ECLI:NL:RBNNE:2025:1906

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
24/229
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing gedoogverklaring voor vestiging coffeeshop in gemeente Ooststellingwerf

In deze zaak heeft eiser een gedoogverklaring aangevraagd voor het vestigen van een coffeeshop in de gemeente Ooststellingwerf. De aanvraag is afgewezen op basis van het nuloptiebeleid van de gemeente, dat inhoudt dat er geen coffeeshops zijn toegestaan. Eiser betwist de afwijzing en stelt dat het nuloptiebeleid is ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat het nuloptiebeleid nog steeds van kracht is op het moment van het bestreden besluit, waardoor de burgemeester de afwijzing kon motiveren met een verwijzing naar dit beleid. De rechtbank constateert wel dat het besluit onbevoegd is genomen, maar dit gebrek is hersteld doordat de burgemeester het besluit heeft bekrachtigd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de gedoogverklaring in stand blijft. Eiser krijgt wel een proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/229

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. L.A. Fischer),
en

De burgemeester van de gemeente Ooststellingwerf

(gemachtigde: J.T. van Bergen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser. Eiser heeft een gedoogverklaring aangevraagd voor het vestigen van een coffeeshop in [woonplaats]. De aanvraag is afgewezen omdat de gemeente Ooststellingwerf het beleid heeft dat er geen coffeeshops worden toegestaan (het nuloptiebeleid). Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag. Hij voert daartoe aan dat het nuloptiebeleid van de gemeente is ingetrokken. Daarom kon, volgens eiser, ter motivering van de afwijzing van zijn aanvraag niet worden volstaan met een verwijzing naar het nuloptiebeleid.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het nuloptiebeleid een geldende beleidsregel is op het moment van het bestreden besluit. Daarom kan de burgemeester ter motivering van dat besluit volstaan met een verwijzing naar het nuloptiebeleid. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Wel stelt de rechtbank vast dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. De rechtbank passeert dit gebrek, omdat het bevoegde bestuursorgaan, de burgemeester, het onbevoegd genomen besluit heeft bekrachtigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen dit heeft.
1.2.
De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 16 december 2022 bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf (het college) een aanvraag ingediend voor een gedoogverklaring voor een coffeeshop. Het college heeft eiser per brief van 29 december 2022 verzocht om aanvullende gegevens om de aanvraag af te kunnen handelen.
2.1.
De burgemeester heeft met het besluit van 6 februari 2023 (het primaire besluit) de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat hij geen aanvullende gegevens heeft ontvangen.
2.2.
Met het besluit van 12 december 2023 op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit) heeft het college van burgemeester en wethouders het primaire besluit herroepen en de aanvraag voor een gedoogverklaring afgewezen.
2.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag. De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de rechtbank

Was het college bevoegd tot het weigeren van de gedoogverklaring?
3. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of het college bevoegd was om het bestreden besluit te nemen. Met ambtshalve wordt bedoeld dat de rechter dit ook moet beoordelen als eiser hiertegen geen beroepsgronden heeft aangevoerd.
3.1.
Het verkopen van softdrugs is verboden op grond van de Opiumwet. Met de Aanwijzing Opiumwet is landelijk beleid geformuleerd met voorwaarden waaronder strafrechtelijke vervolging vanwege het handelen in strijd met de Opiumwet bij coffeeshops achterwege blijft. Onder 3.4 van die Aanwijzing staat dat tegen een coffeeshop die op grond van een door de gemeente afgegeven vergunning, beschikking of verklaring wordt gedoogd en de zogenoemde AHOJGI-criteria naleeft niet strafrechtelijk zal worden opgetreden wegens de verkoop van softdrugs. Eiser heeft gevraagd om zo’n gedoogverklaring. Op grond van vaste rechtspraak [1] wordt het weigeren van een gedoogverklaring voor een coffeeshop gelijkgesteld wordt met een besluit. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het college bevoegd was deze verklaring te weigeren.
3.2.
De bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen ten aanzien van woningen, lokalen of erven waar de Opiumwet wordt overtreden, komt op grond van artikel 13b van de Opiumwet toe aan de burgemeester. Daarom is de burgemeester, en niet het college, bevoegd te beslissen over gedoogverklaringen voor coffeeshops.
3.3.
In het verweerschrift heeft de burgemeester erkend dat hij het bestreden besluit had moeten nemen en heeft hij het bestreden besluit bekrachtigd. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee het gebrek voldoende hersteld en wordt eiser door de instandlating van het bestreden besluit, ondanks het bevoegdheidsgebrek, niet benadeeld, zoals hieronder verder zal blijken. De rechtbank zal het gebrek daarom passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De gevolgen hiervan bespreekt de rechtbank verder onder 5.
Is het nuloptiebeleid uit 1998 ingetrokken?
4. Eiser voert aan dat het nuloptiebeleid dat de gemeenteraad in 1998 heeft vastgesteld is ingetrokken met het gemeenteraadsbesluit van 16 december 2008. Daarom was het nuloptiebeleid uit 1998 volgens eiser geen geldig beleid ten tijde van het bestreden besluit. Volgens eiser kan, ter motivering van een besluit, alleen worden volstaan met verwijzing naar een vaste gedragslijn indien deze is vastgelegd in een beleidsregel. Eiser stelt dat de burgemeester voor de motivering van het bestreden besluit niet kon volstaan met een verwijzing naar het nuloptiebeleid, nu dat beleid ten tijde van het besluit niet geldig was. Daarom is volgens eiser sprake van een motiveringsgebrek.
4.1.
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat het nuloptiebeleid uit 1998 nooit formeel is verlaten. Het gemeenteraadsbesluit van 16 december 2008 was volgens de burgemeester slechts een uitgesproken intentie om het nuloptiebeleid te wijzigen. Verder stelt de burgemeester zich op het standpunt dat als het nuloptiebeleid ooit al formeel zou zijn verlaten, hetgeen volgens de burgemeester niet het geval is, het in ieder geval sinds het gemeenteraadsbesluit van 19 oktober 2010 (weer) van kracht is. Daarom stelt de burgemeester zich op het standpunt dat hij ter motivering van het bestreden besluit kon volstaan met de verwijzing naar het nuloptiebeleid.
4.2.
De beroepsgrond van eiser slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.2.1.
Niet in geschil is dat de gemeenteraad in 1998 het nuloptiebeleid als beleidsregel heeft vastgesteld. Ook is niet in geschil dat het een vaste gedragslijn is dat coffeeshops niet worden toegestaan in de gemeente Ooststellingwerf. Op grond van artikel 4:82 van de Awb kan ter motivering van een besluit slechts worden volstaan met een verwijzing naar een vaste gedragslijn voor zover deze is neergelegd in een beleidsregel. De rechtbank moet beoordelen of het nuloptiebeleid ten tijde van het bestreden besluit nog als beleidsregel gold, zodat de burgemeester ter motivering van het bestreden besluit kon volstaan met een verwijzing naar het nuloptiebeleid.
4.2.2.
Het gemeenteraadsbesluit van 24 juni 2008 luidt als volgt: “De raad van de gemeente Ooststellingwerf; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 4 juni 2008; besluit; in te stemmen met de startnotitie coffeeshopbeleid en daarmee het beschreven proces tot heroverweging van het in 1998 vastgestelde coffeeshopbeleid in werking te zetten”.
Het gemeenteraadsbesluit van 16 december 2008 luidt als volgt: “De raad van de gemeente Ooststellingswerf; gelezen de discussienota coffeeshopbeleid van burgemeester en wethouders d.d. 23 september 2008 besluit: Hanteren van maximumstelsel voor het nader uit te werken coffeeshopbeleid”.
Het gemeenteraadsbesluit van 19 oktober 2010 luidt als volgt: “Het amendement is hiermee aangenomen en komt in de plaats van het collegevoorstel: De raad besluit hiermee vooralsnog terug te gaan naar de nul-optie.”
4.2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de gemeenteraadsbesluiten niet inhouden dat het nuloptiebeleid uit 1998 is ingetrokken of gewijzigd. Uit de bewoordingen van de besluiten en de toelichting van de burgemeester op de zitting volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de gemeenteraad slechts het proces van heroverweging van het nuloptiebeleid in gang heeft gezet. Ook uit andere stukken volgt volgens de rechtbank niet dat het nuloptiebeleid is ingetrokken. In de in 2008 door de gemeenteraad aangenomen “Startnotitie coffeeshopbeleid gemeente Ooststellingwerf” wordt enkel het traject van het proces tot heroverweging beschreven.
4.2.4.
Nu het nuloptiebeleid uit 1998 met bovengenoemde besluiten niet is ingetrokken is het nog steeds een geldige beleidsregel op het moment van het bestreden besluit. Daarom kan de burgemeester ter motivering van het bestreden besluit volstaan met een verwijzing naar het nuloptiebeleid. Er is dus geen sprake van een motiveringsgebrek.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de weigering om een gedoogverklaring af te geven in stand blijft.
5.1.
De burgemeester moet vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wel het griffierecht en de door eiser gemaakte proceskosten aan eiser vergoeden De proceskostenvergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.814, - aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van E.D.M. Nijbroek, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2025
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: de voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:82

Ter motivering van een besluit kan slechts worden volstaan met een verwijzing naar een vaste gedragslijn voor zover deze is neergelegd in een beleidsregel.

Artikel 6:22

Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Opiumwet:

Artikel 13b

1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
[…]

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3431.