ECLI:NL:RBOBR:2024:5158

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
SHE 23/3486
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen informatiebericht DUO over wijziging studiefinanciering ongegrond verklaard

Op 9 juli 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had beroep aangetekend tegen een informatiebericht van DUO, waarin zij werd geïnformeerd over een wijziging in de wetgeving met betrekking tot studiefinanciering. De rechtbank oordeelde dat het informatiebericht geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor het beroep ongegrond werd verklaard. Eiseres ontving pas volgend jaar een definitief besluit over haar financiële aanspraak, waartegen zij bezwaar kan maken. De rechtbank benadrukte dat de wet in principe moet worden geëerbiedigd en dat eiseres goed moet uitleggen waarom de wettelijke regeling in haar geval niet mag worden toegepast. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk had verklaard, omdat er geen studievoucher was toegekend die kon worden ingetrokken. Eiseres had erkend dat zij geen aanvraag voor een studievoucher had ingediend voor de deadline van 1 september 2023, waardoor het overgangsrecht niet op haar van toepassing was. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, en dat partijen het recht hebben om hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/3486

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

9 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Verspaandonk),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: mr. H. Bouhuys).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben door middel van een tweezijdige beeld- en geluidverbinding (MS Teams) deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Motivering

1. Met de beslissing op bezwaar van 16 november 2023 heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het bericht van 27 juli 2023 niet-ontvankelijk verklaard. De reden die de minister daarvoor geeft is dat hij met dit bericht eiseres enkel heeft geïnformeerd over een wijziging in de wetgeving per 1 september 2023. Die wetswijziging heeft tot gevolg dat eiseres geen studievoucher meer kan aanvragen vanaf studiejaar 2024-2025. Deze informatievoorziening is volgens de minister geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dat daartegen kan dus ook geen bezwaar worden gemaakt.
2. Eiseres is het hiermee niet eens. Zij vindt dat de minister eerder met een bericht van 5 juli 2020 een studievoucher heeft toegekend en dat hij die studievoucher met het bericht van 27 juli 2023 heeft ingetrokken. Dit betekent volgens eiseres dat wel sprake is van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Eiseres vindt daarom dat de minister haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. De rechtbank is van oordeel dat de minister gelijk heeft. Zijn bericht van 27 juli 2023 is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Daartegen kon dus ook geen bezwaar worden gemaakt en de minister heeft het door eiseres gemaakte bezwaar dan ook terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard met het besluit van 16 november 2023. Voor dit oordeel is het volgende van belang.
3.1.
Tot 1 september 2023 werd in artikel 12.15 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) de aanspraak op een studievoucher geregeld. Bepaalde studenten die nadeel hadden ondervonden van de invoering van het leenstelsel konden daar aanspraak op maken. De minister heeft eiseres destijds over deze mogelijkheid geïnformeerd met het bericht van 5 juli 2020. In dit bericht staat onder meer: “U kunt de voucher gebruiken vanaf studiejaar 2024-2025. DUO stuurt u voor die tijd een bericht. In dat bericht staat hoe u de voucher kunt aanvragen en hoe de betaling plaatsvindt.” Hieruit blijkt dat eiseres toen nog geen studievoucher is toegekend, maar dat zij daar op enig moment nog een aanvraag voor moest doen.
3.2.
Per 1 september 2023 is de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs [1] van kracht geworden. Als gevolg hiervan is een aantal bepalingen van de Wsf 2000 gewijzigd waaronder artikel 12.15. De aanspraak op een studievoucher bestaat sindsdien niet meer op grond van dat artikel. In plaats van de studievoucher is voor bepaalde categorieën studenten in artikel 12.15 de aanspraak op een tegemoetkoming geregeld. De minister heeft eiseres met het bericht van 27 juli 2023 geïnformeerd over deze (toen nog aanstaande) wetswijziging. Anders dan eiseres stelt, heeft de minister haar daarbij niet (ook) een al toegekende studievoucher afgenomen. Uit wat in 3.1. is overwegen volgt dat aan eiseres nooit een studievoucher is toegekend. En wat niet is toegekend kan ook niet worden afgenomen.
3.3.
De Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs voorziet ook in overgangsrecht, waaronder toevoeging van artikel 12.33 aan de Wsf 2000. In dit artikel staat dat voor 1 september 2023 ingediende aanvragen voor een studievoucher worden beoordeeld op grond van het voor 1 september 2023 geldende recht. Eiseres heeft op de zitting erkend dat zij een dergelijke aanvraag niet (voor 1 september 2023) heeft gedaan, wat betekent dat dit overgangsrecht niet op haar van toepassing is.
3.4.
Het is de rechtbank duidelijk dat eiseres het er niet mee eens is dat als gevolg van genoemde wetswijziging in haar geval de studievoucher is vervangen door een tegemoetkoming. Op de zitting heeft eiseres toegelicht waarom zij vindt dat zij door die wetswijziging financieel wordt benadeeld. De minister heeft in de beslissing op bezwaar van 27 juli 2023 aangegeven dat hij in 2025 nog een definitief besluit zal nemen over de tegemoetkoming. [2] Deze beslissing zal wel een besluit zijn waartegen eiseres bezwaar kan maken. Als zij dat wil kan ze dan ook genoemde wetswijziging aan de orde stellen. Om hooggespannen verwachtingen te voorkomen, merkt de rechtbank op dat (artikel 12.15 van) de Wsf 2000 een wet in formele zin is. De minister en ook de rechter moeten die wet in principe eerbiedigen. Voor een uitzondering daarop is slechts plaats als die wet in strijd is met een eenieder verbindende verdragsbepaling, rechtstreeks werkend EU-recht of in uitzonderlijke gevallen met rechtsbeginselen. [3] Een dergelijke uitzondering wordt niet snel aangenomen en eiseres zal dan ook goed moeten beargumenteren waarom dat in haar situatie van zo’n uitzondering sprake is.
3.5.
Omdat het beroep ongegrond is bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De rechter deelt mede dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De rechter wijst erop dat partijen het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep. Het hoger beroep moet zijn ingesteld binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2024 door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Wet van 5 juni 2023, Stb. 2023, 186.
2.Die beslissing kan op grond van artikel 20 van het Besluit studiefinanciering 2000 ook niet eerder worden genomen.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, en Centrale Raad van Beroep 23 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1032.