ECLI:NL:RBNNE:2025:2670

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
18-359674-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting en belaging met bewijsbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1988, die werd beschuldigd van brandstichting en belaging. De verdachte is ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. D.C. Vlielander, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 november 2024 opzettelijk brand heeft gesticht in een woning in Leeuwarden, waarbij gemeen gevaar voor goederen was te duchten. Dit werd bewezen door forensisch bewijs, waaronder DNA van de verdachte op een rookmelder die in de container was aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte over zijn aanwezigheid bij de woning niet geloofwaardig was.

Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan belaging van zijn ex-partner, waarbij hij haar gedurende een periode van tien dagen stelselmatig heeft gevolgd en inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte, waaronder het volgen met een smarttag en het benaderen van een derde via sociale media, een ernstige inbreuk op de privacy van de aangeefster vormden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft een contactverbod opgelegd voor de duur van drie jaar. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.359674.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 mei 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ), thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 mei 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Vlielander, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 november 2024 te [plaats] , althans in de gemeente Leeuwarden, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan het [adres] ,
door een bank en/of een krat, althans een of meerdere goederen in die woning in aanraking te brengen met een brandbare (vloei)stof en/of (vervolgens) met open vuur in aanraking te brengen, ten gevolge waarvan voornoemde goederen (gedeeltelijk) is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de inboedel van deze woning toebehorende aan [slachtoffer 1] , de woning zelf en andere naastgelegen woningen te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 10 november 2024 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een auto, te weten een Alfa Romeo met kenteken [kenteken] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de vader van [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n)
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt door banden leeg te laten lopen;
3.
hij op of omstreeks 30 oktober 2024 tot en met 10 november 2024 te Leeuwarden en/of Amsterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2] , door
  • [slachtoffer 3] middels het account [accountnaam] via een fakeaccount ( [accountnaam] ) te benaderen om informatie over die [slachtoffer 2] te krijgen;
  • haar te volgen met de auto naar Amsterdam;
  • en vervolgens in Amsterdam de banden van de bij haar in gebruik zijnde auto leeg te laten lopen;
  • haar te volgen middels een Samsung Smarttag;
met het oogmerk die [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2 en 3. Zij heeft aangevoerd dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] , de verklaring van verdachte dat hij bij de woning is geweest en het aangetroffen DNA van verdachte op de rookmelder uit de woning.
Feit 2 kan wettig en overtuigend bewezen worden op grond van de aangifte van [slachtoffer 2] , de verklaring van verdachte dat hij de bewuste nacht bij het hotel is geweest en de video die verdachte heeft gemaakt waarop de auto zichtbaar is.
Voor feit 3 kan een bewezenverklaring volgen op grond van de aangifte van [slachtoffer 2] , de verklaring van verdachte dat hij het social media account heeft aangemaakt en dat hij een smarttag heeft geplaatst. Deze handelingen waren zeer intensief, indringend en hebben een grote inbreuk gemaakt op de privacy van aangeefster.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1, 2 en 3. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat er geen bewijs voorhanden is waaruit volgt dat verdachte de brand in de woning heeft gesticht. Verdachte is in de buurt van de woning geweest. Verder is er niets waardoor vastgesteld kan worden dat verdachte in de woning is geweest en hier op twee plekken brand heeft gesticht. In het korte tijdsbestek van 13 minuten en 50 seconden is dit vrijwel onmogelijk.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat er geen bewijs is waaruit volgt dat verdachte dit heeft gedaan. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, dan kan enkel het onbruikbaar maken van de auto bewezen worden verklaard.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 3 aangevoerd dat er met een periode van 10 dagen geen sprake is geweest van stelselmatigheid. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de wederrechtelijkheid ontbreekt omdat verdachte met deze handelingen wilde achterhalen waar zijn kinderen waren.
Oordeel van de rechtbank
t.a.v. feit 2.
De rechtbank acht feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat kan worden vastgesteld dat verdachte in de nacht van 10 november 2024 in de buurt van de auto is geweest, maar er is onvoldoende bewijs voorhanden dat het verdachte is geweest die de banden heeft leeg laten lopen.
Bewijsoverwegingen
t.a.v. feit 1.
Op zondag 10 november 2024 omstreeks 9:30 uur komt bij de politie een melding binnen over een woningbrand aan het [adres] te [plaats] . Hier aangekomen bleek een twee onder één kap woning in brand te staan. Uit het forensisch onderzoek blijkt dat de brand is aangestoken. In de hal en op de eerste verdieping van de woning waren rookmelders gemonteerd, aldus aangever. Deze rookmelders zijn niet door hem verwijderd. De brandweer heeft ten tijde van de brand de rookmelder van de eerste verdieping verwijderd en buiten gelegd. Uit de roetsporen op het plafond in de hal leidt de brandweer af dat er ten tijde van de brand wel een montageplaat was gemonteerd, maar dat de rookmelder zelf daar niet op heeft gezeten. In de groene container bij de woning is door verbalisanten een rookmelder aangetroffen waarop het DNA van verdachte is aangetroffen. Zowel de brandweer als aangever hebben verklaard dat zij geen rookmelder in de container te hebben gegooid. Verdachte erkent in de ochtend van 10 november 2024 bij de woning aan het [adres] te zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat verdachte voorafgaand aan de brandstichting de rookmelder uit de hal verwijderd heeft en in de container heeft gegooid. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in de container bij de woning heeft gezocht naar luiers als aanwijzing voor aanwezigheid van zijn kinderen. Bij het zoeken heeft hij afval opzij geschoven. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte volstrekt onaannemelijk.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte binnen het tijdsbestek dat verdachte richting de woning rijdt in zijn auto en het moment dat op beeld is waargenomen dat hij weer wegrijdt, te weten binnen 13 minuten en 50 seconden, geen brand heeft kunnen stichten. De rechtbank is van oordeel dat het binnen een tijdsbestek van ruim 13 minuten wel mogelijk is om brand te stichten.
Op grond van het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de brand in de woning aan het [adres] heeft gesticht.
t.a.v. feit 3
De rechtbank stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Sr zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank stelt op grond van de tot het bewijs gebruikte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft binnen de periode van 30 oktober 2024 tot en met 10 november 2024 aangeefster gevolgd middels een smarttag. Verdachte heeft deze geplaatst in de auto van de vader van aangeefster. Verdachte wist dat aangeefster regelmatig gebruik maakte van deze auto. Verdachte is aangeefster ook daadwerkelijk gevolgd naar een hotel in Amsterdam. Daarnaast heeft verdachte via social media met een nepaccount contact gezocht met een [slachtoffer 3] om te kunnen achterhalen of aangeefster met hem was.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest.
Hierbij verwijst de rechtbank in het bijzonder naar de inhoud van de aangifte van [slachtoffer 2] . Uit deze verklaring komt naar voren dat aangeefster na een relatie van 14 jaar samen met de kinderen is gevlucht voor verdachte met hulp van [instelling] . Verder komt naar voren dat dat de verdachte op indringende wijze heeft geprobeerd met het slachtoffer in contact te komen en dat het slachtoffer herhaaldelijk aan de verdachte te kennen heeft gegeven van zijn toenaderingen niet gediend te zijn.
stelselmatig
De raadsman heeft aangevoerd dat er met een periode van 10 dagen geen sprake is van stelselmatig handelen. De rechtbank overweegt hierover dat verdachte weliswaar maar een relatief korte periode inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster, maar door de wijze waarop deze inbreuk is gemaakt, met name door het plaatsen van een smarttag, is deze inbreuk wel zeer indringend geweest. Verdachte heeft haar hierdoor gedurende ruim een week kunnen volgen en wist zodoende exact waar zij verbleef. Verdachte is bovendien in de nacht van 9 op 10 november 2024 naar haar locatie, te weten [bedrijf] te Amsterdam, toe gegaan om haar hier op te zoeken.
wederrechtelijk
Door de verdediging is subsidiair aangevoerd dat het delictsbestanddeel "wederrechtelijk" niet bewezen kan worden verklaard, nu verdachte in eigen subjectief belang heeft gehandeld. De aan verdachte verweten gedragingen waren immers gericht op het onderhouden van contacten met zijn kinderen.
De rechtbank is op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het dossier van oordeel dat, gelet op de aard van, de vorm waarin alsmede de omstandigheden waaronder de contacten hebben
plaatsgevonden, niet aannemelijk is geworden dat de gedragingen van verdachte (uitsluitend) gericht waren op het onderhouden van contact met zijn kinderen. Reeds hierom kan het verweer van de raadsman niet slagen.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.
bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
t.a.v. feiten 1 en 3
1. De door verdachte ter zitting van 15 mei 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb gebruik gemaakt van het social media account [accountnaam] . Ik wilde weten of [slachtoffer 2] een relatie had met die jongen.
Ik heb een Samsung smarttag aangeschaft. Ik heb de smarttag in de auto van [slachtoffer 2] haar vader geplaatst. Ik wist dat [slachtoffer 2] deze auto vaak gebruikte.
Ik was in de nacht van 9 op 10 november 2024 bij [bedrijf] te Amsterdam. Ik wist dat [slachtoffer 2] daar was. In de ochtend van 10 november 2024 ben ik bij de woning aan het [adres] te [plaats] geweest.
t.a.v. feit 1
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 november 2024, opgenomen op pagina 83 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 24 februari 2025, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Plaats delict: [adres] te [plaats] (Woning)
Pleegdatum/tijd: Op zondag 10 november 2024 omstreeks 09:25 uur
Op 10 november 2024 werd ik omstreeks 09:35 uur gebeld door een buurtgenoot. Deze gaf aan dat mijn woning in brand stond. Ik zag inderdaad dat mijn woning in brand stond.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek woning ( [adres] )
d.d. 22 november 2024, opgenomen op pagina 126 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op zondag 10 november 2024 om 13:00 uur kwamen wij, naar aanleiding van een brandstichting, voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres] te [plaats] .
In de woonkamer zagen wij een L-vormig bankstel. Wij zagen dat de
bank, vanaf de voorzijde bekeken, aan de linkerzijde meer was aangetast door vuur en hitte-inwerking dan aan de rechterzijde. Wij zagen namelijk aan de linkerzijde dat de kussens en de bekleding van het houten frame waren weggebrand. Wij zagen dat het houten frame zwart geblakerd was en op sommige plaatsen verkoold. Wij zagen dat de mate van verbranding naar rechts toe afnam.
Wij zagen dat de wanden en het plafond in de keuken beroet waren. In de keuken zagen wij, tegen een radiator en onder een raam, een door brand aangetast blauw kunststof krat. Wij zagen dat de brand in de het krat zeer waarschijnlijk een afzonderlijke brandhaard betrof. Wij zagen namelijk geen verbinding
tussen de brandhaarden op de bank en het blauwe krat.
Wij zagen dat de wanden en het plafond in de hal beroet waren. Op het plafond zagen wij in de beroeting een ronde leemte. In de leemte zagen wij een tweetal
gebogen roetstrepen en twee schroefjes. Vanuit één van de beide schroeven zagen wij een rechtvormige beroeting. Door ons werd aangenomen dat er tijdens de brand een rond voorwerp tegen het plafond bevestigd moet hebben gezeten en voorkomen heeft dat het plafond er boven beroet kon raken.
De vorm van de door hitte aangetaste montageplaat van de rookmelder, als aangetroffen in de hal, kan enkel zijn ontstaan doordat de rookmelder ontbrak op het moment van de brand. Indien de rookmelder in de montageplaat bevestigd had gezeten, had de montageplaat niet de dubbelgevouwen vorm kunnen krijgen. De dubbelgevouwen vorm is ontstaan omdat de montageplaat in de middellijn bevestigd zat aan het plafond en de zijkanten door de hitte naar beneden zijn gezakt.
De rondvormige leemte in de beroeting op het plafond in de hal, met daarin de gebogen roetstrepen, onderschrijven het ontbreken van de rookmelder op het moment van de brand. De gebogen roetstrepen kunnen namelijk enkel zijn ontstaan doordat de rooklaag door de openingen van de montageplaat het plafond kon bereiken.
In de groene container, achter de woning, werd door ons een rookmelder aangetroffen van het merk FireAngel. Wij zagen dat deze rookmelder niet zichtbaar beroet was. Gelet op het feit dat tijdens het onderzoek rekening werd gehouden met het scenario brandstichting, kon niet worden uitgesloten dat de rookmelder door de dader was verwijderd voorafgaand of na het stichten van de brand.
Op basis van brandindicatoren en -patronen stellen wij vast dat er brand is ontstaan op de bank in de woonkamer en een krat in de keuken. Door het ontbreken van een
verbinding, tussen deze beide brandhaarden, is het vermoeden dat er sprake is van twee afzonderlijke brandhaarden.
Als gevolg van het repressieve optreden van de brandweer, is de brand gedoofd. Indien de brand niet of later was opgemerkt, had deze zich verder kunnen ontwikkelen tot een volwaardige woningbrand.
Sporendrager
Goednummer : PL0100-2024308797-1773280 SIN: AAMD7778NL
Object : Rookmelder Bijzonderheden : Merk fireangel
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 januari 2025, opgenomen op pagina 150 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
In de woning aan het [adres] te [plaats] waren twee rookmelders gemonteerd, een op het plafond in de hal (begane grond) en een op de overloop (van de eerste verdieping)
Op maandag 11 november 2024 heeft verbalisant [verbalisant 2] contact gehad met [naam 1] , bevelvoerder bij de brandweer in Leeuwarden. Aan de bevelvoerder van de brandweer zijn vragen omtrent de rookmelders gesteld. De bevelvoerder verklaarde hierop het volgende;
  • Dat er door hen geen rookmelder in een container is gegooid.
  • Dat zij geen rookmelder uit de hal hadden verwijderd.
Dat zij een inwerking getreden rookmelder op de eerste verdieping hadden weggehaald en deze in de hal of buiten hadden neergelegd.
Op donderdag 14 november 2024 zijn aan aangever [slachtoffer 1] nadere vragen gesteld met
betrekking tot de rookmelders in de woning aan het [adres] te [plaats] . Aangever [slachtoffer 1] verklaarde onder andere het volgende;
  • Dat er een rookmelders in hal en op de overloop van zijn woning hingen.
  • Dat de rookmelder in zijn hal ongeveer twee weken geleden nog alarm gaf, dat door een rokende pan
was ontstaan
  • Dat hijzelf geen rookmelders heeft verwijderd.
  • Dat hij geen rookmelder in de container heeft gegooid.
  • Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer] d.d. 2 januari 2025 opgemaakt door ing. R.E.J. van Wijk op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
SIN omschrijving
AAST4107NL #01 rand zijkant rookmelder muv zwart bevuilde deel
DNA kan afkomstig zijn van: Bewijskracht:
minimaal twee personen:
  • verdachte [verdachte] - ongeveer 370 duizend
  • minimaal één onbekende persoon - niet van toepassing
t.a.v. feit 3
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 november 2024, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Sinds augustus word ik lastig gevallen door mijn ex-vriend [verdachte] . Ik wil geen contact meer met hem. Op zaterdag 9 november 2024, 23.45 uur kwam ik aan bij het [bedrijf] op het adres,
[adres] te Amsterdam. Ik heb mijn vaders auto geparkeerd voor het hotel. Op zondag 10 november 2024, omstreeks 1.00 uur ben ik meermaals gebeld door mijn ex-vriend, te zijn genaamd: [verdachte] , [verdachte] geboren op [geboortedatum] -1988 te [geboorteplaats] . Ik heb meerdere fotos van [verdachte] binnengekregen. Op deze foto's kon je zien dat hij voor mijn hotel stond. Tevens de voorkant van het bovengenoemde Hotel.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 november 2024, opgenomen op pagina 218 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 12 november 2024 heeft verbalisant [verbalisant 3] , digitaal rechercheur, een proces-verbaal van bevindingen gemaakt van onderzoek van de telefoon van verdachte [verdachte] . In deze telefoon zijn twee schermafbeeldingen gevonden die wijzen op het gebruik van een
locatietracker, een Smart Tag. Tevens werd in de applicatie SmartThings vastgesteld dat er een device was gekoppeld, te weten een locatietracker van het merk Samsung, bekend onder de handelsnaam SmartTag.
De eerste schermafbeelding is genomen op 1 november 2024 te 19:13:12 uur Op deze afbeelding is te zien dat de Smart Tag op dat moment de locatie [adres] te Leeuwarden registreert.
In dit onderzoek is er ook een kopie gemaakt van de inhoud van de telefoon van aangeefster [slachtoffer 2] , een Samsung Galaxy S22. Uit de data van deze telefoon blijkt dat aangeefster
[slachtoffer 2] op 1 november 2024 om 19:03:50 uur een betaling met Googlepay doet bij de [bedrijf] . Aangeefster [slachtoffer 2] vertelde mij dat zij dagelijks, na haar werk, met de auto naar de [bedrijf] aan de [adres] Leeuwarden rijdt om hier haar boodschappen te doen, dit is meestal rond 19:00 uur.
De tweede schermafbeelding is genomen op 6 november 2024 te 08:55:39 uur. Op deze afbeelding is te zien dat de SmartTag op dat moment op de [adres] Leeuwarden, vlak na het verkeersplein [adres] Leeuwarden, heeft geregistreerd.
Uit onderzoek van de telefoon van aangeefster [slachtoffer 2] blijkt dat zij op 6 november 2024 tussen 08:37 uur en 08:59 uur met [naam 2] chat via de applicatie WhatsApp. Aangeefster [slachtoffer 2] werkt bij [bedrijf] aan de [adres] te Leeuwarden en de chat gaat over klant die nog langs wil komen. Op 6 november 2024 om 08:51:44 uur, 4 minuten voor het tijdstip dat de schermafbeelding is gemaakt, appt aangeefster [slachtoffer 2] dat ze ( de klant) nu wel kan komen, ze is er bijna. De locatie [adres] Leeuwarden is volgens Googlemaps op 4 minuten rijden verwijderd van de kapsalon aan de [adres] te Leeuwarden.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 12 november 2024, opgenomen op pagina 47 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
V: Op welk moment kwam de ex van [slachtoffer 2] in beeld? A: Hij begon te volgen via sociale media.
V: Hoe ken je hem?
A: Omdat hij mij begon te volgen op social media heb ik een print screen van gemaakt en zo aan [slachtoffer 2] laten zien. En zij herkende haar ex.
V: Welke social media gebruik je? A: Instagram, Facebook.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 november 2024, opgenomen op pagina 53 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op woensdag 13 november 2024 onderzocht in de veiliggestelde data van de telefoon welke in gebruik en eigendom is van verdachte [verdachte] .
Ik zie dat de volgende User Accounts gekoppeld zijn aan de telefoon:
[accountnaam] facebook/instagram
Ik zag dat in de zoekopdrachten van de telefoon de volgende zoekopdrachten stonden:
Zoals er vertaald is lijkt het erop alsof er een gesprek heeft plaatsgevonden in het Nederlands- Portugees (Braziliaans). In dit gesprek wordt er onder ander gevraagd of [slachtoffer 3] contact heeft met iemand in Leeuwarden. Dit bevestig de verklaring van de verdachte ( [verdachte] ) dat de verdachte via een fake profiel contact had gezocht met [slachtoffer 3] .
Dit gesprek tussen het profiel [accountnaam] met [accountnaam] op 30 oktober 2024 is ook terug te vinden in de chats.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij op 10 november 2024 te [plaats] , opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan het [adres] , door een bank en een krat in die woning
in aanraking te brengen met open vuur, ten gevolge waarvan voornoemde goederen zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de inboedel van deze woning toebehorende aan [slachtoffer 1] , de woning zelf en andere naastgelegen woning te duchten was;
3. hij in de periode van 30 oktober 2024 tot en met 10 november 2024 te Leeuwarden en Amsterdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2] , door
  • [slachtoffer 3] middels het account [accountnaam] via een fakeaccount ( [accountnaam] ) te benaderen om informatie over die [slachtoffer 2] te krijgen;
  • haar te volgen met de auto naar Amsterdam;
  • haar te volgen middels een Samsung Smarttag;
met het oogmerk die [slachtoffer 2] te dwingen te dulden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
3. Belaging.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Aan het voorwaardelijk deel van de straf dienen te worden verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft zij een maatregel ex artikel 38v Sr voor de duur van 5 jaren gevorderd in de vorm van een contactverbod met [slachtoffer 2] , en voor elke overtreding een hechtenis te bepalen van 2 weken met een maximum van 6 maanden. De officier van justitie heeft de
rechtbank tevens verzocht de maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit voor vrijspraak. Indien de rechtbank wel tot een veroordeling komt heeft de raadsman verzocht een lagere straf op te leggen dan is geëist door de officier van justitie. De raadsman acht een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar passend.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van de reclassering en het Pro Justitia rapport van de psycholoog, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting van een woning van een ander waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest. De gehele inboedel van de woning is verbrand. Het betrof een twee onder één kap woning. Hiermee is ook gevaar voor de naastgelegen woning te duchten geweest. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij met zijn handelen het slachtoffer veel schade heeft toegebracht, vooral omdat verdachte het vermoeden had dat zijn ex-partner mogelijk in deze woning verbleef en verdachte niets van doen heeft gehad met het slachtoffer zelf.
Verder heeft verdachte zich gedurende een periode van ruim een week schuldig gemaakt aan belaging van aangeefster, zijn ex-partner, door haar op de bewezenverklaarde wijze te volgen en contact met haar te zoeken, nadat zij te kennen had gegeven geen contact met hem meer te willen. Door aldus te handelen heeft de verdachte herhaaldelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Feiten als de onderhavige worden door slachtoffers doorgaans als beangstigend en bedreigend ervaren en dat is in deze zaak ook gebleken uit de door het slachtoffer ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaring.
In het Pro Justitiarapport d.d. 26 februari 2025, opgemaakt door N. van der Weegen, GZ-psycholoog staat onder meer opgenomen dat er geen sprake is van een stoornis bij verdachte. De brandstichting kan verdachte geheel worden toegerekend.
De reclassering heeft in haar rapport van 1 mei 2025 opgenomen bij verdachte wel aanknopingspunten te zien voor het inzetten van bijzondere voorwaarden. Naast een
contactverbod met het slachtoffer adviseert de reclassering een meldplicht en een behandelverplichting, zodat verdachte begeleid kan worden bij het (herstel van) contact met de kinderen. De reclassering constateert dat verlieservaringen bij verdachte gevoelens van paniek en onmacht oproepen en dat hij wil werken aan zijn agressieregulatie.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de ernst van de feiten niet met een andere straf worden volstaan dan een gevangenisstraf. De omstandigheid dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, doet hier niet aan af. De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een contactverbod met [slachtoffer 2] en een ambulante behandeling. Alles overwegend acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr opleggen voor de duur van drie jaar, ter voorkoming van strafbare feiten gericht tegen zijn ex-partner [slachtoffer 2] , bestaande uit een contactverbod, een en ander zoals vermeld in het dictum. Voor elke overtreding wordt 2 weken vervangende hechtenis toegepast met een maximum van zes maanden.
De rechtbank ziet geen aanleiding de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel te gelasten, zoals door de officier van justitie is gevorderd. Een dergelijke beslissing impliceert dat de maatregel meteen na de uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd, ook al is de uitspraak niet onherroepelijk. Dat is in dit geval niet zinvol nu verdachte ook wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijk langere duur dan het voorarrest en de gevangenisstraf als eerste zal worden ten uitvoer gelegd.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1] , tot een bedrag van 25.581,68 ter zake van materiële schade en 4.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen geconcludeerd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet ontvankelijk verklaard moeten worden gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] aangevoerd dat deze moet worden afgewezen wegens een onevenredige belasting van het strafproces. Uiterst subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden gematigd nu deze is gebaseerd op een langere periode dan ten laste is gelegd.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde.
materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de opgevoerde materiële schade voldoende en op overzichtelijke wijze is onderbouwd door de benadeelde partij waardoor er geen sprake is van een onevenredige belasting van het strafproces.
immateriële schade
De benadeelde partij heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn en dat deze gevolgen voldoende concreet en naar objectieve maatstaven zijn vastgesteld. Volgens de Hoge Raad is hiervan niet alleen sprake indien het gaat om een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, en evenmin vereist dat het letsel door een psychiater of psycholoog is vastgesteld (zie r.o. 2.6.1 in ECLI:NL:HR:2021:1024). De benadeelde partij heeft zijn vordering onderbouwd met een verklaring van zijn psycholoog waaruit volgt dat de benadeelde partij een psychologisch behandeltraject volgt voor PTSS als gevolg van het bewezenverklaarde.
De vordering, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 november 2024.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde.
De benadeelde partij heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn en dat deze gevolgen voldoende concreet en naar objectieve maatstaven zijn vastgesteld. Volgens de Hoge Raad is hiervan niet alleen sprake indien het gaat om een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, en evenmin vereist dat het letsel door een psychiater of psycholoog is vastgesteld (zie r.o. 2.6.1 in ECLI:NL:HR:2021:1024). De benadeelde partij heeft haar vordering onderbouwd met een verklaring van haar psycholoog waaruit volgt dat de benadeelde partij in behandeling is voor PTSS als gevolg van het
bewezenverklaarde.
De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 november 2024. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde bedrag, te weten 1.000,00 billijk is en zal dit bedrag toewijzen. De rechtbank heeft hierbij meegewogen dat de feiten ernstig inbreuk hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 157, 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde(n):
Veroordeelde meldt zich na vrijlating bij Reclassering Nederland op het adres [adres] te Leeuwarden. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met aangeefster [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 1989, zolang de reclassering dit nodig acht, met uitzondering van de gevallen waarin contact tussen veroordeelde en mevrouw [slachtoffer 2] (in het bijzijn van zorgverleners van de betrokken instanties) noodzakelijk is in verband met hun gezamenlijke kinderen.
Veroordeelde werkt mee aan diagnostiek en/of behandeling door een nog nader te bepalen forensische polikliniek: forensische polikliniek GGZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, indien de reclassering dit noodzakelijk acht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
De
maatregeldat de veroordeelde voor de duur van 3 jaar op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 1989 met uitzondering van de gevallen waarin contact tussen veroordeelde en mevrouw [slachtoffer 2] (in het bijzijn
van zorgverleners van de betrokken instanties) noodzakelijk is in verband met hun gezamenlijke kinderen.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 29.581,68 (zegge: negenentwintigduizend vijfhonderdeenentachtig en achtenzestig cent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 november 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 29.581,68 (zegge: negenentwintigduizend vijfhonderdeenentachtig en achtenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 25.581,68 aan materiële schade en
4.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 182 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , feit 3.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van 1.000,00 (zegge: duizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 november 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van 1.000,00 (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.P. Eckert, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. G.C. Koelman, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 mei 2025.
Mr H.P. Eckert, mr G.C. Koelman en W. van Goor zijn niet staat dit vonnis te ondertekenen.