ECLI:NL:RBNNE:2025:2512

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
24/1075
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de toegekende bijstand voor kosten van bewindvoering en mentorschap

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen de hoogte van de toegekende bijstand voor de kosten van aanvangswerkzaamheden en maandelijkse werkzaamheden van bewindvoering en mentorschap over de periode van 1 juli 2023 tot en met 31 december 2023. Eiser, die een Wajong-uitkering ontvangt, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand, die aanvankelijk was afgewezen omdat zijn draagkracht hoger was dan de gemaakte kosten. Na bezwaar werd het toegekende bedrag verhoogd, maar eiser was van mening dat het college uitging van een te hoge draagkracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college beoordelingsvrijheid heeft bij de vaststelling van de draagkracht en dat de oorspronkelijke berekening van de draagkracht in overeenstemming was met het beleid van het college. Eiser voerde aan dat de inhoudingen door de bewindvoerder als verplichte inhoudingen moeten worden beschouwd, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De inhoudingen verminderen niet het inkomen dat beschikbaar is voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd. De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft gehandeld en dat het beroep ongegrond is verklaard.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 19 juni 2025. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/1075

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit Haule, eiser

(gemachtigde: A.T. Smit),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf

(gemachtigde: B. Heijs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de toegekende bijstand voor de kosten van aanvangswerkzaamheden en maandelijkse werkzaamheden van bewindvoering en mentorschap over de periode van 1 juli 2023 tot en met 31 december 2023.
1.1.
Het college heeft met het besluit van 22 augustus 2023 een bedrag van € 174,23 aan bijzondere bijstand toegekend. Met het bestreden besluit van 2 februari 2024 op het bezwaar van eiser heeft het college het bezwaar gegrond verklaard en het toegekende bedrag aan bijzondere bijstand verhoogd tot € 779,30.
1.2.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep op 28 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
1.4.
Het onderzoek is ter zitting gesloten. Op 13 februari 2025 heeft de rechtbank besloten de zaak te verwijzen naar een meervoudige kamer. Er heeft geen tweede zitting plaatsgevonden, omdat alle partijen toestemming hebben gegeven daarvan af te zien. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser ontvangt een Wajong-uitkering.
2.1.
Op 1 juni 2023 heeft eiser voor het eerst in 2023 een aanvraag voor bijzondere bijstand voor periodieke bijzondere kosten ingediend tot een bedrag van € 753,24.
2.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een medewerker van het college op 20 juli 2023 de draagkracht van eiser over de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023 berekend op € 2.897,49.
2.3.
Bij besluit van 26 juli 2023 heeft het college de in 2.1 genoemde aanvraag afgewezen, omdat de draagkracht hoger was dan de door eiser gemaakte kosten. In het besluit staat vermeld dat het restant van de draagkracht voor 2023 nog € 2.144,23 is (€ 2897,49 minus € 753,24).
2.4.
Vanaf 1 juli 2023 heeft eiser een mentor en een (nieuwe) bewindvoerder. Eiser heeft in juli 2023 een aanvraag tot verlening van bijzondere bijstand gedaan voor de kosten van in totaal € 2.923,53 voor de aanvangswerkzaamheden bewindvoering en mentorschap en voor maandelijkse kosten van bewindvoering en mentorschap van 1 juli 2023 tot en met 31 december 2023.
2.5.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een medewerker van het college op
15 augustus 2023 de draagkracht van eiser opnieuw berekend en wel voor de periode van 1 juli 2023 tot en met 31 december 2023. De draagkracht voor deze periode heeft de medewerker berekend op € 2.749,30. De medewerker heeft hierbij vermeld dat de berekening van 20 juli 2023 fouten bevatte, deels ten voordele van eiser (er was van uitgegaan dat eiser geen vermogen had) en deels ten nadele van eiser (er was uitgegaan van een te hoge inkomensnorm waarboven zijn inkomen uitsteeg).
2.6.
Bij het primair besluit van 22 augustus 2023 heeft het college voor de in 2.4 vermelde kosten bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 173,-. Daarbij heeft het college, uitgaande van de berekening van 15 augustus 2023, overwogen dat de kosten voor het overige kunnen worden voldaan uit de draagkracht van € 2.749,30.
2.7.
In het bestreden besluit op bezwaar heeft het college het bedrag van de bijzondere bijstand voor de in 2.4 vermelde kosten nog opgehoogd tot € 778,07. Het college is tot die ophoging gekomen, omdat het alsnog is uitgegaan van het in 2.3 vermelde restant van de draagkracht die op 20 juli 2023 was berekend. Het college heeft hiertoe overwogen dat het primaire besluit in strijd was met de rechtszekerheid omdat daarin was uitgegaan van een hogere draagkracht dan het restant van de op 20 juli 2023 berekende draagkracht.
3. Eiser heeft beroep ingesteld. Volgens eiser gaat het college uit van een te hoge draagkracht, zodat het college meer bijstand had moeten verlenen. Volgens eiser is zijn draagkracht zowel op 20 juli 2023 als op 15 augustus 2025 onjuist berekend. Wat eiser daartoe heeft aangevoerd, zal de rechtbank hierna bespreken.

Beoordeling door de rechtbank

4. In het kader van de behandeling van aanvragen om bijzondere bijstand heeft het college beoordelingsvrijheid bij de beantwoording van de vraag of de kosten kunnen worden voldaan uit de draagkracht van de aanvrager.
4.1.
Volgens het beleid van het college bedraagt de draagkrachtperiode voor aanvragers die geen periodieke bijstand voor levensonderhoud ontvangen in principe twaalf maanden. De draagkracht wordt eenmaal vastgesteld en in beginsel niet meer aangepast.
Als het aanhouden van de oorspronkelijke draagkrachtberekening voor de cliënt nadelig uitpakt door tussentijdse verlaging van het inkomen dan kan de draagkracht wel opnieuw worden vastgesteld op verzoek van cliënt.
4.2.
De rechtbank begrijpt het bestreden besluit zo dat het college bij dat besluit is uitgegaan van de oorspronkelijke draagkrachtberekening van 20 juli 2023 over geheel 2023. Daarmee heeft het college gehandeld in overeenstemming met het uitgangspunt van het beleid dat de eenmaal vastgestelde draagkracht en draagkrachtperiode worden aangehouden.
4.3.
Gelet op dat beleid ligt vervolgens de vraag voor of die oorspronkelijke vaststelling van de draagkracht voor eiser nadeliger uitpakt dan een aangepaste draagkrachtvaststelling. In dat geval dient het college de aangepaste draagkrachtberekening te hanteren.
4.4.
Eiser heeft in zijn betoog dat een aanpassing voor hem voordeliger is, in de eerste plaats aangevoerd dat bij een aangepaste berekening moet worden aanvaard dat het college er in de berekening van 20 juli 2023 ten voordele van eiser vanuit was gegaan dat eiser geen vermogen heeft. Volgens hem mag zijn vermogen dus ook niet in een aangepaste draagkrachtberekening worden meegenomen. Verder zou volgens eiser bij een aanpassing de draagkrachtperiode later moeten eindigen dan op 31 december 2023.
4.4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college mag bij een eventuele aangepaste berekening alle gebruikelijke berekeningsfactoren aanhouden die ook bij de oorspronkelijke berekening hadden moeten worden aangehouden. Dat het college in de berekening van
20 juli 2023 ten onrechte en ten voordele van eiser het vermogen niet had betrokken, betekent dus niet dat het vermogen ook in een eventuele aangepaste berekening buiten beschouwing zou moeten blijven. Wat de duur van de draagkrachtperiode betreft, mocht het college, in overeenstemming met zijn beleid, uitgaan van de periode tot en met 31 december 2023, die ook in het primaire besluit van 26 juli 2023 werd vastgelegd.
4.5.
Eiser heeft in de tweede plaats aangevoerd dat de inhoudingen voor betaling van de kosten van bewind en mentorschap in mindering moeten worden gebracht op het inkomen dat wordt betrokken bij een aangepaste draagkrachtberekening. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij door die inhoudingen feitelijk niet zijn gehele inkomen kan aanwenden. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft eiser aangevoerd dat de inhoudingen door de bewindvoerder zijn aan te merken als verplichte inhoudingen als bedoeld in artikel 31, derde lid, onder d, van de Participatiewet (Pw). Verder heeft eiser aangevoerd dat deze inhoudingen vergelijkbaar zijn met beslaglegging, wat volgens rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient te leiden tot een lagere vaststelling van de draagkracht.
4.5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de inhoudingen van de bewindvoerder geen verplichte inhoudingen op het inkomen als bedoeld in artikel 31, derde lid, aanhef en onder d, van de Pw. Het gaat in die bepaling om inhoudingen door de verstrekker van het inkomen (zoals een werkgever of een uitkeringsinstantie) op het inkomen. De bewindvoerder is niet de verstrekker van het inkomen. Dat er een wettelijke verplichting bestaat om de beloning voor bewindvoerder of mentor af te dragen op grond van het Burgerlijk Wetboek, zoals eiser heeft aangevoerd, maakt dat niet anders.
4.5.2.
De verwijzing door eiser naar rechtspraak over de betekenis van executoriaal beslag voor de draagkracht, slaagt ook niet. In die rechtspraak is geoordeeld dat door executoriaal beslag het inkomen dat feitelijk beschikbaar is om te voorzien in de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd wordt verminderd, en dat daarom bij de draagkrachtvaststelling geen rekening moet worden gehouden met het deel van het inkomen waarop beslag is gelegd (uitspraak van de CRvB van 19 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:110). De nu aan de orde zijnde inhoudingen door de bewindvoerder verminderen echter niet het inkomen dat beschikbaar is voor het voldoen van de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd. Integendeel: met het ingehouden deel van het inkomen wordt nu juist voorzien in de kosten waarvoor de bijzondere bijstand is aangevraagd. Het college heeft er in verweer terecht op gewezen dat met het volgen van de benadering van eiser “ alles dubbelop zou gaan” : eerst het inkomen verlagen en vervolgens de kosten (waarmee het inkomen is verlaagd) vergoeden via de bijzondere bijstand.
De benadering van eiser is dus onjuist.
4.6.
Uit 4.4.1, 4.5.1 en 4.5.2 volgt dat het college er in het bestreden besluit van uit mocht gaan dat de draagkracht van eiser het restant van de eerder berekende draagkracht is, zoals vermeld in het besluit van 26 juli 2023. De hoogte van de door het college verleende bijzondere bijstand is daarom juist. Het beroep is dus ongegrond.
4.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, voorzitter, mr. M.W. de Jonge en
mr. T.A. Oudenaarden, leden, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2025.
griffier
de voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen (https://mijn.rechtspraak.nl/keuze)” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.