ECLI:NL:RBROT:2024:10313

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
FT RK 24/595 en FT RK 24/596
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een schuldenaar in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoekster die een voorlopige voorziening vroeg op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. De verzoekster, die in financiële problemen verkeert, heeft op 16 mei 2024 een verzoekschrift ingediend om een moratorium van zes maanden te verkrijgen, zodat zij de tijd zou hebben om een schuldregeling te treffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huurtermijnen voor de maanden mei, juni en juli 2024 zijn voldaan en dat de verzoekster voldoende inkomsten uit arbeid ontvangt. Er is echter ook sprake van budgetbeheer, wat de rechtbank als positief heeft beoordeeld voor de kans op het voldoen van toekomstige huurtermijnen.

Tijdens de zitting op 24 juni 2024 was de verzoekster niet aanwezig, wat vragen opriep over haar betrokkenheid bij het schuldhulpverleningstraject. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er een bedreigende situatie is voor de verzoekster, aangezien er een proces-verbaal van ontruiming was afgegeven. De rechtbank heeft de belangen van de verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven, zwaarder laten wegen dan die van de verweerster, die de ontruiming wilde doorzetten. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om het moratorium toe te wijzen, maar voor een periode van vier maanden in plaats van de gevraagde zes maanden. De rechtbank heeft ook voorwaarden gesteld aan de toewijzing van de voorziening, waaronder de tijdige betaling van huurtermijnen en het rapporteren door de schuldhulpverlening.

De rechtbank heeft de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar heeft aangegeven dat zij in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en mr. J.A. Kuijvenhoven, griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 1 juli 2024
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 16 mei 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In vonnis van de rechtbank van 16 mei 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 24 juni 2024.
Ter zitting van 24 juni 2024 zijn verschenen en gehoord:
- mevrouw [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
Verzoekster is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
Stichting Woonbron, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
Op 28 juni 2024 heeft schuldhulpverlening aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het proces-verbaal van de Rechtbank Rotterdam van 24 november 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Uit het verzoekschrift is gebleken dat verzoekster in het verleden moeite had met het beheren van haar financiën. Sinds 26 maart 2024 is er sprake van budgetbeheer. Verzoekster ontvangt inkomsten uit arbeid ter hoogte van € 1.746,07 per maand. De kale huur bedraagt
€ 575,03 per maand. De huur van de maanden mei, juni en juli 2024 is voldaan. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat zij zullen starten met het inventariseren van de schulden zodra de belastingaangiftes zijn gedaan. Zij verwachten binnen vijf tot zeven weken een aanbod te kunnen doen aan de schuldeisers.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Verzoekster heeft een kopie overgelegd van het proces-verbaal van de Rechtbank Rotterdam van 24 november 2024, waarin bij vaststellingsovereenkomst is vastgelegd dat de huurovereenkomst eindigt indien de getroffen betalingsregeling niet wordt nagekomen, en verweerster dan mag overgaan tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster. Ook is overgelegd een kopie van het exploot van 6 mei 2024 waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 22 mei 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster. Daaraan ligt ten grondslag dat de regeling door verzoekster niet is nagekomen. Gelet hierop, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het proces-verbaal van 24 november 2023 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huurtermijnen van de maanden mei, juni en juli 2024 zijn betaald. Verzoeker ontvangt maandelijks voldoende inkomsten uit hoofde van een arbeidsovereenkomst. Uit het verzoekschrift is gebleken dat er sprake is van budgetbeheer, waardoor voldoende is gewaarborgd dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden voldaan. Schuldhulpverlening heeft bovendien ter zitting aangegeven dat zij in beginsel binnen enkele weken een aanbod kan doen aan de schuldeisers.
Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat het belang van verzoekster op dit moment zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerster. De rechtbank acht echter wel zorgelijk dat verzoekster niet aanwezig was tijdens de zitting. Dit roept de vraag op of verzoekster wel voldoende betrokkenheid heeft bij het schuldhulpverleningstraject dat loopt. De rechtbank ziet daarom aanleiding om af te wijken van de verzochte termijn van zes maanden. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat zij, op voorwaarde dat verzoekster haar medewerking blijft verlenen, in staat is om binnen vijf tot zeven weken een voorstel aan de schuldeisers te doen. Verzoekster zal moeten aantonen dat zij gemotiveerd is om op korte termijn een schuldregeling tot stand te brengen. De rechtbank zal het moratorium derhalve toewijzen voor een periode van vier maanden.
De rechtbank zal bovendien ter zekerheid van de belangen van verweerster (tijdige betaling van de huur) in het dictum een voorwaarde opnemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 24 november 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken proces-verbaal van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van vier maanden vanaf 16 mei 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. J.A. Kuijvenhoven, griffier, in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2024.