In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Dienst Uitvoering Onderwijs, onderdeel van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De zaak betreft de beslissing van verweerder om het bezwaarschrift van eiser niet inhoudelijk te behandelen. Eiser had op 4 september 2023 bezwaar gemaakt tegen een brief van verweerder van 27 juli 2023, waarin verweerder een tegemoetkoming aankondigde. Verweerder verklaarde het bezwaar op 16 november 2023 kennelijk niet-ontvankelijk, omdat de brief geen besluit in de zin van de wet zou zijn.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat de brief van 27 juli 2023 informerend van aard is en niet gericht is op een rechtsgevolg. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die een vergelijkbare situatie behandelde. Eiser had inmiddels een besluit ontvangen op 9 januari 2025, waartegen hij bezwaar had kunnen maken, maar dit heeft hij niet gedaan.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter H.J. Bastin, in aanwezigheid van griffier K.D. Bosklopper.