In deze zaak is aan de betrokkene een boete opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) voor het overschrijden van een doorgetrokken streep op 22 februari 2023. De betrokkene heeft tegen deze boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter, die de zaak op 12 juni 2025 heeft behandeld. Tijdens de zitting was de vertegenwoordigster van de officier van justitie aanwezig. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat de boete ten onrechte was opgelegd en dat de hoorplicht was geschonden, wat zou moeten leiden tot een matiging van de boete. De kantonrechter heeft de argumenten van de gemachtigde en de vertegenwoordigster van de officier van justitie gehoord. De kantonrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de boete niet vernietigd kon worden, maar heeft deze wel gematigd vanwege de schending van de hoorplicht en de redelijke termijn. De kantonrechter heeft de boete verlaagd van € 259,00 naar € 149,63 en de officier van justitie veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene. De uitspraak is gedaan in het kader van een mondelinge uitspraak, waarbij de kantonrechter de beslissing direct na de zitting heeft genomen.