dat genoemde voorziening vervalt als niet tijdig en volledig wordt voldaan aan de lopende verplichtingen uit de rechtsverhouding waar het moratorium betrekking op heeft;
- bepaalt dat degene die namens [verzoeker] de buitengerechtelijke schuldregeling uitvoert, uiterlijk twee weken vóór het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b zesde lid Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Idzenga en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.