ECLI:NL:RBNNE:2025:2344

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
LEE 24/3161
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van een ligboxenstal en de beoordeling van de samenhang met een monomestvergister

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een ligboxenstal. Eiseres, Stichting Natuurbeschermingswacht uit Meppel, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld, dat de vergunning heeft verleend. Eiseres betoogde dat de nieuwbouw van de ligboxenstal en de realisatie van een monomestvergister één project vormen in de zin van de Wet natuurbescherming (Wnb). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de activiteiten naar aard en tijd van elkaar te onderscheiden zijn en dat er geen onlosmakelijke samenhang bestaat tussen de ligboxenstal en de monomestvergister. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder de aanvraag voor de Wnb-vergunning tijdig heeft ingediend, maar dat deze niet aanhaakt bij de omgevingsvergunning voor de ligboxenstal. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de bestreden omgevingsvergunning bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/3161

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2025 in de zaak tussen

Stichting Natuurbeschermingswacht, uit Meppel, eiseres

(gemachtigde: G.W. Starre),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld.

Inleiding

1. Op 14 december 2023 is een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een ligboxenstal aan de [adres] in [woonplaats]. Met het bestreden besluit van 28 mei 2024 op de bezwaren van eiseres is het college bij de verlening van de vergunning gebleven.
1.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiseres deelgenomen. Het college heeft zich afgemeld voor de zitting. De vergunninghouder is in de gelegenheid gesteld om als belanghebbende deel te nemen aan de procedure maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
1.3.
De rechtbank heeft op 27 mei 2025 ook het beroep behandeld tegen een omgevingsvergunning die is verleend voor het oprichten van een monomestvergister voor het bedrijf aan de [adres] in [woonplaats]. In die zaak (LEE 24/2352) zal apart uitspraak worden gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
2. [naam] (vergunninghouder) heeft een vleesveehouderij en zoogkoeienbedrijf aan de [adres] in [woonplaats].
2.1.
Vergunninghouder heeft op 8 juni 2023 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het oprichten van een monomestvergister bij het bedrijf.
2.2.
Vergunninghouder heeft op 13 juni 2023 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor de bouw van een ligboxenstal.
2.3.
Het college heeft op 12 september 2023 de omgevingsvergunning voor het oprichten van een monomestvergister verleend.
2.4.
Vergunninghouder heeft op 14 december 2023 een aanvraag om een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) ingediend bij het college van gedeputeerde staten van de provincie Drenthe voor de nieuwe bedrijfssituatie.
2.5.
Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van de ligboxenstal op 20 december 2023 verleend. Het betreft een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, planologisch strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3. Het college heeft het bezwaar van eiseres op 28 mei 2024 ongegrond verklaard.
Toepasselijk recht
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoering Omgevingswet in werking getreden. Gelet op het overgangsrecht uit de Invoeringswet Omgevingswet blijven in dit geval de Wabo en de Wnb, zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing.
Gronden en verweer
5. Eiseres voert aan dat de vergunning voor de nieuwe stal, een onderdeel is van hetzelfde project waarvoor al een beroep loopt bij de rechtbank (LEE 24/1147). Dat een stal en een monomestvergister hetzelfde project vormen en onlosmakelijk verbonden zijn, blijkt uit een recente uitspraak over monomestvergisters. [1]
5.1.
Verder voert eiseres aan dat significante effecten voor de delen en voor het geheel niet uit te sluiten zijn. Voor de stal komt dat omdat er gebruik wordt gemaakt van de Rav-emissie factoren. Het college heeft hier ten onrechte geen rekening mee gehouden volgens eiseres. Verder is volgens eiseres gebruik gemaakt van intern salderen en kan de omgevingsvergunning geen stand houden gelet op de eisen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in haar uitspraak van 18 december 2024 [2] aan intern salderen gesteld heeft.
Is er sprake van één project?
6. De rechtbank overweegt allereerst dat zij het beroepschrift zo begrijpt dat volgens eiseres de nieuwbouw van de ligboxenstal, samen met realisatie van de monomestvergister, één project in de zin van de Wnb is. De rechtbank begrijpt dat eiseres daarbij bedoelt te verwijzen naar de procedure met zaaknummer LEE 24/2352 in plaats van de procedure met zaaknummer LEE 24/1147. Zaaknummer LEE 24/2352 gaat over de omgevingsvergunning voor de monomestvergister voor dit betrokken agrarische bedrijf. Zaaknummer LEE 24/1147 gaat over een omgevingsvergunning voor het realiseren van een vergistingsinstallatie aan een ander dan vergunninghouder en in een andere woonplaats.
6.1.
Op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is het verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
6.2.
Uit vaste rechtspraak [3] volgt dat een aanvraag voor een Wnb-vergunning betrekking moet hebben op alle activiteiten die tezamen één project vormen. Het opknippen van een project is in strijd met artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. [4] Voor de beoordeling of sprake is van één project is doorslaggevend of de activiteiten naar aard en tijd van elkaar te onderscheiden zijn, of er sprake is van een onlosmakelijke samenhang en of de ene activiteit een noodzakelijke voorwaarde is om de andere activiteit te kunnen uitvoeren.
7. De beroepsgrond van eiseres dat sprake is van één project, bestaande uit de onderhavige ligboxenstal en de monomestvergister waarvoor op 12 september 2023 een omgevingsvergunning is verleend, slaagt niet. De rechtbank ligt dat hieronder toe.
7.1.
Anders dan eiseres meent, volgt uit de uitspraak van deze rechtbank van 26 juni 2024 [5] niet dat de aan vergunninghouder vergunde stal en de monomestvergister hetzelfde project vormen. In die zaak lag de vraag voor of verweerder zich op het standpunt kon stellen dat 16 monomestvergisters gezamenlijk niet één project vormen. De rechtbank is in die zaak tot het oordeel gekomen dat verweerder in het daar bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel zich op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van één project. Uit die uitspraak kan op geen enkele wijze de conclusie getrokken worden dat de nu voorliggende ligboxenstal, één project vormt met de monomestvergister bij het bedrijf van vergunninghouder.
7.1.1.
De stelling dat, zoals eiseres op de zitting gesteld heeft, de ligboxenstal wel zonder de monomestvergister kan functioneren, maar de monomestvergister niet zonder de ligboxenstal, vindt de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Er is niet gebleken dat de monomestvergister voor haar werking afhankelijk is van de mestaanvoer uit de nieuwe ligboxenstal. Vergunninghouder zou ook mest van derden kunnen gebruiken voor de monomestvergister. Er is ook niet gebleken van bijvoorbeeld een fysieke connectie tussen de ligboxenstal en de monomestvergister in de vorm van een aanvoerleiding.
7.1.2.
De rechtbank stelt verder vast dat de bestreden omgevingsvergunning is verleend voor het realiseren van een ligboxenstal met de huisvestingssystemen met Rav [6] -codes A 1.30 (ligboxenstal met roostervloer voorzien van bolle rubber matten, met mestschuif) en A1.40 (ligboxenstal met V-vormige vloer van geprofileerde vloerelementen in een helling van 3,5% in combinatie met een gierafvoerbuis en mestschuif). Op de zitting heeft eiseres gesteld dat de monomestvergister afhankelijk is van de aanvoer van dagverse mest, en dat de vergunde stalsystemen geen vaste vloer hebben maar dat mest wordt opgeslagen in de mestkelder. Daardoor is het volgens eiseres technisch onmogelijk om dagverse mest uit de nieuwe ligboxenstal, aan de monomestvergister te leveren. Met die toelichting lijkt eiseres juist te bevestigen dat er geen sprake is van onlosmakelijke samenhang tussen de ligboxenstal en de monomestvergister.
7.1.3.
Gelet op hetgeen vergund is en hetgeen door eisers aangevoerd is, zijn naar het oordeel van de rechtbank de activiteiten (monomestvergisting en houden van koeien in de nieuwe ligboxenstal) naar aard, tijd en afstand van elkaar te onderscheiden en is niet gebleken van een onlosmakelijke samenhang tussen die activiteiten. Ook is onvoldoende onderbouwd dat de realisering van de ligboxenstal een noodzakelijke voorwaarde is om de monomestvergisting uit te voeren of vice versa. Het college heeft dan ook terecht de monomestvergisting en de nieuwe ligboxenstal voor het houden van koeien, niet aangemerkt als één project in de zin van de Wnb.
Had de natuurtoestemming moeten aanhaken?
7.2.
Verder overweegt de rechtbank dat artikel 2.7 van de Wabo bepaalt dat de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor draagt dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project.
7.2.1.
Als voor een activiteit naast een omgevingsvergunning ook een toestemming in het kader van de Wnb nodig is, kan de aanvrager kiezen of hij deze trajecten afzonderlijk of gecoördineerd wil doorlopen. Als een natuurtoestemming nodig is maar er op het moment van het besluit over de aanvraag om omgevingsvergunning nog geen Wnb-vergunning is gevraagd of verleend, bestaat de verplichting om tegelijkertijd voor die activiteit een natuurtoestemming aan te vragen. [7] Dat is de aanhaakverplichting. [8]
7.2.2.
Omdat vergunninghouder voor de nieuwbouw van de ligboxenstal bij het college van gedeputeerde staten voordat het besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning is genomen, een aanvraag voor een Wnb-vergunning heeft ingediend, haakt de Wnb-vergunning, voor zover die voor de beoogde activiteit daadwerkelijk is vereist, in dit geval niet aan bij de omgevingsvergunning. Dit betekent dat het college de aanvraag van vergunninghouder terecht (alleen) heeft beoordeeld op basis van de criteria uit artikel 2.10, eerste lid, en artikel 2.12, eerste lid, onder a sub 1º, van de Wabo. Tegen de beoordeling aan die criteria heeft eiseres geen gronden aangevoerd.
7.3.
De rechtbank ziet in wat eiseres in beroep heeft aangevoerd geen reden om te oordelen dat het college de bestreden omgevingsvergunning ten onrechte heeft verleend.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. G. Steenbergen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Eiseres verwijst naar rechtbank Noord-Nederland, 26 juni 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:2521.
2.Uitspraak van de Afdeling van 18 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4923.
3.Onder andere de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4471.
4.Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.
5.Rechtbank Noord-Nederland, 26 juni 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:2521.
6.Regeling Ammoniak en Veehouderij.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1332, r.o. 12.2.
8.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo in samenhang met artikel 2.2aa, aanhef en onder a, van het Besluit omgevingsrecht.