De beoordeling
1. Het hof dient te beoordelen of de beslistermijn door de officier van justitie is verlengd. In reactie op het tussenarrest van het hof van 29 juli 2024 heeft de advocaat-generaal een brief d.d.
3 augustus 2023 overgelegd waarin de officier van justitie de gemachtigde van de betrokkene laat weten dat de beslistermijn met tien weken wordt verlengd. De gemachtigde betwist de ontvangst van deze brief. Naar aanleiding van het tussenarrest van 31 december 2024 heeft de advocaat-generaal het document “Beschrijving verzending brieven vanuit MAPS” d.d. 7 februari 2025 overgelegd (vlg. het meervoudige arrest van het hof van heden met zaaknummer Wahv 200.343.121/01). Op grond van deze beschrijving is het hof van oordeel dat, gelet op de inrichting van het proces betreffende het aanmaken/genereren en het verzenden van brieven met behulp van het systeem MAPS, de kans op fouten nagenoeg is uitgesloten. Bij deze stand van zaken mag worden aangenomen dat de onderhavige brief betreffende de verlenging van de beslistermijn van de officier van justitie daadwerkelijk is verzonden.
2.
Het hof dient voorts te beoordelen of de beslistermijn door de officier van justitie tijdig is verlengd. In voormelde beschrijving wordt aangegeven dat de brief betreffende de verlenging van de beslistermijn door MAPS automatisch acht dagen voor afloop van de initiële beslistermijn wordt gegenereerd. Uit de beschrijving blijkt verder dat de dag van het generen van de brief betreffende de verlenging van de beslistermijn tegelijkertijd ook de datum van dagtekening is. Wanneer de brief voor 10.00 uur wordt aangemaakt, wordt de brief op dezelfde werkdag geprint als de dagtekening. Het aanmaken van de brief na 10.00 uur betekent dat het printen de volgende werkdag na de dagtekening plaatsvindt. Het tijdstip van het aanmaken van deze brief is niet terug te zien in MAPS. In een tabel die is opgenomen in de beschrijving wordt het proces van aanlevering van een brief tot en met het bezorgen van die brief inzichtelijk gemaakt. Hieruit blijkt dat de doorlooptijd - het moment van genereren van de brief tot de dag waarop de brief bij de betrokkene wordt bezorgd - varieert van vier of vijf dagen tot zeven of acht dagen. Een doorlooptijd van zeven of acht dagen geldt voor brieven die op woensdag voor of na 10.00 uur worden aangeleverd. Deze brieven worden uiterlijk de volgende woensdag bezorgd.
3. Doorgaans wordt voor de bekendmaking van een beslissing uitgegaan van de (datum van) verzending van die beslissing. Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat voor de beantwoording van de vraag wanneer brieven vanuit MAPS daadwerkelijk worden verzonden, niet kan worden uitgegaan van de dagtekening of de datum waarop deze brieven zijn aangeboden aan PostNL (vgl. ook het arrest van het hof van 15 mei 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3339). Ten aanzien van het verlengen van de beslistermijn door de officier van justitie is relevant wanneer de (gemachtigde van de) betrokkene daarvan kennis kan nemen, te weten op de dag dat de brief aangaande die verlenging wordt bezorgd (vgl. het arrest van het hof van 17 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4926). Gelet op bovenstaande informatie worden brieven die worden verzonden vanuit MAPS in het uiterste geval acht dagen na dagtekening bezorgd bij de (gemachtigde van de) betrokkene. Een brief met dagtekening op een dinsdag wordt, gelet op de tabel in de beschrijving, namelijk uiterlijk de woensdag in de week erna bezorgd bij de (gemachtigde van de) betrokkene. 4. Het hof zal in het vervolg met het oog op een eenvoudige en eenduidige toepassing van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het kader van de Wahv voor de brieven betreffende het verlengen van de beslistermijn door de officier van justitie ervan uitgaan dat de bezorging van die brieven acht dagen na dagtekening bij de (gemachtigde van de) betrokkene plaatsvindt.
5. Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat het ervoor moet worden gehouden dat de brief inzake de verlenging van de beslistermijn d.d. 3 augustus 2023 niet eerder dan op 11 augustus 2023 is bezorgd. Gelet hierop en nu het hof in het tussenarrest van 29 juli 2024 heeft vastgesteld dat de beslistermijn op 11 augustus 2023 eindigde, heeft de advocaat-generaal aannemelijk gemaakt dat de officier van justitie de beslistermijn tijdig heeft verlengd.
6. De advocaat-generaal heeft voorts naar voren gebracht dat in de werkinstructie betreffende een ingebrekestelling en dwangsom van het openbaar ministerie is opgenomen dat als een ingebrekestelling tijdig wordt ingediend in een zaak die op een hoorzitting na zes dagen na de dag van ontvangst van de ingebrekestelling staat ingepland er direct een beslissing wordt genomen zonder de hoorzitting te laten plaatsvinden. Volgens de advocaat-generaal kan het dus voorkomen dat een hoorzitting niet doorgaat of niet wordt ingepland op het moment dat een ingebrekestelling wordt ingediend. Uit de motivering van de beslissing van de officier van justitie zal dat dan ook blijken.
7. De gemachtigde voert aan dat het niet kan zijn dat na een ingebrekestelling de bepalingen uit de Awb door de officier van justitie terzijde worden geschoven. Met een ingebrekestelling wordt het bestuursorgaan erop geattendeerd dat er binnen veertien dagen een besluit moet worden genomen. De officier van justitie had ruim de tijd om alsnog een hoorzitting te organiseren. De officier van justitie had op 20 november 2023 een uitnodiging voor een hoorzitting in plaats van een beslissing kunnen sturen. Er is geen dossier aan de gemachtigde toegezonden, geen hoorzitting geweest en geen schriftelijke gelegenheid geweest om de gronden aan te vullen. De betrokkene was daarom genoodzaakt om beroep in te stellen om de beschikking over het dossier te krijgen en de inhoudelijke gronden kenbaar te maken. De officier van justitie dwingt derhalve de burger om in beroep te gaan en belast daarmee de rechtspraak. De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat aan de schending van de hoorplicht geen consequenties dienen te worden verbonden, omdat de betrokkene werd bijgestaan door een professioneel gemachtigde, aldus de gemachtigde.
8. Het hof stelt vast dat de kantonrechter ten onrechte de beslissing van de officier van justitie in stand heeft gelaten, terwijl de kantonrechter heeft geconstateerd dat de officier van justitie de hoorplicht heeft geschonden. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter, nu sprake is van schending van de hoorplicht - in lijn met de vaste jurisprudentie van het hof -, vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter zou behoren te doen, namelijk het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren, die beslissing vernietigen en het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen. Nu het hof de beslissing van de officier van justitie vernietigt, behoeft de grond betreffende de schending van de informatieplicht door de officier van justitie geen bespreking meer.
9. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 260,- voor: “als bestuurder tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden”. Deze gedraging zou zijn verricht op 1 maart 2023 om 10.01 uur op de Overtoom ter hoogte van huisnummer 95 in Amsterdam met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
10. De gemachtigde ontkent namens de betrokkene de gedraging, maar geeft hiervoor geen argumenten. De gegevens in het zaakoverzicht bieden voldoende grondslag voor de vaststelling van de gedraging. De enkele ontkenning van de gedraging is onvoldoende om hieraan te twijfelen. Gelet hierop kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. De aangevoerde grond faalt.
11. Het hof heeft in het arrest van 17 augustus 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:6930 geoordeeld dat ook ten aanzien van de zaken waarin een betrokkene zich laat bijstaan door een professioneel gemachtigde sprake is van een structurele schending van de hoorplicht. Het hof heeft toen geen aanleiding gezien om in die zaken het sanctiebedrag te matigen, omdat aan die schending niet hetzelfde gewicht toekomt als in de zaken van betrokkenen zonder professioneel gemachtigde en er concreet zicht was op een oplossing. Vanaf 1 oktober 2023 zou er in zaken met een professioneel gemachtigde weer worden gehoord. 12. Het hof ziet in casu aanleiding om tot een ander oordeel te komen. In deze zaak is door de officier van justitie op 20 november 2023 beslist op het administratief beroep. Er kan derhalve worden geoordeeld dat de (structurele) schending van de hoorplicht, zoals vastgesteld in het arrest van het hof van 17 augustus 2023, voortduurt na 1 oktober 2023, de datum waarop, naar informatie van het openbaar ministerie ook in zaken met een professionele gemachtigde zou worden gehoord (vgl. het arrest van het hof van 11 september 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:5796). Uit hetgeen de advocaat-generaal naar voren heeft gebracht blijkt voorts dat op basis van een werkinstructie van het openbaar ministerie het horen van een (gemachtigde van een) betrokkene achterwege wordt gelaten als een ingebrekestelling tijdig wordt ingediend en een hoorzitting later dan zes dagen na de ontvangst van de ingebrekestelling stond ingepland. Er is derhalve sprake van door het openbaar ministerie erkend beleid om de hoorplicht in zaken als de onderhavige bewust te schenden. Het hof zal dientengevolge het bedrag van de sanctie matigen met 25 procent en een proceskostenvergoeding toekennen. 13. De gemachtigde verzoekt ten slotte het hof om een dwangsom toe te kennen wegens het niet tijdig beslissen door de officier van justitie.
14.
Gelet op hetgeen het hof in het tussenarrest van 29 juli 2024 en hierboven heeft vastgesteld, eindigde de beslistermijn op grond van artikel 7:24, vierde lid, van de Awb op 20 oktober 2023. Dat betekent dat de ingebrekestelling bij brief d.d. 22 september 2023 prematuur was. De gemachtigde heeft verder bij een aan de rechtbank geadresseerde brief d.d. 17 november 2023 de kantonrechter verzocht om de officier van justitie te verplichten om alsnog een beslissing te nemen en een dwangsom aan de officier van justitie op te leggen. Nu deze brief niet aan de officier van justitie is gericht, is - in tegenstelling tot het standpunt dat de advocaat-generaal inneemt - geen sprake van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb. Het hof zal derhalve het verzoek tot toekenning van een door de officier van justitie te verbeuren dwangsom afwijzen.
15. Nu het bedrag van de sanctie wordt gematigd, wordt de betrokkene in het gelijkgesteld als bedoeld in het arrest van het hof van 28 april 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3336 en komen de proceskosten voor vergoeding in aanmerking. Er is geen sprake van een aan het bestuursorgaan (de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd) te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 13a, eerste lid, van de Wahv juncto artikel 7:28, tweede lid, van de Awb zodat de in administratief beroep gemaakte kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter, het verschijnen ter zitting van de kantonrechter, het indienen van het hoger beroepschrift en het tweemaal indienen van een reactie op de door de advocaat-generaal verstrekte informatie naar aanleiding van de tussenarresten dienen in totaal vier punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt voor het (hoger) beroep € 907,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Het hof past op de in hoger beroep verrichte proceshandelingen niet de factor, genoemd in artikel 13a, tweede lid, van de Wahv (nieuw) toe, omdat het hof deze bepaling buiten toepassing laat (vgl. de arresten van het hof van 17 december 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7764, 7768 en 7769). Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de proceskosten tot een bedrag van € 1.814,- (= 4 x € 907,- x 0,5). 16. Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.