In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De boete was opgelegd voor het rechts inhalen waar dat verboden was, gepleegd op 19 januari 2024 op de Hondsrugweg in Emmen. De betrokkene had tegen de boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 28 mei 2025 heeft de kantonrechter de zaak behandeld, waarbij de betrokkene en de vertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. K. Kattick, aanwezig waren. De betrokkene voerde aan dat hij de auto voor hem op de linkerbaan had gezien met de richtingaanwijzer naar links aan, en dat hij terugkeerde naar de rechterrijstrook, waardoor hij de andere auto inhaalde. De vertegenwoordiger van de officier van justitie betoogde dat er pas sprake kan zijn van voorsorteren nadat het bord dat de voorsorteerstroken aanduidt is gepasseerd.
De kantonrechter oordeelde dat er in dit geval sprake was van voorsorteren in de zin van artikel 11, tweede lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). De rechter concludeerde dat de gedraging van de betrokkene niet kon worden vastgesteld, omdat de situatie als voorsorteren kon worden aangemerkt. De kantonrechter verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond, vernietigde die beslissing en de inleidende beschikking, en bepaalde dat de betrokkene het betaalde aan zekerheidstelling terugkrijgt.