Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt alleen de vraag of de verzuimboete terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. De (hoogte van de) aanslag en van de belastingrentebeschikking over 2021 is niet in geschil.
5. De rechtbank is van oordeel dat de verzuimboete terecht is opgelegd, maar tot een te hoog bedrag. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Vast staat dat de aangifte IB/PVV 2021 is ingediend na afloop van de uiterste termijn zoals genoemd in de aanmaning. Daarmee staat ook vast dat het beboetbare feit (het niet binnen de in de aanmaning gestelde nadere termijn doen van aangifte) is begaan. Eiser heeft echter aangevoerd dat de Belastingdienst hem jaarlijks een papieren aangiftebiljet moet toesturen en dat het onredelijk is om van hem te vragen om daar jaarlijks zelf om te verzoeken. De Belastingdienst kan volgens eiser eenvoudig een registratie bijhouden van personen die op papier aangifte willen doen, net zoals ze dat in het verleden deden. Eiser verzet zich tegen de ontwikkeling die er volgens hem toe leidt dat in de toekomst een aangifte inkomstenbelasting alleen nog elektronisch kan worden gedaan. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft eiser onder meer gewezen op de grondwet en het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarbij heeft hij in het bijzonder gewezen op het daarin vastgelegde en beschermde privacy-grondrecht. Eiser motiveert dat door te zeggen dat het verplicht digitaal aangifte doen een inbreuk vormt op die privacy, omdat burgers dan verplicht worden om allerhande risico’s te lopen die aan het gebruik van internet als communicatiemiddel en digitale gegevensverzamelingen zijn gebonden, bijvoorbeeld hacking en diefstal van deze digitale data.
7. In de AWR en de daarop gebaseerde ministeriële regelingen is geregeld hoe aangifte kan worden gedaan. Artikel 3a, eerste lid, van de AWR bepaalt dat de hoofdregel is dat het berichtenverkeer (waaronder ook de aangifte valt) tussen belastingplichtigen en de inspecteur elektronisch plaatsvindt. Bij ministeriële regeling kunnen uitzonderingen worden gemaakt, wat ook is gedaan in de Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst. In artikel 3 van deze Regeling wordt verwezen naar de bijbehorende bijlage. Die bijlage vermeldt dat onder andere het doen van aangifte IB voor particulieren (dit wordt ‘IB niet-winst’ genoemd) in afwijking van de hoofdregel niet uitsluitend digitaal kan plaatsvinden. Oftewel: een particulier kan volgens deze regeling ook op een andere manier aangifte doen. In de praktijk is dat ook zo: iedereen kan vragen om een papieren aangifteformulier.
8. De rechtbank stelt in dit licht vast dat de privacy-argumenten van eiser zijn gericht tegen een situatie die zich niet voordoet. Eiser werd en wordt immers niet door de overheid
verplichtom langs elektronische weg aangifte te doen. De Belastingdienst biedt nog steeds als alternatief het indienen van een - op verzoek toegezonden - papieren aangiftebiljet, waarvan eiser ook gebruik heeft gemaakt. Dat is in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Deze argumenten missen daarom feitelijke grondslag. De rechter moet zich beperken tot een oordeel in de concrete zaak van eiser en kan dus niet in het wilde weg gaan oordelen over hypothetische situaties die zich misschien in de toekomst kunnen voordoen. Dat volgt uit de scheiding der machten en uit het procesrecht zoals dat is vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht en de AWR.
9. Aan eiser moet worden toegegeven dat de teksten in de uitnodiging, de herinnering en de aanmaning alleen reppen over de mogelijkheid om digitaal aangifte te doen (via Mijn Belastingdienst of met de aangifte-app). Het wel degelijk bestaande alternatief om op verzoek op papier aangifte te doen, wordt in de brieven in het geheel niet genoemd. In zoverre begrijpt de rechtbank wel dat dit in de ogen van eiser als een bewuste ontmoedigingsstrategie kan aanvoelen. Daar staat tegenover dat eiser zelf wel degelijk op de hoogte is van deze mogelijkheid. Hij is er al eerder op gewezen, in het kader van de aangifte over 2018. Voor dat belastingjaar heeft hij bovendien zelf wel (tijdig) verzocht om een papieren aangiftebiljet, net zoals hij dat ook heeft gedaan voor de aangifte over de jaren 2019, 2020, 2022 en 2024.
10. De rechtbank stelt vast dat eiser ten aanzien van het belastingjaar 2021 pas geruime tijd na het verstrijken van de in de aanmaning genoemde uiterste aangiftetermijn heeft verzocht om een papieren aangiftebiljet.
11. Voor deze zaak blijft dan alleen de vraag over of de inspecteur moet afzien van het opleggen van een boete aan eiser, omdat van de Belastingdienst verwacht mag worden dat eiser jaarlijks automatisch een papieren aangiftebiljet toegestuurd krijgt. Of kan en mag de Belastingdienst eiser verplichten om elk jaar zelf te verzoeken om toezending van een papieren aangiftebiljet, zoals de werkelijkheid nu is? De rechtbank vat deze kwestie op als een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Dat beginsel houdt in dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een overheidsbesluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
12. De rechtbank overweegt dat de Belastingdienst zijn systeem kennelijk beleidsmatig zo heeft vormgegeven dat hij papieren aangiftebiljetten alleen op verzoek (bij voorkeur gedaan via de Belastingtelefoon) toestuurt. De vraag is of de nadelige gevolgen hiervan, namelijk de moeite die de burger moet doen door ieder jaar opnieuw een verzoek te doen, opwegen tegen de hiermee te dienen doelen, zoals een efficiënte bedrijfsvoering en een vlot verloop van het aangifteproces aan de kant van de Belastingdienst. Oftewel: weinig moeite voor de Belastingdienst, meer moeite voor de burger. Kan dat door de beugel van het evenredigheidsbeginsel?
13. Naar het oordeel van de rechtbank is het
nietin strijd met het evenredigheidsbeginsel om van burgers die op papier aangifte willen doen, te vragen om elk jaar opnieuw een verzoek daartoe in te dienen. Hoewel het moeten doen van dat verzoek natuurlijk enigszins belastend is en het misschien ook best irritant kan zijn, is dit voor elke individuele burger maar één keer per jaar een simpele, relatief snel uit te voeren handeling, waarbij hij vrijwel geen gegevens hoeft aan te leveren. Het verzoek hoeft ook niet te worden gemotiveerd. Bovendien hoeft die burger er niet zelf aan te denken dat hij elk jaar die handeling moet uitvoeren. Hij krijgt namelijk eerst een uitnodiging van de Belastingdienst die hem eraan herinnert dat hij aangifte moet doen. Anders gezegd: de burger moet jaarlijks moeite doen, maar de overheid laat de burger ook niet helemaal stuurloos. Daar staat tegenover dat het alternatief voor de Belastingdienst zou inhouden dat hij een actueel bestand moet bijhouden van alle belastingplichtigen die op papier aangifte hebben gedaan zodat die het volgende jaar opnieuw een papieren aangiftebiljet toegezonden kunnen krijgen. Gelet op de enorme aantallen jaarlijks te verwerken aangiften IB is het voorstelbaar dat de Belastingdienst, met het oog op het algemene belang van het tijdig en correct verwerken van die enorme hoeveelheden, in de uitvoering kiest voor een zo eenvoudig mogelijke structuur met zo min mogelijk verschillende processen. Het enkele feit dat het misschien heel goed
mogelijkis voor de Belastingdienst om een los papieren aangifteproces in de lucht te houden, betekent nog niet dat de Belastingdienst dat dan ook per se moet doen. Kortom: de afweging van deze belangen valt in het voordeel uit van de Belastingdienst en dus in het nadeel van eiser. Dat betekent dat op zichzelf terecht een boete is opgelegd.
14. Met betrekking tot de
hoogtevan de boete overweegt de rechtbank dat de boete van € 385 op zichzelf is opgelegd overeenkomstig het geldende boetebeleid van de Belastingdienst. De rechtbank moet echter zelfstandig toetsen of die boete in de concrete omstandigheden van het geval wel passend en geboden is. Aan de ene kant is het zonneklaar dat eiser goed wist dat hij door pas zo laat (té laat) aangifte te doen, het risico liep dat hij een boete opgelegd zou krijgen. Sterker nog: eiser heeft op de zitting in wezen verklaard dat hij het er min of meer op aan heeft laten komen dat er een boete aan hem werd opgelegd, zodat hij die boete kon aangrijpen om een antwoord te krijgen op de vraag of het wel rechtmatig is dat de Belastingdienst hem verplicht om jaarlijks zelf om een papieren biljet te verzoeken.
15. Daar staat tegenover dat eiser in de jaren vóór, maar ook ná 2021 steeds tijdig heeft verzocht om een papieren aangiftebiljet en ook tijdig op papier aangifte heeft gedaan (2019, 2020, 2022). Op de zitting is naar voren gekomen dat eiser ook (op papier) aangifte heeft gedaan over 2024. Voor 2023 heeft eiser ook verzocht om een papieren aangiftebiljet. De aangiftes van eiser worden inhoudelijk ook steeds gevolgd.
16. De rechtbank stelt vast dat eiser, gelet op het zogeheten gesloten stelsel van rechtsmiddelendat in fiscale zaken geldt, in feite geen andere mogelijkheid heeft om een rechterlijk oordeel te krijgen over deze kwestie dan het op deze manier als het ware uitlokken van een boete. De rechtbank kan zich op zichzelf wel voorstellen dat eiser over dit aspect (mag de Belastingdienst mij verplichten om jaarlijks te vragen om een papieren biljet?) graag een rechterlijk oordeel wil.
17. Het doel van een verzuimboete als deze is het handhaven van de verplichting om op tijd aangifte te doen, zodat het jaarlijkse proces bij de Belastingdienst niet wordt verstoord. Aan een dergelijke verstoring heeft eiser zich in deze zaak hoe dan ook schuldig gemaakt (de aangifte was te laat binnen). De achtergrond van deze zaak onderscheidt zich echter wel van verreweg de meeste andere zaken waarin een boete voor het te laat doen van aangifte wordt opgelegd. Eiser heeft zich in feite uit ‘armoede’ een boete laten opleggen, zodat hij zijn argumentatie door de rechter kon laten toetsen.
18. Eiser weet heus wel dat hij op tijd aangifte moet doen en doet dat meestal ook (zie 15.). Dat is in het geval van eiser dus niet het punt wat de inspecteur met de verzuimboete zou kunnen maken. Wel heeft eiser door deze weg te kiezen, het aangifteproces verstoord, hoezeer de rechtbank ook kan begrijpen waarom eiser voor deze weg heeft gekozen. Onder al deze omstandigheden vindt de rechtbank een boete van € 200 passend en geboden.
19. Zoals op de zitting is besproken, is de rechtbank ambtshalve van oordeel dat in deze zaak de redelijke termijn van berechting is overschreden. Voor de aanvang van deze termijn kijkt de rechtbank naar de in de aanmaning vermelde uiterste aangiftedatum van 15 september 2022. Na die dag wist eiser immers dat hij waarschijnlijk een boete zou krijgen. Dat betekent dat de redelijke termijn is overschreden met meer dan 6 maanden, maar minder dan 12 maanden. Gelet op de recente ontwikkelingen in de jurisprudentieis er inmiddels misschien wel aanleiding om niet langer te matigen bij boetes onder de € 1.000, maar die ontwikkeling heeft plaatsgevonden gedurende de uiteindelijk overschreden termijn van berechting. De rechtbank zal daarom in deze zaak nog aansluiten bij de eerdere uitgangspunten van Hof Amsterdam. Dat leidt tot een vermindering van 10% en dus wordt de boete die passend en geboden is (€ 200) verminderd tot € 180.